59
Michael Denney pakte zijn bezittingen in een kleine, dure vliegtuigkoffer met talloze luchtvaartstickers: drie overhemden, drie pantalons, enkele colberts, wat ondergoed. Vervolgens al het geld dat hij na enig geharrewar van de financiële afdeling van het Vaticaan van zijn rekening had mogen opnemen: vijftigduizend dollar, nog eens dertigduizend in Engelse ponden en vijfduizend euro. Het was interessant, dacht hij, om te zien hoe snel ze zich hadden laten vermurwen zodra hij de juiste opmerkingen begon te maken. Hoewel hij zijn geld de laatste twee jaar nauwelijks had aangeraakt, was Denney nog steeds een zeer bemiddeld man. Ongeveer de helft van zijn vermogen had hij geërfd van familie in New England. De rest kwam uit ongebruikelijkere bronnen: geschenken, commissies, honoraria. Steekpenningen, als hij eerlijk tegen zichzelf was. De mensen met hun handen op de knip wisten dat even goed als hij. Toen hij erop wees welke problemen er konden ontstaan als zijn geld binnen het Vaticaan zou blijven – lastige vragen over verborgen rekeningen, bezoekjes van links om fondsen te confisqueren – wisten ze niet hoe snel ze het moesten vrijgeven. Het restant van zijn financiële middelen, bijna twaalf miljoen dollar verspreid over verschillende instituten, zou overeenkomstig zijn opdracht naar enkele banken aan de andere kant van de Atlantische Oceaan worden overgemaakt. Vrijheid en comfort waren niet onverenigbaar, dacht hij. Hij eiste alleen terug wat rechtens van hem was en hij vond het prettiger om naar de mistige voor hem liggende tijden te kijken met wat contant geld op zak.
Er lagen twee paspoorten in de koffer: een van het Vaticaan dat, zeiden ze, zou worden ingenomen zodra hij in Boston aankwam. In het andere zat een oude foto, uit de tijd dat zijn haar sluik en zwart was en waarop hij er volkomen anders uitzag. Op het gehavende donkerblauwe omslag stond de bekende zilverkleurige adelaar. Het was lang geleden dat Michael Denney zich een Amerikaans burger had gevoeld. Het paspoort was technisch gezien verlopen, maar hij had een paar maanden geleden uit voorzorg iemand die hij kende eraan laten werken en een paar details laten veranderen. Nu zag het eruit alsof het geldig was, zodat hij zichzelf niet, smekend als een illegale immigrant, zou hoeven overleveren aan de goedheid van de consulaire dienst. Hij zou wel een tijdje moeten wennen aan het idee dat hij weer Amerikaan was. Er moest de komende maanden en jaren veel worden geleerd. Maar met geld, en een Amerikaans paspoort, lagen er kansen.
Hij keek om zich heen en prentte de aanblik van het appartement in zijn hoofd. Herinneringen zoals deze hielden je in sombere tijden overeind, omdat ze je vertelden dat een deel van de vernedering achter je lag. Daarna keek hij op zijn horloge. Hij moest over vijfendertig minuten bij de achteruitgang zijn. Het zou hem zeker tien minuten kosten om erheen te lopen door de besloten tuinen, biddend dat het waar was wat ze hem over de beveiliging binnen de ommuurde staat hadden verteld. Denney was geneigd ze te geloven. Een ongelukje op hun eigen terrein zou te gênant zijn. De echte gevaren loerden buiten.
Denney keek naar het schilderij dat in de krappe zitkamer alle aandacht trok. Het was een van de bezittingen die hij hoopte terug te zien. Er waren herinneringen verbonden aan het origineel die hij niet wilde kwijtraken. Even verloor hij zich in de nauwkeurige en wrede details: de monsterlijke, waanzinnige moordenaar die zijn zwaard hoog had geheven om de laatste klap toe te brengen aan de heilige, die stervend op de grond lag en zijn hand uitstak voor de door een engel aangeboden palmtak van het martelaarschap. En daar, op de achtergrond, Caravaggio’s bezorgde gezicht. Denney had zichzelf altijd gezien als toeschouwer, iemand die toekeek, meelevend maar afstandelijk, hoewel nooit onkundig van zijn verantwoordelijkheden. Zowel moordenaar als martelaar in dit schilderij was slachtoffer, vond hij, en hij wilde in zijn leven eigenlijk geen van beide rollen vervullen. Mattheüs was uitverkoren, had zichzelf bereidwillig aangeboden. En zijn moordenaar? Hij herinnerde zich het gesprek waarmee het dertig jaar geleden allemaal begonnen was. Hoe hij met de knappe jonge non had gepraat toen ze elkaar in de kerk tegenkwamen. Ze had gefulmineerd over de wreedheid van de man, de uitzinnige boosheid in zijn gezicht, en zichzelf afgevraagd hoe hij zo’n daad kon plegen. Hij had de vraag gesteld die zomaar opeens bij hem was opgekomen: Hoe kon Mattheüs worden wat hij was zonder zijn beul? Verdiende ook de moordenaar niet enige erkenning, omdat hij hem de dood der apostelen had gebracht? Maakte hij niet evenzeer deel uit van Gods wil als Mattheüs? Stond Caravaggio’s bedroefde gezicht daar niet op de achtergrond om ons allemaal bij de daad te betrekken, en de kunstenaar vooral vanwege zijn nietsontziende voorstelling ervan? Precies zoals de jonge politieman had gezegd…
Het was een wrede wereld, een wereld waarin het leven in een oogwenk aan een mens kon worden ontrukt.
Terugdenkend aan dat moment, kon hij nog steeds niet bepalen wat hem de gedachte had ingegeven. De consequenties waren nochtans verstrekkend. Alles wat volgde, publiek en privé, vond zijn oorsprong in dat ogenblik. Het zou het moment blijken te zijn dat de jonge Michael Denney door de wereld buiten het Vaticaan werd aangeraakt. Het was een keerpunt, een stap op de grote reis, naar zonde en profaniteit.
Hij aanvaardde nu dat hij nooit meer kon terugkeren naar wat hij was. Hij wist ook dat hij de stad niet kon verlaten zonder nog éénmaal het origineel te zien, dat hoorde bij de herinneringen die zoveel betekenden.
De bel ging. Denney merkte tot zijn ontsteltenis dat hij schrok van het geluid. Hij liep naar de deur en keek door het kijkgaatje. Hanrahan stond op de gang, alleen.
‘Kom je afscheid nemen?’ zei Denney met zekere opgewektheid toen hij de sombere Ier binnenliet.
‘Als je dat wilt, Michael. Eigenlijk kwam ik kijken of je echt weggaat.’
Denney knikte naar het doek aan de muur. ‘Als ik een woning heb gevonden, Brendan, bel ik je. Er zijn hier nog dingen die van mij zijn. Jij moet ze nasturen. Ik zal de kosten betalen om ze op te slaan. Berg die goed op.’
Hanrahan keek ernaar en snoof. ‘Denk je dat het het waard is?’
‘Ik vind van wel.’
‘Het hangt in die kerk van jou, Michael. Klopt dat?’
‘De eerste kerk in Rome waar ik heb gewerkt. Ik heb het niet tegen die jonge politieman gezegd, maar het is waar. Daar liggen veel herinneringen.’
‘En nu verwacht je van ons dat we je daar een paar minuten alleen laten, op weg naar de luchthaven?’
Denney keek strak naar Hanrahans grauwe gezicht. Hij zou zich door deze man niet laten koeioneren. ‘Ik zal niet vluchten, Brendan. Daar zorg jij wel voor.’
‘O, zeker. Maar waarom?’
Er zat een sprankeling in Denneys ogen. Iets wat Hanrahan al heel lang niet had gezien. ‘Gewoon voor mezelf.’
‘Vanwege die vrouw, zeker,’ zei Hanrahan. ‘De non uit Parijs, zuster Annette. Ik heb de dossiers gelezen. Je bent haar destijds achternagegaan. Alleen maar om wat tussen de lakens te spelen. En allemaal voor een non ook nog?’
Denney aarzelde voordat hij antwoord gaf. Alleen al de gedachte aan haar toverde zulke prachtige beelden in zijn hoofd. ‘Ze was de mooiste vrouw die ik ooit heb gezien. We hebben elkaar een tijdje de ogen geopend. Het leven moet een paar mysteries hebben. Waarom zouden we anders God nodig hebben?’
De Ier fronste zijn voorhoofd. ‘Abélard en Héloïse is een mooi verhaal, maar de prijs die ze hebben betaald…’
‘Ze hebben tenminste gelééfd, Brendan. Jij kunt je niet eens voorstellen hoe die dingen gebeuren, hè? Dat vind ik zielig voor je. Je wordt er zo’n klein mannetje door.’
Denney sloot zijn ogen. De herinneringen waren zo levendig, dat hij het gevoel had dat hij haar nog steeds kon aanraken. ‘Ik heb in die kerk voor het eerst met haar de liefde bedreven. De allereerste keer trouwens dat ik met een vrouw de liefde bedreef. Ik was er laat bij. Het gebeurde in een klein kamertje naast het middenschip. Je kon de deur op slot draaien, alles doen waar je zin in had. Zonder dat iemand het wist. We gingen er vijf, zes keer per week heen, trokken de kleren uit die ze ons lieten dragen, werden iets anders. Wat we voorbestemd waren om te zijn.’
Hanrahans kille blik sprak boekdelen.
‘Kijk niet zo naar me, Brendan. Dit is iets wat jij niet kunt begrijpen, iets wat jij nooit hebt meegemaakt. Ik zweer het je: als we daar in elkaars armen lagen, dachten we dat we in het paradijs waren. Ik voelde me dichter bij God dan ik ooit in mijn leven ben geweest en het is geen godslastering om dat te zeggen. Ik heb nooit gewild dat er een einde aan kwam. Toen…’
‘Toen ben je haar achternagegaan naar Parijs en raakte ze zwanger. Je had uit de Kerk kunnen stappen, Michael. Je had bij haar kunnen blijven. Uiteindelijk komt de lafaard in je altijd boven.’
Denney was niet van zins om te happen. ‘Ik was een lafaard, maar niet zoals jij denkt. Ik wilde juist bij haar blijven. Zij was bang voor de vreselijke tijd die zou volgen, zoals we allebei wisten. De toorn van onze ouders. Uitgestoten worden als zondaars. Ik was een lafaard omdat ik me zonder verzet heb overgegeven, toen de Kerk er, zoals te verwachten was, achterkwam. Ik liet ze ons allebei de wet voorschrijven.’ Er kwam een beeld in zijn hoofd, van een naakte Annette die op de oude kussens van een gehavende bank lag en het kruisje van haar hals haalde; van een scherpe bundel licht die door gebrandschilderd glas de stoffige warme lucht van het opslagkamertje in viel; van haar mooie gezicht, vol verwachting en vreugde.
De ene herinnering volgde op de andere. Zijn grauwe gezicht vertrok toen hij terugdacht aan het verdriet. ‘Ze lieten haar één kind houden op voorwaarde dat ze zou doen alsof het van iemand anders was, iemand die er geen donder om gaf. Moet je je voorstellen. Die beslissing moeten nemen en ik was niet in de buurt, ze hadden mij weggestuurd. Neem je het meisje? Neem je de jongen? Dat was mijn schuld niet. Dat zijn de wrede gewoonten van de Kerk. Daarbij vergeleken lijken mijn zonden soms louter overtredingen. En toen…’
Hij dacht terug aan de laatste keer dat hij hen beiden had opgezocht en hoe de ziekte langzaam het licht uit haar ogen haalde.
‘Mijn familie had meer invloed. Ik werd behouden voor grotere dingen. Ze maakten op andere manieren gebruik van mijn wereldsheid.’ Hij wierp een laatste blik op het appartement. ‘De afgelopen paar dagen heb ik me meermalen afgevraagd in hoeverre we worden geboren om te zijn wat we worden en in hoeverre we zo worden gemaakt. Wat zou er zijn gebeurd als we ze hadden gezegd dat ze allemaal konden barsten en waren getrouwd? Zou ik een trouwe echtgenoot zijn geworden? Een goede vader? Of zou ik toch zijn geworden wat ik nu ben? Een oude sluwe oplichter die er alles voor over heeft om zijn eigen hachje te redden? Het is het eerste, dat weet ik, en dat is nog het ergste. Zie je nou, Brendan? Jij hoeft geen oordeel over me te vellen. Ik kan dat zelf, beter dan wie ook, op één iemand na.’
Denney zag geamuseerd dat de Ier zich geen raad wist met zijn houding. ‘En nu heb ik van jou mijn biechtvader gemaakt. Wat vreselijk pijnlijk voor je.’
Hanrahan kuchte achter zijn hand. ‘We moeten nog twintig minuten wachten, Michael. Als het zover is, zal ik je koffer dragen en kun je achter mij aan lopen.’
Denney gaf niet op. ‘En het schilderij?’
‘Dat zal ik bewaren totdat ik van je hoor.’