8
ALEXANDER ZORBACH
(IK)
(OP HET INDUSTRIETERREIN
GRüNAUER STRASSE 217)
WE PLAATSEN MEESTAL ALLEEN VRAAGTEKENS BIJ ONZE FOUTEN. Nooit bij onze successen. Als er iets goed gaat, accepteren we dat als door God gegeven. Je trekt jezelf de haren uit je hoofd als je geld verliest of door je geliefde wordt verlaten. Maar blijft ze bij je, dan vragen we zelden waarom, evenmin als bij een examen waarvoor we zijn geslaagd. Als we niet leren van onze successen, net als van de fouten, verdienen we ze niet. Als we daar geen vraagtekens bij zetten, wiegen ze ons in slaap en we kunnen het nooit overdoen.
De laatste minuut van het ultimatum brak aan toen ik mijn eigen levenswijsheid vergat.
De ingang van het bouwheerdeel met het nummer 77 was niet over het hoofd te zien en lag op de tweede binnenplaats. Voor het eerst was Alina voorop gegaan, want hier, in de voormalige opslagruimte, was het zo donker als de nacht. De enige ogen die misschien nog iets konden zien, waren die van TomTom.
Aldus voerden we een ongemakkelijk soort polonaise op waarbij ik met mijn hand op haar schouders achter haar een naar smeerolie en brak water stinkend trappenhuis beklom. Daarbij bad ik dat mijn gevoel van tijd me bedroog en ons nog een paar minuten ter beschikking zouden staan. Ik smeekte een onzichtbare macht dat we niet de willoze speelbal van een gek waren geworden, die me vol leedvermaak naar het Niets leidde.
Uiteindelijk bleef er geen seconde over om over de waanzin na te denken die ik op dat moment doormaakte. En het waren ook niet TomToms ogen, maar de mijne die het eerste levensteken zagen.
Rood, gloeiend, rond.
Een knopje aan de muur waar je naar zoekt als in het trappenhuis van een huurwoning het licht uitvalt.
Het gloeide rood, wat betekende dat er in dit gebouw stroom aanwezig was.
‘Hier is iemand geweest,’ zei ik zacht en ik merkte dat de spieren van Alina’s schouders zich onder mijn hand spanden.
Ik drukte op het knopje, en wat ik toen voelde leek op een explosie.
Licht!
Iemand had hier, uitgerekend in gebouw 77 in de Grünauer Straße 217, de zekeringen in gedraaid.
Of een generator neergezet. Zoals daarnet, in de bungalow...
‘Wat is er?’ vroeg Alina. De lichtinval was zo plotseling en sterk geweest dat zelfs zij het verschil moest hebben gemerkt.
‘We zijn in de voorruimte van een voormalig magazijn,’ zei ik. ‘Rechts vooraan zijn de trappen, links de goederenliften.’
En vlak daarvoor...
‘Waar wil je heen?’
Ik weet niet meer of ik Alina antwoord gaf voor of nadat ik de greep naar beneden had gedrukt en daarmee de deur had geopend.
Misschien had ik ook wel helemaal niets gezegd. Achteraf kan ik me alleen maar mijn eigen opgeluchte schreeuw herinneren toen ik de zware, enorme deur met een luid zuigend geluid van de rubberen strip band losmaakte en ik de ogen zag die me vanuit binnen aanstaarden.
Vanuit een oude Amerikaanse koelkast. ‘Mammie?’ vroeg de kinderstem die bij de ogen hoorde zacht.
Alina kreunde achter me opgelucht. Mij schoten de tranen in de ogen.
‘Nee, ik ben niet je mammie,’ zei ik.
Charlie is dood. Vermoord door de gek die je hier heeft opgesloten.
‘Maar ik ga je toch helpen.’
Ik stak mijn hand naar de donkere, doodsbange ogen uit. Onmiddellijk werd die gegrepen door twee handjes.
Het lichaam was zo licht dat ik het moeiteloos met één arm uit zijn gevangenis kon tillen.
Uit de verstopplaats van de ogenverzamelaar.
‘Oké, pas op, je bent nu veilig,’ zei ik en ik controleerde daarbij haar hartslag.
Zwak, maar regelmatig.
‘Maar nu, nu heeft iemand anders je hulp nodig.’
Verlegen, begrijpend knikken.
‘Lea,’ zei ik en ik probeerde de wanhoop in mijn stem te onderdrukken. ‘Heb je een idee waar je broertje zit?’