67

De volgende dag was zaterdag en op zaterdag is er niet veel te doen als vader me niet meeneemt op een uitje ergens heen, bootje varen of naar het tuincentrum, en deze zaterdag voetbalde Engeland tegen Roemenië wat betekende dat we geen uitje gingen maken omdat vader de wedstrijd op de televisie wilde zien. Dus besloot ik om in m’n eentje weer wat speurwerk te doen.

Ik besloot dat ik aan een paar andere mensen in de straat ging vragen of ze iemand Wellington hadden zien vermoorden en of ze anders op donderdagavond iets vreemds in de straat hadden zien gebeuren.

Normaal praat ik niet met vreemden. Daar hou ik niet van. Dat komt niet door Kinderlokkers waar ze op school over vertellen, dat is als een vreemde man je snoepjes of een lift in zijn auto wil geven omdat hij seks met je wil doen. Daar maak ik me niet druk over. Als een vreemde man me aanraakte zou ik hem slaan, en ik kan mensen heel hard slaan. Toen ik bijvoorbeeld Sarah stompte omdat ze aan mijn haar trok, sloeg ik haar bewusteloos en had ze een hersenschudding en moesten ze haar naar de Eerste Hulp in het ziekenhuis brengen. En ook heb ik altijd mijn zakmes bij me en dat heeft een zaagblad waarmee je een man z’n vingers kunt afsnijden.

Ik hou niet van vreemden omdat ik niet van mensen hou die ik nog nooit heb ontmoet. Die zijn moeilijk te begrijpen. Dat is net of je in Frankrijk bent, waarheen we weleens op vakantie gingen toen moeder nog leefde, kamperen. En dat vond ik vreselijk want als je een winkel of een restaurant inging of op het strand begreep je niet wat de mensen zeiden en dat maakte me bang.

Het duurt heel lang voor ik gewend ben aan mensen die ik niet ken. Als er bijvoorbeeld op school een nieuwe leerkracht is praat ik wekenlang niet met hem. Ik let alleen maar goed op hem tot ik weet dat hij veilig is. Dan stel ik hem vragen over zichzelf, of hij huisdieren heeft en wat zijn lievelingskleur is en wat hij over de Apollo-ruimtevluchten weet en ik laat hem een plattegrond van zijn huis tekenen en vraag wat voor auto hij heeft, zodat ik hem leer kennen. Dan vind ik het niet erg meer om in één lokaal met hem te zijn en hoef ik niet de hele tijd op hem te letten. En het kan ook een haar zijn.

Dus het was dapper om met de andere mensen in onze straat te gaan praten. Maar als je speurwerk doet moet je wel dapper zijn, dus ik had geen keus.

Eerst maakte ik deze plattegrond van de straat, die Randolph Street heet:

Toen controleerde ik of ik mijn zakmes bij me had en ging ik naar buiten en klopte op de deur van nummer 40, dat is tegenover het huis van mevrouw Shears, wat betekent dat zij de meeste kans hadden gehad om iets te zien. De mensen die op nummer 40 wonen heten Thompson.

Meneer Thompson deed de deur open. Hij droeg een T-shirt waarop stond:

Bier.

Helpt lelijke mensen al 2000 jaar aan seks.

Meneer Thompson zei: “Wat kan ik voor je doen?”

Ik zei: “Weet u wie Wellington heeft vermoord?”

Ik keek niet naar zijn gezicht. Ik kijk niet graag naar gezichten, vooral niet van vreemden. Hij zweeg een paar seconden.

Toen zei hij: “Wie ben jij?”

Ik zei: “Ik ben Christopher Boone van nummer 36 en ik ken u. U bent meneer Thompson.”

Hij zei: “Ik ben de broer van meneer Thompson.”

Ik zei: “Weet u wie Wellington heeft vermoord?”

Hij zei: “Wie is Wellington in godsnaam?”

Ik zei: “De hond van mevrouw Shears. Mevrouw Shears is van nummer 41.”

Hij zei: “Heeft iemand haar hond vermoord?”

Ik zei: “Met een vork.”

Hij zei: “Allejezus.”

Ik zei: “Een spitvork”, zodat hij niet dacht dat ik een vork bedoelde waar je mee eet. Toen zei ik: “Weet u wie hem heeft vermoord?”

Hij zei: “Ik heb geen flauw idee.”

Ik zei: “Hebt u donderdagavond iets verdachts gezien?”

Hij zei: “Hoor eens, jongen, zou je dat nou wel doen, zulke vragen stellen?”

En ik zei: “Ja, want ik wil weten wie Wellington heeft vermoord, en ik schrijf er een boek over.”

En hij zei: “Nou, ik was donderdag in Colchester, dus bij mij ben je aan het verkeerde adres.”

Ik zei: “Dank u wel”, en liep weg.

Er werd niet opengedaan bij nummer 42.

Ik had de mensen gezien die op nummer 44 woonden, maar ik wist niet hoe ze heetten. Het waren zwarte mensen en het waren een man en een mevrouw met twee kinderen, een jongen en een meisje. De mevrouw deed open. Ze droeg laarzen die op soldatenlaarzen leken en er zaten 5 armbanden van zilverkleurig metaal om haar pols en die maakten een rinkelend geluid. Ze zei: “Jij bent Christopher, hè?”

Ik zei dat dat klopte en vroeg of ze wist wie Wellington had vermoord. Ze wist wie Wellington was dus dat hoefde ik niet uit te leggen, en ze had ook gehoord dat hij dood was.

Ik vroeg of ze donderdagavond iets verdachts had gezien dat een aanwijzing zou kunnen zijn.

Ze zei: “Zoals?”

En ik zei: “Zoals vreemden. Of zoals mensen die ruzie maakten.”

Maar ze zei van niet.

En toen besloot ik het Over Een Andere Boeg Te Gooien, zoals dat heet, en ik vroeg of ze misschien wist of iemand mevrouw Shears verdrietig zou willen maken.

En zij zei: “Misschien zou je daar met je vader over moeten praten.”

En ik legde uit dat ik het niet aan mijn vader kon vragen omdat het onderzoek geheim was omdat hij gezegd had dat ik me niet met andermans zaken moest bemoeien.

Ze zei: “Misschien zit daar wel wat in, Christopher.”

En ik zei: “Dus u weet niets wat een aanwijzing zou kunnen zijn.”

En zij zei: “Nee”, en toen zei ze: “Pas je wel op, jongeman.”

Ik zei dat ik zou oppassen en toen bedankte ik haar voor haar hulp en ging ik naar nummer 43, wat het huis is naast het huis van mevrouw Shears.

De mensen die op nummer 43 wonen zijn meneer Wise en zijn moeder, die in een rolstoel zit, wat de reden is dat hij bij haar woont want dan kan hij haar naar de winkels brengen en rondrijden.

Meneer Wise was degene die opendeed. Hij rook naar lichaamsgeur en oude koekjes en bedorven popcorn, zoals je ruikt als je je lang niet hebt gewassen, zoals Jason op school ruikt omdat zijn ouders arm zijn.

Ik vroeg aan meneer Wise of hij wist wie Wellington donderdagavond had vermoord.

Hij zei: “Tering, ze worden echt steeds jonger bij de politie.”

Toen lachte hij. Ik hou er niet van als mensen me uitlachen, dus liep ik meteen weer weg.

Ik klopte niet aan bij nummer 38 wat naast ons huis is omdat de mensen daar drugs gebruiken en vader zegt dat ik nooit met ze mag praten, dus dat doe ik niet. En ze draaien ‘s-nachts harde muziek en soms word ik bang als ik ze op straat zie. En het is hun huis eigenlijk niet.

Toen zag ik dat de oude mevrouw die op nummer 39 woont, wat aan de andere kant naast het huis van mevrouw Shears is, in haar voortuin bezig was haar heg te snoeien met een elektrische heggenschaar. Ze heet mevrouw Alexander. Ze heeft een hond. Het is een teckel, dus ze was waarschijnlijk een goed mens want ze hield van honden. Maar de hond was niet bij haar in de tuin. Die was in het huis.

Mevrouw Alexander droeg een spijkerbroek en sportschoenen, wat oude mensen normaal niet dragen. En er zat modder op de spijkerbroek. En de sportschoenen waren van New Balance. En de veters waren rood.

Ik liep naar mevrouw Alexander toe en zei: “Weet u iets over de moord op Wellington?”

Toen zette ze de elektrische heggenschaar uit en zei: “Ik ben bang dat je dat nog een keer moet zeggen. Ik ben een beetje doof.”

Dus ik zei: “Weet u iets over de moord op Wellington?”

En zij zei: “Dat hoorde ik gisteren, ja. Afschuwelijk. Afschuwelijk.”

Ik zei: “Weet u wie hem heeft vermoord?”

En zij zei: “Nee, dat weet ik niet.”

Hierop zei ik: “Iemand moet het toch weten want degene die Wellington heeft vermoord, weet dat hij Wellington heeft vermoord. Of hij is gek en wist niet wat hij deed. Of hij lijdt aan geheugenverlies.”

En zij zei: “Tja, daar zul je wel gelijk in hebben.”

Ik zei: “Bedankt voor uw hulp bij mijn onderzoek.”

En zij zei: “Jij bent Christopher, hè?”

Ik zei: “Ja. Ik woon op nummer 36.”

En zij zei: “Wij hebben nog niet eerder met elkaar gepraat, hè?”

Ik zei: “Nee. Ik praat niet graag met vreemden. Maar ik doe nu speurwerk.”

En zij zei: “Ik zie je elke dag als je naar school gaat.”

Ik zei hier niets op.

En zij zei: “Het is erg aardig van je om gedag te komen zeggen.”

Ik zei hier ook niets op omdat mevrouw Alexander een praatje aan het maken was, dat is als mensen dingen tegen elkaar zeggen die geen vragen en antwoorden zijn en geen verband met elkaar hebben.

Toen zei ze: “Ook al is het alleen maar omdat je speurwerk doet.”

En ik zei nog een keer: “Bedankt.”

En ik wilde net weglopen toen ze zei: “Ik heb een kleinzoon van jouw leeftijd.”

Ik probeerde een praatje te maken door te zeggen: “Mijn leeftijd is 15 jaar en 3 maanden en 3 dagen.”

En zij zei: “Bijna jouw leeftijd dan.”

Toen zeiden we een tijdje niets totdat zij zei: “Jij hebt geen hond, hè?”

En ik zei: “Nee.”

Ze zei: “Je zou waarschijnlijk wel een hond willen, hè?”

En ik zei: “Ik heb een rat.”

En zij zei: “Een rat?”

En ik zei: “Hij heet Toby.”

En zij zei: “O.”

En ik zei: “De meeste mensen houden niet van ratten omdat ze denken dat ze ziektes overbrengen zoals de builenpest. Maar dat komt alleen omdat ze in riolen leefden en zich verstopten op schepen uit verre landen waar vreemde ziektes waren. Maar ratten zijn heel schoon. Toby zit zich altijd te wassen. En je hoeft hem niet uit te laten. Ik laat hem gewoon af en toe in mijn kamer rondrennen zodat hij wat lichaamsbeweging krijgt. En hij zit ook weleens op mijn schouder of schuilt in mijn mouw alsof het een hol is. Maar in de natuur leven ratten niet in een hol.”

Mevrouw Alexander zei: “Wil je soms mee naar binnen voor een kopje thee?”

Ik zei: “Ik ga niet bij andere mensen naar binnen.”

En zij zei: “Misschien kan ik dan wat gaan halen. Hou je van citroenlimonade?”

Ik antwoordde: “Ik hou alleen van sinaasappellimonade.”

En zij zei: “Dat heb ik gelukkig ook. En hou je van Battenburg?”

En ik zei: “Dat weet ik niet want ik weet niet wat Battenburg is.”

Ze zei: “Het is een cake. Hij heeft vier gele en roze vierkanten in het midden met een laagje marsepein eromheen.”

En ik zei: “Is het een langwerpige cake met een vierkante dwarsdoorsnede die verdeeld is in vierkanten van gelijke afmeting die om en om gekleurd zijn?”

En zij zei: “Ja, ik denk dat je hem zo wel zou kunnen beschrijven.”

Ik zei: “Ik denk dat ik de roze vierkanten wel lekker zou vinden maar niet de gele vierkanten want ik hou niet van geel. En ik weet niet wat marsepein is dus weet ik niet of ik dat lekker zou vinden.”

En zij zei: “Ik ben bang dat marsepein ook geel is. Misschien kan ik beter wat koekjes meenemen. Hou je van koekjes?”

En ik zei: “Ja. Van sommige koekjes.”

En zij zei: “Ik neem wel wat verschillende mee.”

Toen liep ze naar het huis en ging naar binnen. Ze schoot heel langzaam op omdat ze een oude mevrouw was en ze bleef meer dan 6 minuten binnen en ik begon zenuwachtig te worden omdat ik niet wist wat ze daarbinnen deed. Ik kende haar niet goed genoeg om te weten of het wel waar was dat ze sinaasappellimonade en Battenburgcake ging halen. En ik dacht dat ze misschien wel de politie belde en dan zou ik veel ernstiger in de problemen komen vanwege die vermaning.

Dus liep ik weg.

En terwijl ik de straat overstak kreeg ik een ingeving over wie Wellington vermoord kon hebben. Ik volgde een Redenering in mijn hoofd die zo ging:

  1. Waarom zou je een hond vermoorden?
    a) Omdat je een hekel had aan die hond.
    b) Omdat je gek was.
    c) Omdat je mevrouw Shears van streek wilde maken.
  2. Ik kende niemand die een hekel had aan Wellington, dus als het a) was, was het waarschijnlijk een vreemde.
  3. Ik kende geen gekke mensen, dus als het b) was, was het waarschijnlijk ook een vreemde.
  4. De meeste moorden worden gepleegd door iemand die het slachtoffer kent. Je hebt zelfs de grootste kans om vermoord te worden door iemand uit je eigen familie op eerste kerstdag. Dat is een feit. Het was dus het meest waarschijnlijk dat Wellington was vermoord door iemand die hij kende.
  5. Als het c) was, kende ik maar één persoon die mevrouw Shears niet aardig vond en dat was meneer Shears, die Wellington heel goed kende.

Dat betekende dat meneer Shears mijn Hoofdverdachte was.

Meneer Shears was vroeger met mevrouw Shears getrouwd en tot twee jaar geleden woonden ze samen. Toen ging meneer Shears weg en kwam niet meer terug. Daarom kwam mevrouw Shears vaak voor ons koken nadat moeder was gestorven, omdat ze niet meer voor meneer Shears hoefde te koken en niet meer thuis hoefde te blijven om zijn vrouw te zijn. En vader zei ook dat ze gezelschap nodig had en niet alleen wilde zijn.

En soms bleef mevrouw Shears ‘s-nachts bij ons slapen en dat vond ik prettig want zij ruimde op en zette de potten en pannen en blikken in volgorde van grootte op de planken in de keuken en ze draaide altijd de etiketten naar voren en ze legde de messen en vorken en lepels in de goede vakjes in de bestekla. Maar ze rookte wel sigaretten en ze zei een heleboel dingen die ik niet begreep, zoals: “Ik zal dat varkentje wel even wassen”, en “Je snapt er de ballen van”, en “We gaan die fles soldaat maken”. En ik vond het niet leuk als ze zulke dingen zei want ik wist niet wat ze bedoelde.

Ik weet niet waarom meneer Shears bij mevrouw Shears wegging want dat heeft niemand me verteld. Maar als je trouwt is dat omdat je samen wil wonen en kinderen wil krijgen, en als je in een kerk trouwt moet je beloven dat je bij elkaar blijft tot de dood ons scheidt. En als je niet meer samen wil wonen moet je gaan scheiden en dat is omdat een van jullie seks heeft gedaan met iemand anders of omdat jullie ruzie hebben en een hekel aan elkaar hebben en je niet meer in één huis wil wonen en kinderen wil krijgen. En meneer Shears wilde niet meer met mevrouw Shears in één huis wonen dus waarschijnlijk had hij een hekel aan haar en misschien was hij wel teruggekomen en had hij haar hond vermoord om haar verdrietig te maken.

Ik besloot dat ik ging proberen meer over meneer Shears te weten te komen.