103
Toen ik thuiskwam, was Rhodri er. Rhodri is de man die voor vader werkt en hem helpt met het verwarmingsonderhoud en het repareren van ketels. En hij komt ‘s-avonds weleens bij ons thuis om bier te drinken met vader en televisie te kijken en een gesprek te voeren.
Rhodri droeg een witte overall die onder de vieze vlekken zat en hij had een gouden ring om de middelvinger van zijn linkerhand en hij rook naar iets waarvan ik de naam niet weet waar vader ook vaak naar ruikt als hij thuiskomt van zijn werk.
Ik legde mijn dropveters en mijn witte reep in mijn speciale etenstrommeltje op de plank waar vader niet aan mag komen omdat het van mij is.
Toen zei vader: “En wat heb jij uitgespookt, jongeman?”
En ik zei: “Ik ben naar de winkel geweest om dropveters en een witte reep te kopen.”
En hij zei: “Daar heb je lang over gedaan.”
En ik zei: “Ik heb met de hond van mevrouw Alexander voor de winkel gepraat. En ik heb hem geaaid en hij snuffelde aan mijn broek.” Wat weer een leugentje om bestwil was.
Toen zei Rhodri tegen me: “Nou, jij wordt wel aan de tand gevoeld, zeg.”
Maar ik wist niet wat aan de tand gevoeld was.
En hij zei: “Hoe staan de zaken, kapitein?”
En ik zei: “Heel goed, dank u,” want dat is wat je moet zeggen.
En hij zei: “Wat is 251 keer 864?”
En ik dacht hierover na en ik zei: “216 864.” Want het was een hele makkelijke som want je vermenigvuldigt gewoon 864 x 1000 wat 864 000 is. Dan deel je het door 4 en dan krijg je 216 000 en dat is 250 x 864. Dan tel je er gewoon nog een keer 864 bij op om 251 x 864 te krijgen. En dat is 216 864.
En ik zei: “Klopt dat?”
En Rhodri zei: “Al sla je me dood,” en hij lachte.
Ik hou er niet van als Rhodri me uitlacht. Rhodri lacht me vaak uit. Volgens vader wil hij alleen maar aardig zijn.
Toen zei vader: “Ik zet zo’n Gobi Aloo Sag-ding voor je in de oven, goed?”
Dat is omdat ik van Indiaas eten hou omdat dat sterk smaakt. Maar Gobi Aloo Sag is geel dus doe ik er een rode kleurstof in voor ik het opeet. En een plastic flesje met die kleurstof zit in mijn speciale etenstrommeltje.
En ik zei: “Goed.”
En Rhodri zei: “Zo, dus Parky heeft ze genaaid?” Maar dat was tegen vader, niet tegen mij.
En vader zei: “Die printkaarten hebben volgens mij nog in de ark van Noach gezeten.”
En Rhodri zei: “Ga je dat tegen ze zeggen?”
En vader zei: “Waarom zou ik? Ze gaan hem echt niet voor de rechter slepen.”
En Rhodri zei: “Nee, stel je voor.”
En vader zei: “Beter maar geen slapende honden wakker maken, vind ik.”
Toen ging ik de tuin in.
Siobhan zei dat je ook wat dingen moet beschrijven als je een boek schrijft. Ik zei dat ik foto’s kon nemen en die in het boek zetten. Maar zij zei dat het er in een boek om ging dat je dingen met woorden beschreef zodat de mensen die konden lezen en in hun eigen hoofd een beeld vormen.
En ze zei dat je het beste dingen kon beschrijven die interessant of anders waren.
Ze zei ook dat ik mensen in het verhaal moest beschrijven door een of twee details over ze te noemen, zodat de mensen een beeld van hen in hun hoofd konden vormen. En daarom schreef ik over de schoenen van meneer Jeavons met al die gaatjes erin en de politieman die twee muisjes in zijn neus leek te hebben en dat Rhodri naar iets rook waarvan ik niet wist hoe dat heette.
Dus besloot ik een beschrijving van de tuin te doen. Maar de tuin was niet zo interessant of anders. Het was gewoon een tuin, met gras en een schuur en een waslijn. Maar de hemel was wel interessant en anders want meestal is de lucht saai omdat hij helemaal blauw of helemaal grijs is of helemaal bedekt met één soort wolken en dan lijkt het niet alsof hij honderden kilometers boven je hoofd is. Het lijkt meer alsof iemand hem op een groot dak heeft geschilderd. Maar deze hemel had een heleboel verschillende soorten wolken op verschillende hoogten zodat je kon zien hoe groot hij was en hierdoor leek hij gigantisch.
Het verst weg waren een heleboel witte wolkjes die op de schubben van een vis leken of op duinen met een heel regelmatig patroon.
Daarna, minder ver weg en naar het westen toe, kwamen een paar grote wolken die een klein beetje oranje waren omdat het bijna avond was en de zon onderging.
Daarna, het dichtst bij de grond, kwam een enorme wolk die grijs was omdat het een regenwolk was. En hij was puntig en zag er zo uit:
En toen ik er lang naar keek zag ik hem heel langzaam bewegen en leek het net een buitenaards ruimteschip van honderden kilometers lang, zoals in Dutte of Blake’s 7 of Close encouttters of the third kind, alleen was het niet massief maar bestond het uit druppeltjes gecondenseerde waterdamp, want daar zijn wolken van gemaakt.
En het had een buitenaards ruimteschip geweest kunnen zijn.
Mensen denken dat buitenaardse ruimteschepen massief zouden zijn en van metaal en overal lichten zouden hebben en langzaam langs de hemel zouden bewegen, want zo zouden wij een ruimteschip bouwen als we er een konden bouwen dat zo groot was. Maar als er buitenaardse wezens bestaan, zouden ze waarschijnlijk heel anders zijn dan wij. Ze lijken misschien wel op grote slakken, of ze zijn plat als spiegelbeelden. Of misschien zijn ze groter dan planeten. Of misschien hebben ze wel helemaal geen lichaam. Misschien zijn ze pure informatie, zoals in een computer. En hun ruimteschepen kunnen eruitzien als ruimteschepen, of uit voorwerpen bestaan die niet verbonden zijn, zoals stof of bladeren.
Toen luisterde ik naar de geluiden in de tuin en ik hoorde een vogel zingen en ik hoorde verkeerslawaai dat als de branding op het strand klonk en ik hoorde iemand ergens muziek draaien en kinderen schreeuwen. En tussen die geluiden in, als ik heel goed luisterde en doodstil stond, hoorde ik heel zacht een gierend geluidje in mijn oren en de lucht die mijn neus in en uit ging.
Toen snoof ik de lucht op om te zien of ik kon ruiken waar de tuin naar rook. Maar ik rook niets. Hij rook nergens naar. En dat was ook interessant.
Toen ging ik naar binnen en voerde ik Toby.