31
Het was 1:12 uur toen vader op het politiebureau aankwam. Ik zag hem pas om 1:28 uur, maar ik wist dat hij er was, want ik hoorde hem.
Hij schreeuwde: “Ik wil mijn zoon zien”, en “Waarom zit hij verdomme in de cel?” en “Ik ben kwaad, ja, vind je het gek?”
Toen hoorde ik een politieman zeggen dat hij rustig aan moest doen. Toen hoorde ik een tijd niets.
Om 1:28 uur deed een politieman de celdeur open en zei dat er iemand voor me was.
Ik stapte naar buiten. Vader stond in de gang. Hij stak zijn rechterhand op en spreidde zijn vingers in een waaier. Ik stak mijn linkerhand op en spreidde mijn vingers in een waaier en we raakten elkaar met onze duim en vingers. Dit doen we omdat vader me soms wil knuffelen, maar ik hou er niet van om mensen te knuffelen, dus dan doen we dit, en het betekent dat hij van me houdt.
Toen zei de politieman dat we met hem mee de gang door moesten lopen naar een ander kamertje. In dat kamertje stond een tafel met drie stoelen. Hij zei dat we aan de overkant van de tafel moesten gaan zitten en hij ging aan deze kant zitten. Er stond een cassetterecorder op de tafel en ik vroeg of hij me ging ondervragen en of hij dat ging opnemen.
Hij zei: “Dat lijkt me niet nodig.”
Het was een inspecteur. Dat wist ik omdat hij geen uniform droeg. Hij had ook een heel harige neus. Het leek alsof twee piepkleine muisjes zich in zijn neusgaten hadden verstopt.*
≡ Dit is geen metafoor maar een vergelijking, wat betekent dat het echt leek of twee piepkleine muisjes zich in zijn neusgaten hadden verstopt en als je een man voor je probeert te zien met neusgaten waarin zich twee piepkleine muisjes hebben verstopt, weet je hoe de inspecteur eruitzag. En een vergelijking is geen leugen, behalve als het een slechte vergelijking is.
Hij zei: “Ik heb met je vader gesproken en volgens hem was het niet je bedoeling om die agent te slaan.”
Ik zei niets omdat dit geen vraag was.
Hij zei: “Was het je bedoeling om die agent te slaan?”
Ik zei: “Ja.”
Hij kneep zijn gezicht samen en zei: “Maar je wilde die agent geen kwaad doen?”
Ik dacht hierover na en zei: “Nee, ik wilde die agent geen kwaad doen. Ik wilde alleen niet dat hij me aanraakte.”
Toen zei hij: “Je weet toch dat je geen agenten mag slaan.”
Ik zei: “Dat weet ik.”
Hij zweeg een paar seconden en vroeg toen: “Heb jij die hond gedood, Christopher?”
Ik zei: “Ik heb die hond niet gedood.”
Hij zei: “Weet je dat je niet tegen de politie mag liegen en dat je een heleboel problemen kan krijgen als je dat toch doet?”
Ik zei: “Ja.”
Hij zei: “Weet je dan wie die hond wel heeft gedood?”
Ik zei: “Nee.”
Hij zei: “Spreek je de waarheid?”
Ik zei: “Ja. Ik spreek altijd de waarheid.”
En hij zei: “Goed. Ik ga je een vermaning geven.”
Ik vroeg: “Krijg ik dan een soort officieel papier dat ik mag houden?”
Hij antwoordde: “Nee, een vermaning wil zeggen dat we een aantekening maken van wat je gedaan hebt, dat je een agent van politie hebt geslagen maar dat het een ongeluk was en dat je die agent geen kwaad wilde doen.”
Ik zei: “Maar het was geen ongeluk.”
En vader zei: “Christopher, alsjeblieft.”
De politieman deed zijn mond dicht en ademde hard door zijn neus uit en zei: “Als je nou weer problemen maakt, kijken we in dit dossier en zien we dat je al een vermaning hebt en dat maakt het dan veel ernstiger. Begrijp je wel?”
Ik zei dat ik het begreep.
Toen zei hij dat we weg mochten en hij stond op en deed de deur open en we liepen de gang in en terug naar de balie waar ik mijn zakmes terugkreeg en mijn touwtje en het stuk van de houten puzzel en de 3 korrels rattenvoer voor Toby en mijn £1,47 en de paperclip en mijn huissleutel die allemaal in een plastic zakje zaten en we gingen naar vaders auto die buiten geparkeerd stond en we reden naar huis.