31

Het San Giovanni, ooit in de vierde eeuw een toevluchtsoord voor pelgrims, was nu een modern ziekenhuis, verdeeld over talloze gebouwen die een groot deel van de Coelius-heuvel in beslag namen. Het complex strekte zich uit van de oude smalle weg die naar de San Clemente leidde, naar de overvolle moderne verkeersweg die stromen auto’s, bussen en vrachtwagens vanuit het zuiden naar het piazza voerde. Slechts enkele minuten ervandaan lag ook de Clivus Scauri, waar Falcone en zijn mannen zich bezighielden met een volgend slachtoffer dat was gevonden en de verdwijning van de priester die ooit, zij het kort, door de gangen had gelopen van het gebouw waar Nic Costa nu met een hoofd dat verschrikkelijk zeer deed, op een behandeltafel in een klein kamertje lag.

Luca Rossi en Sara Farnese hadden zich met veel moeite in het kamertje naar binnen gepraat. Ze zaten op de bank en keken hoe de verpleegster hem verbond, zagen hoe hij luisterde naar de arts die het over een hersenschudding had en zei dat hij eigenlijk een dag in het ziekenhuis moest blijven om er zeker van te zijn dat er geen blijvende schade ontstond. De meswond was niet ernstig. Door de klap op zijn hoofd toen hij viel en de steen raakte, zat er nu een helse, maar compacte met bloed gevulde kneuzing op zijn rechterslaap. Maar Nic Costa leefde nog en wist tot zijn grote ergernis niet waarom. Hij wachtte tot de arts weg was en richtte zich toen tot de grote man.

‘Die blik op je gezicht bevalt me niet, oom Luca. Hebben jullie hem gepakt?’

‘Was dat maar waar,’ antwoordde Rossi treurig.

Costa zette grote ogen op van verbazing. ‘Jezus. Wat moeten jullie nog meer hebben?’

Sara Farnese keek naar haar voeten. Rossi wierp hem vanaf de andere kant van de kamer een boze blik toe. ‘Zeg, knul. Zou je je een beetje willen inhouden?’

‘Hoeveel mensen waren er wel niet?’

‘Genoeg!’ Het slappe bleke gezicht van de grote man nam een merkwaardige roze tint van opkomende boosheid aan. ‘Acht. Tien misschien. Denk nou eens na. Ze waren daar om de boerderij te bewaken. Waar jij ook hoorde te zijn. Ze wisten geen van allen dat jij aan het hardlopen was en ergens anders van die idiote streken uithaalde. Falcone zal me wel kunnen villen als hij hoort dat ik je het terrein af heb laten gaan. Zij het natuurlijk dat je niet eens was waar ik dacht dat je heen ging. Weet je de afspraak nog? Dat jij op het pad zou blijven? Zodat wij in de buurt zouden zijn?’

Zijn hoofd deed pijn en hij was draaierig. Nu herinnerde hij het zich weer en Luca Rossi had gelijk. Hij had alleen zichzelf iets te verwijten. Hij herinnerde zich ook de aanblik van Sara voor het raam en de angst op haar gezicht.

‘Het spijt me, Luca. Ik ben stom geweest.’

‘Hm, nou ja…’ De grote man wierp een snelle blik op Sara die naast hem zat. ‘Je hebt het overleefd. Niet dankzij ons. En we hebben een naam. En weer een lijk. Genoeg om Falcone blij te maken, tenzij hij ons natuurlijk aan de hoogste boom wil opknopen. Het ligt er maar aan hoe zijn pet staat.’

‘Ik blijf hier niet. Ik moet erheen.’

‘Maar, Nic, de artsen…’ begon Sara.

‘Dit lijk is nog akeliger dan de andere,’ bromde Rossi, die het voor aangenomen hield dat Costa het ziekenhuis zou verlaten. ‘Wat kun je doen?’

Hij bewoog zijn schouder en voelde tot zijn vreugde dat hij maar een klein beetje pijn deed. ‘Het is niet zo erg. Bovendien heb je me nodig, Luca. Ik heb die man gezien, weet je nog wel?’

Rossi keek nogmaals naar de vrouw. Costa begreep er niets van. Hij scheen een hekel aan Sara Farnese te hebben en dat gevoel was blijkbaar zo sterk, dat hij het al afschuwelijk vond om in het ziekenhuiskamertje naast haar te zitten.

‘Maakt niet uit dat je hem hebt gezien, Nic. Heb je niet geluisterd? We hebben zijn naam. Mevrouw Farnese heeft hem ons gegeven toen we je eenmaal in de ambulance hadden. Schijnt dat ze het al die tijd al wist.’

Daarna deed zijn hoofd alleen nog maar meer pijn. Zij zat strak naar de witte muur te kijken. Haar haar zat in de war. Ze zag er anders uit. Misschien had ze geen tijd gehad om nog iets te doen. Ze was gewoon met hem uit het huis vertrokken en had het masker dat ze normaal gesproken droeg om te voorkomen dat de wereld haar raakte, niet op kunnen zetten.

‘Ik moet een paar telefoontjes plegen,’ zei Rossi. ‘Het leek je vader beter om thuis te blijven toen de ambulancebroeders eenmaal hadden gezegd dat het weer helemaal goed zou komen met je. Ik zal hem toch maar even gaan vertellen dat alles in orde is. Ik ben buiten als je me nodig hebt. Het is twee minuten hiervandaan, meer niet. Ze kunnen haar ergens anders heen brengen. Falcone zegt dat ze nog steeds moet worden vastgehouden voor haar eigen veiligheid. Ik neem aan dat je haar niet meer op de boerderij wilt hebben, dus gaan ze iets anders voor haar regelen.’

Hij klopte op het pakje sigaretten in zijn zak. ‘Ook tijd voor een peuk.’ Daarna liep hij de kamer uit, de lange, door kille tl-buizen verlichte gang in.

Nic Costa duwde zichzelf overeind op de behandeltafel. De snee in zijn schouder was maar klein. Zijn hoofdpijn zou wel overgaan. Het was allemaal een kwestie van tijd.

Ze wilde hem nog steeds niet aankijken.

‘Bedankt,’ zei hij ten slotte.

Sara draaide haar hoofd in zijn richting. Haar ogen stonden bang en verbaasd. ‘Hè?’

‘Ik weet niet wat er is gebeurd, Sara. Maar jij hebt hem tegengehouden. Dank je wel.’

Haar hoofd bewoog van links naar rechts en haar lange, ongekamde haren zwaaiden langzaam mee met de beweging. ‘Ik zag hem vanuit het raam, Nic. Ik wist dat er iets niet in orde was. Toen ik eraan kwam, rende hij weg. Ik denk dat hij bang was dat de rest ook zou komen. Hij wilde geen getuigen.’

Dat was een leugen. Hij wist het zeker. Hij had hen horen praten.

‘Je hebt met hem gesproken.’

‘Ja, natuurlijk! Ik heb tegen hem geschreeuwd dat hij moest ophouden. Wat dacht je dan?’

‘Nee.’ Zijn geheugen werkte nog niet zo goed, maar toch was er iets in opgeslagen: hij herinnerde zich de teneur van hun gesprek. ‘Je hebt met hem gesproken. Hij zei iets terug. En dat was niet het enige. Je kende hem.’

‘Goed genoeg om zijn naam te weten. Hij was regelmatig in de Vaticaanse bibliotheek. We hebben weleens een praatje gemaakt.’

‘Je bent niet…’ Er was geen makkelijke manier om het te vragen.

‘Wat?’ reageerde ze woedend. ‘Met hem naar bed geweest? Nee. Er zijn mannen in Rome die dat voorrecht is ontzegd. Ik hoop dat dat geen al te grote schok voor je is.’

‘Sorry.’

‘O, god.’ Ze schudde met haar ogen dicht bedroefd haar hoofd. ‘Ik ben degene die spijt heeft. Je weet niet wat je zegt. Ik heb hem gezien. Ik heb tegen hem staan gillen totdat hij wegging. En zodra hij weg was, heb ik gegild totdat de politie kwam. Voor jou en die fotograaf. Hij is er erger aan toe dan jij, zeggen ze. Hij zal een tijdje in het ziekenhuis moeten blijven.’

Het zou kunnen dat ze gelijk had. Het zou kunnen dat hij zich het hele gesprek had ingebeeld.

‘Is er weer iemand dood?’

‘Dat zeggen ze.’

‘Ken je hem?’

Ze raapte haar tas op en zette hem op haar schoot. ‘Ik kan maar beter gaan. Ze willen dat ik ergens anders ga logeren. Ze zeiden dat ze een ander politieteam zouden sturen om me op te halen.’

Costa stapte van de behandeltafel en liep een beetje beverig naar de andere kant van de kamer. Hij ging heel dicht naast haar op de bank zitten. Hij wilde haar iets duidelijk maken: dat hij zich niet zo makkelijk door haar liet wegjagen.

‘Ken je hem?’ vroeg hij nogmaals.

De oude Sara keek hem openhartig, zonder angst aan. ‘Het was een vrouw.’

Hij dacht na over de brutale, ongegeneerde manier waarop ze het zei.

‘Kende je haar dan?’

‘Ik geloof dat ik één keer met haar naar bed ben geweest. Is dat wat je wilt horen?’

‘Dat geloof je?’

‘Nee. Ik weet het zeker. Ze hebben me een foto laten zien. Het was blijkbaar een politicus. Ik ben een paar maanden geleden met haar naar bed geweest. Ik weet het niet precies meer. Dat soort dingen hou ik niet bij. Sorry. Het is één keer voorgekomen. Het was haar idee. Niet echt iets voor mij eigenlijk.’

Hij zuchtte. Ze kon hem nog steeds van streek maken, ook al wist hij dat dat haar bedoeling was.

‘Ik begrijp er helemaal niets van, Sara. Ik begrijp niet waarom je het doet. Ik begrijp niet waarom je ons nooit haar naam hebt verteld.’

Ze lachte, een droog, weloverwogen lachje dat ervoor moest zorgen dat hij haar ging haten. ‘Jullie zijn zo ouderwets, Nic. Jij en je vader. Ik hou van hem. Echt. Ik zou uren met hem kunnen praten, omdat het net is of je met iemand uit een andere tijd praat. Maar de wereld is niet zoals jullie tweeën je hem voorstellen. Misschien is hij nooit zo geweest. Je wilt weten waarom ik jullie nooit haar naam heb verteld? Waarom ga je ervan uit dat ik haar naam wist? Het was maar één nacht. Meer niet.’

Het was onbegrijpelijk. Het kon niet het hele verhaal zijn. ‘Maar waarom?’

‘Omdat…’ Ze moest naar het antwoord zoeken. ‘Jij hebt jouw soort liefde. Ik de mijne. We zijn anders. Wat er gebeurde, vond ik prettig. En dan is het voorbij, zonder iets wat blijft hangen, zonder iets wat kan verwateren. Geen vervelende banden. Geen bitterheid, geen pijn.’

‘Dus het is eigenlijk helemaal geen liefde?’ zei hij zonder nadenken. ‘En het is niet voorbij. Er blijft iets achter. Iets wat mis kan gaan. En dan draaien mensen door. Soms op een verschrikkelijke manier.’

Haar ogen werden groot. ‘O, dus dit is allemaal mijn schuld?’ vroeg ze boos. ‘Jij vindt dat ik verantwoordelijk ben voor wat er is gebeurd?’

Het was in zekere zin een domme opmerking van hem, maar ze had niet begrepen wat hij ermee bedoelde te zeggen. ‘Helemaal niet.’

Hij stond op en probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat hij zich niet al te slecht voelde. Zijn hoofd begon snel helderder te worden.

‘Ik wist dat je hier niet zou blijven,’ zei ze. ‘Waarom kun je het niet laten rusten?’

Hij keek hoe ze opstond en haar tas pakte, zichzelf gereedmaakte voor wat komen ging.

‘Omdat ik ervoor betaald krijg.’

‘Nee, dat is niet waar. Niemand betaalt je om je leven te riskeren.’

‘De volgende keer zal ik voorzichtiger zijn.’

Sara Farnese keek hem recht in zijn ogen. Toen raakte ze heel zacht met twee slanke vingers zijn wang aan. Het was een weloverwogen daad, een die hij niet verkeerd kon begrijpen.

‘Nic,’ zei ze voorzichtig. ‘Als je het vroeg, zouden ze je dan van deze zaak halen?’

De vraag overviel hem. ‘Ik denk het wel. Maar waarom zou ik dat willen?’

‘Omdat ik dat wil. Dit gaat over mij. Je komt misschien dingen te weten waarvan ik liever niet heb dat je ze weet. Dingen waardoor je van me gaat walgen.’

‘Ik zit bij de politie. Daar geven ze je medicijnen waardoor je nergens meer van opkijkt.’

‘Het is geen grapje.’

‘Dat weet ik. Maak je maar niet druk.’

Ze keek hem bezorgd aan. ‘Dus je gaat om iets anders vragen?’

‘Ben jij nou gek? Het ziet ernaar uit dat dit de grootste zaak uit mijn carrière wordt. Wat voor indruk zou het maken als ik er nu mee ophield? Ik geef niet zo gauw iets op. In elk geval niet omdat het moeilijk is, of gênant, of omdat het me dwingt beslissingen te nemen die ik liever zou vermijden. Daar bereik je niets mee.’

‘Het maakt het leven makkelijk,’ zei ze.

‘Het maakt het leven saai en vervelend en… misschien zelfs zinloos.’

Ze knikte. ‘Ik dacht wel dat je dat zou zeggen.’

‘Dank je. Nu moet jij een beslissing nemen. Ik moet terug naar het team. Je kunt naar dat onderduikadres van Falcone gaan. Of ik kan ervoor pleiten dat je teruggaat naar de boerderij. Niet voor mij, begrijp me goed, maar voor mijn vader. Hij geniet van je gezelschap. En jij schijnt van dat van hem te genieten.’

Ze schrok niet terug voor het idee. Dat deed hem plezier.

‘Denk je dat hij dat goedvindt? Die afschuwelijke baas van jou? Ik mag hem niet. Hij is te… hard.’

‘Falcone denkt dat hij dat moet zijn. Als ik hem vraag om je te laten blijven, zie ik niet in waarom hij bezwaar zou maken. Laten we eerlijk zijn. Jij schijnt zelf niet zoveel gevaar te lopen. Je hebt die man ontmoet. Hij heeft je geen kwaad gedaan. Of wel soms?’

‘Nee,’ zei ze zacht. ‘En jij?’

Daar had hij al over nagedacht. ‘Ik zal voorzichtiger zijn. Ik denk overigens niet dat hij terugkomt. Het lijkt net of hij een agenda heeft. En daar kwam ik eigenlijk niet op voor. Ik heb hem trouwens ook de waarheid verteld. Dat we dit alleen voor hem op touw hadden gezet, het idee dat er iets tussen ons was. Ik heb hem verteld dat het allemaal gelogen was.’

Was dat de manier waarop een psychopaat zich gedroeg, vroeg hij zich af. Zo kieskeurig zijn over wie hij vermoordde? Een kille, sombere gedachte spookte door Nic Costa’s hoofd. Stel dat deze idioot hem daar op de grond had zien liggen, zijn leven had gespaard en zich daarna had afgevraagd waarom hij dat eigenlijk had gedaan? Zou hij dan nog een keer dezelfde keuze maken? Of zou hij de onschuldigen slechts eenmaal laten gaan en de volgende keer denken: ach, wat zou het?

Er klonk een geluid op de gang. Luca Rossi stak zijn grote witte gezicht om de hoek van de deur en keek nadrukkelijk op zijn horloge. Costa gebaarde dat hij nog een minuutje nodig had. Ze wachtte totdat de grote man weg was en zei toen: ‘Jullie zullen hem toch wel vinden, hè? Hij is ziek. Hij heeft hulp nodig.’

‘We zullen hem wel vinden.’ Hij aarzelde even, omdat hij zich afvroeg of hij het durfde vragen. ‘Sara?’

‘Ja?’

‘Zijn er nog meer namen waarvan we zouden moeten weten? Zijn er nog meer mensen zoals deze vrouw? Mensen die geen namen zijn, alleen maar gezichten.’

‘Een paar. Niet van kort geleden. Ik weet niet wie ze zijn. Ik weet niet hoe je ze zou moeten bereiken.’

Ze zei het met veel overtuiging. Hij wilde haar geloven.

‘Er is een man in het Vaticaan. Kardinaal Denney…’

‘Nic!’ Ze was weer de echte Sara. Hij zag de tranen in haar ogen schieten. ‘Praat je nu als jezelf? Of als politieman? Hoe moet ik nu weten met wie ik te maken heb als je zo tegen me doet?’

‘Wilde je zeggen dat het antwoord afhangt van wie het vraagt?’

‘Helemaal niet,’ antwoordde ze ogenblikkelijk. ‘Ik wil alleen snappen waarom je het wilt weten. Of je het vraagt als vriend. Of omdat je vindt dat het je werk is.’

‘Als vriend.’

‘Ik ken hem niet,’ zei ze met klem. ‘Wie je ook bent.’