197

Er waren een heleboel mensen in de trein, en dat vond ik niet leuk, want ik hou niet van een heleboel mensen die ik niet ken en ik vind het nog erger als ik in een kamer ben met een heleboel mensen die ik niet ken en ik kan er niet uit, en een trein is net een kamer en je kunt er niet uit zolang hij rijdt. En ik moest denken aan die keer toen ik met de auto van school naar huis moest omdat de bus pech had en moeder me kwam ophalen en mevrouw Peters aan moeder vroeg of ze Jack en Polly kon meenemen omdat hun moeders ze niet konden komen ophalen, en moeder ja zei. Maar ik begon in de auto te gillen omdat er te veel mensen in zaten en Jack en Polly zaten niet in mijn groep en Jack beukte met zijn hoofd tegen dingen en maakte een geluid als een dier, en ik probeerde de auto uit te komen, maar die reed nog en ik viel op straat en mijn hoofd moest gehecht worden en ze moesten me kaal scheren en het duurde 3 maanden voor mijn haar weer helemaal was aangegroeid.

Dus bleef ik heel stil staan in de treincoupé en verroerde me niet.

En toen hoorde ik iemand zeggen: “Christopher.”

En ik dacht dat het iemand zou zijn die ik kende, zoals een leerkracht van school of een van de mensen bij ons uit de straat, maar dat was niet zo. Het was die agent weer. En hij zei: “Nog net op tijd,” en hij hijgde heel erg en hield zijn knieën vast.

En ik zei niets.

En hij zei: “We hebben je vader op het politiebureau.”

En ik dacht dat hij ging zeggen dat ze vader hadden aangehouden omdat hij Wellington had vermoord, maar dat was niet zo. Hij zei: “Hij zoekt je.”

En ik zei: “Dat weet ik.”

En hij zei: “Waarom ga je dan naar Londen?”

En ik zei: “Omdat ik bij moeder ga wonen.”

En hij zei: “Ik denk dat je vader daar misschien wel iets over te zeggen heeft.”

En toen dacht ik dat hij me mee terug naar vader zou nemen en dat was angstig want hij was een politieagent en de politie hoort goed te zijn, dus ik begon weg te rennen, maar hij greep me vast en ik gilde. En toen liet hij me los.

En hij zei: “Goed, laten we even rustig blijven.” En toen zei hij: “Ik neem je mee naar het politiebureau en dan kunnen jij en ik en je pa even een babbeltje maken over wie waarheen gaat.”

En ik zei: “Ik ga bij moeder wonen, in Londen.”

En hij zei: “Nu nog even niet.”

En ik zei: “Hebt u vader aangehouden?”

En hij zei: “Aangehouden? Waarvoor?”

En ik zei: “Hij heeft een hond vermoord. Met een spitvork. Die hond heette Wellington.”

En de agent zei: “O ja, is dat zo?”

En ik zei: “Ja, dat is zo.”

En hij zei: “Daar kunnen we het dan ook over hebben.” En toen zei hij: “Goed, jongeman, ik geloof dat je genoeg avonturen hebt beleefd voor één dag.”

En toen stak hij zijn hand weer uit om me aan te raken en ik begon weer te gillen en hij zei: “Nou moet je eens even goed luisteren, kleine aap. Of je doet wat ik zeg, of ik…”

En toen schommelde de trein en begon te rijden.

En toen zei de agent: “Nee hè.”

En toen keek hij naar het plafond van de trein en deed zijn handen tegen elkaar voor zijn mond zoals mensen doen als ze tot God in de hemel bidden en hij ademde heel hard in zijn handen en maakte een fluitend geluid, en toen stopte hij omdat de trein weer schommelde en hij een van de lussen moest vastgrijpen die aan het plafond hingen.

En toen zei hij: “Hier blijven.”

En toen haalde hij zijn walkie-talkie te voorschijn en drukte op een knop en zei: “Rob…? Ja, Nigel hier. Ik zit verdomme vast in de trein. Ja. Vraag maar niet…Luister. Hij stopt bij Didcot Parkway. Dus als je daar iemand met een wagen heen kan sturen…Bedankt. Zeg maar tegen z’n pa dat we hem hebben maar dat het even gaat duren, oké? Fijn.”

En toen klikte hij zijn walkie-talkie uit en hij zei: “Wij gaan eens even zitten,” en hij wees naar twee banken tegenover elkaar, en hij zei: “In de parkeerstand. En geen apenstreken.”

En de mensen die op de banken zaten stonden op en liepen weg omdat hij een agent was en we gingen tegenover elkaar zitten.

En hij zei: “Wat ben jij een lastpak, zeg. Mijn god.”

En ik vroeg me af of de agent me zou helpen om Chapter Road 451c, Londen NW2 5NG te vinden.

En ik keek uit het raam en we kwamen langs fabrieken en sloperijen vol oude auto’s en er stonden 4 caravans op een modderig veldje met 2 honden en wat kleren die te drogen hingen.

En het was net een kaart die je door het raam zag, maar dan een levensgrote kaart met 3 dimensies, want het was waar het een kaart van was. En er was zoveel te zien dat mijn hoofd er pijn van deed, dus deed ik mijn ogen dicht, maar toen deed ik ze weer open omdat het net als vliegen was, maar dan dichter bij de grond, en ik vind vliegen leuk. En toen begon het platteland en waren er weilanden en koeien en paarden en een brug en een boerderij en nog meer huizen en een heleboel weggetjes met auto’s erop. En toen bedacht ik dat er miljoenen kilometers treinspoor op de wereld moesten zijn en dat het allemaal langs huizen en wegen en rivieren en weilanden loopt, en toen bedacht ik hoeveel mensen er op de wereld moesten zijn en die hebben allemaal huizen en wegen om over te rijden en auto’s en huisdieren en kleren en ze eten allemaal tussen de middag en gaan naar bed en hebben namen en daar deed mijn hoofd ook pijn van, dus deed ik mijn ogen weer dicht en deed ik tellen en kreunen.

En toen ik mijn ogen weer opendeed zat de agent een krant te lezen die The Sun heette, en voor op de krant stond Callgirlschandaal Kost Anderson £3m en er stond een foto van een man bij en daaronder een foto van een mevrouw in een beha.

En toen oefende ik wat wiskunde in mijn hoofd. Ik loste vierkantsvergelijkingen op met behulp van de formule

En toen moest ik een plas gaan doen, maar ik zat in een trein. En ik wist niet hoe lang het zou duren voor we in Londen waren en ik voelde paniek opkomen, en ik begon met mijn knokkels tegen de ruit te tikken om me te helpen wachten en er niet aan te denken dat ik een plas moest doen, en ik keek op mijn horloge en ik wachtte 17 minuten, maar als ik een plas moet doen moet ik heel snel gaan, daarom ben ik graag thuis of op school, en ik doe altijd een plas voordat ik in de bus stap, daarom lekte ik een beetje en werd mijn broek nat.

En toen keek de agent naar me en zei: “O, Jezus, je hebt…” En toen legde hij zijn krant neer en zei: “Ga in vredesnaam naar de plee, ja.”

En ik zei: “Maar ik zit in de trein.”

En hij zei: “Daar hebben ze ook wc’s, hoor.”

En ik zei: “Waar is de wc dan in de trein?”

En hij zei: “Door die deur heen, daar. Maar ik hou je in het oog, begrepen?”

En ik zei: “Nee”, want ik wist wat iemand in het oog houden betekende maar hij kon me niet zien als ik in de wc was.

En hij zei: “Ga nou maar naar de plee.”

Dus stond ik op en deed ik mijn ogen dicht zodat mijn oogleden nog maar kleine spleetjes waren en ik de andere mensen in de trein niet kon zien en liep ik naar de deur, en toen ik de deur door was, zag ik rechts weer een deur en die stond half open en er stond TOILET op, dus ging ik naar binnen.

En het was afschuwelijk binnen want er lag poep op de bril en het rook er naar poep, net als de wc op school als Joseph er in z’n eentje heeft gepoept, want hij speelt ermee.

En ik wilde niet op de wc gaan vanwege de poep, want het was de poep van mensen die ik niet kende en hij was bruin, maar ik moest wel omdat ik zo nodig moest plassen. Dus deed ik mijn ogen dicht en ik plaste en de trein wiebelde en er ging een heleboel op de bril en op de grond, maar ik veegde mijn penis af met wc-papier en trok de wc door en toen probeerde ik de gootsteen te gebruiken maar de kraan deed het niet, dus spuugde ik in mijn handen en veegde ze af met een papieren zakdoekje en gooide dat in de wc.

Toen ging ik de wc uit en ik zag dat er tegenover de wc twee planken waren waar koffers en een rugzak op lagen en dat deed me aan de droogkast thuis denken en hoe ik daar weleens in ga en me dan veilig voel. Dus klom ik op de onderste plank en ik trok een van de koffers als een deur vóór me zodat ik ingesloten zat, en het was donker en ik zat daar alleen en ik hoorde geen mensen praten dus voelde ik me veel rustiger en het was prettig.

En ik deed nog een paar vierkantsvergelijkingen, zoals

en

en ik maakte een paar van de coëfficiënten groot zodat ze moeilijk op te lossen waren.

En toen begon te trein vaart te minderen en er kwam iemand die bij de plank bleef staan en op de deur van de wc klopte, en het was de agent en hij zei: “Christopher…? Christopher…?” en toen deed hij de wc-deur open en zei: “Verdomme”, en hij stond zo dichtbij dat ik de walkie-talkie en de wapenstok aan zijn riem kon zien en zijn aftershave kon ruiken, maar hij zag mij niet en ik zei niets want ik wilde niet dat hij me naar vader zou brengen.

En toen ging hij weer weg, op een holletje.

En toen stopte de trein en ik vroeg me af of het Londen was, maar ik bleef zitten waar ik zat want ik wilde niet dat de agent me zou vinden.

En toen kwam er een mevrouw met een trui waar bloemen en bijen van wol op zaten die de rugzak van de plank boven mijn hoofd haalde en zij zei: “Ik schrik me dood.”

Maar ik zei niets.

En toen zei ze: “Ik geloof dat er iemand buiten op het perron naar je op zoek is.”

Maar ik bleef niets zeggen.

En zij zei: “Je moet het zelf weten”, en ze ging weg.

En toen liepen er nog drie mensen langs en een van hen was een zwarte man in een lange witte jurk en hij legde een groot pakket op de plank boven mijn hoofd maar hij zag me niet.

En toen begon de trein weer te rijden.