5

De volgende ochtend werden Costa en Rossi om acht uur bij Falcone geroepen. De inspecteur had een ontevreden blik op zijn scherp gesneden gezicht, nog chagrijniger dan anders en buitengewoon alert. Niemand hield van zijn opvliegende karakter. Niemand schreef hem grote managerskwaliteiten toe. Maar Falcone was een man met talent en daarvan waren er in de hogere echelons van de politiemacht te weinig. Hij had een paar lastige zaken opgelost, zaken die in de pers veel aandacht hadden gekregen. Hij had invloed, ook buiten het politiebureau. Er was genoeg respect voor hem in de Questura en weinig wat op genegenheid leek.

Hij had de papieren van de zaak Rinaldi op zijn bureau liggen, compleet met een serie afgrijselijke foto’s.

Falcone zwaaide de rapporten die hij had voor hun neus heen en weer. ‘Magertjes,’ was alles wat hij zei.

‘We zijn bezig aan een vollediger rapport, meneer,’ antwoordde Costa. ‘Het ligt om tien uur op uw bureau.’

Rossi schoof ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. Falcone zat hem aan te kijken en beide mannen wisten wat die blik betekende: Dus die knul doet nu al het woord voor jou, hè?

‘Hebben jullie iets over die vrouw Farnese?’ vroeg Falcone.

Costa schudde zijn hoofd. ‘Wat zoal? Antecedenten of zo, bedoelt u?’

‘Dat is precies wat ik bedoel.’

‘Ze heeft geen strafblad,’ zei Rossi. ‘Ik heb het gisterenavond nagekeken in het systeem. Nog niet eens een bekeuring voor te hard rijden.’

Falcone leunde naar voren en zorgde ervoor dat Costa hem aankeek. ‘Dat soort dingen moet je controleren.’

‘Ik weet het,’ beaamde Costa. ‘Sorry.’

‘Dus dat is het verhaal?’ vroeg Falcone. ‘Het oude vriendje heeft het nieuwe vriendje vermoord en zijn eigen vrouw tegelijk ook maar?’

‘Daar lijkt het wel op,’ zei Costa.

Falcone haalde zijn schouders op. ‘Dat is niet te ontkennen. Het lijkt er inderdaad op. Ik heb vanochtend de technische recherche gesproken. Ze konden geen sporen van iemand anders in die toren vinden, niet op de begane grond en niet op de eerste. Brandschoon, afgezien van Rinaldi en die twee doden.’

‘Wat is dan het probleem?’ vroeg Costa zich hardop af.

‘Het probleem?’ Falcone knikte naar Rossi. ‘Vraag maar aan hem.’

Costa keek naar zijn partner. Ze hadden de bijna-ruzie van de dag ervoor nog niet bijgelegd. Dat moest gebeuren, wist hij. Hij had respect voor de grote man. Hij wilde deze kilheid tussen hen niet.

‘Luca?’ vroeg hij.

Rossi fronste. ‘Het probleem is: waarom? Rinaldi had al, wat, drie, vier maanden geen relatie met dat mens Farnese meer. Waarom nu?’

‘Misschien had hij pas net gehoord van die Engelsman,’ opperde Costa. ‘Hij hoorde haar over hem praten, hoe dol ze op hem was, en ging door het lint.’

Falcone priemde een vinger in zijn richting. ‘Weten we dat? Het staat niet in je rapport.’

Costa dacht terug aan zijn gesprek met Sara Farnese. ‘Nee.’

‘We zullen terug moeten naar die vrouw,’ beval Falcone. ‘Wat meer bijzonderheden zien te krijgen. Data. Namen. Redenen.’

‘Prima,’ knikte Costa.

Rossi zat inmiddels naar buiten te kijken en pakte een sigaret. Ze hadden vooraf met elkaar gesproken, dacht Costa. Een andere verklaring was er niet.

‘Waarom heeft hij er zo’n werk van gemaakt?’ wilde Falcone weten. ‘Waarom een man villen? Waarom voerde hij een hele show op en zette hij zijn vrouw op een stoel als hij wilde dat die Farnese haar levend aantrof? En die dingen die hij op de muur schreef…’

‘Hij was gek,’ zei Costa vol overtuiging. ‘Je moet wel gek zijn om iemand zo om te brengen.’

Falcone snoof geërgerd. ‘Te makkelijk. Bovendien, zelfs als het waar is, denk jij dat er geen rationaliteit achter gekte zit? Dat het er allemaal zomaar uit spuit? Deze man was wetenschappelijk medewerker aan de universiteit. Hij was intelligent, gedisciplineerd. Hij was in elk geval zo overtuigend, dat de Engelsman van het vliegveld naar hem toekwam in de veronderstelling dat hij de vrouw daar zou treffen. Hij wist zijn echtgenote in die toren te krijgen en op te knopen. Daarna vermoordde hij het vriendje, vilde hem, ging naar de bibliotheek… Of misschien heeft hij haar eerst gedood, en dan vraag je je af hoe het kan dat die Engelsman zichzelf liet vastbinden nadat hij haar had gezien. Kan één mens al die dingen doen? Waarschijnlijk wel. Maar hoe? In welke volgorde? Vertel me dat maar eens. En die Fairchild. Dat was een grote vent. Die heeft niet gewoon zijn handen omhooggehouden en zich laten vastbinden door Rinaldi. Wat heeft zich daar afgespeeld?’

‘Dat weet ik,’ zei Rossi. ‘Ik heb net Gekke Teresa in het pathologisch lab gesproken. Ze denken dat er sporen van medicijnen zijn, mogelijk een kalmeringsmiddel.’

‘Welk kalmeringsmiddel?’ vroeg Falcone. ‘Hoe kan het dat een wetenschappelijk medewerker aan de universiteit medicijnen bij de hand heeft wanneer hij zin krijgt om iemand te villen? Hoe weet zo’n man trouwens hoe je iemand vilt? En dan de grootste vraag wat mij betreft, de vraag waar ik telkens weer bij uit kom: waarom? Waarom op deze manier?’

‘Zij is wetenschappelijk medewerker op dezelfde afdeling,’ opperde Costa. ‘Het citaat op de muren is van een vroeg-christelijke theoloog. Misschien klonk het toepasselijk.’

‘Toepasselijk?’ herhaalde Falcone, alsof hij in zijn hele leven nog nooit zoiets stoms had gehoord. ‘Bedoel je dat hij tegen haar wil zeggen: “Voor jou zijn we allemaal martelaren, kreng. En hier is het bewijs?” Ik snap het niet. Wat hoopte hij te bereiken? Als hij van plan was om haar te vermoorden, zou het allemaal nog ergens op slaan. Maar jij beweert dat dat niet het geval is. Hij wilde alleen dat zij zo snel mogelijk naar de plek ging waar hij zijn eigen, nog levende vrouw had achtergelaten. Waarom in godsnaam?’

Costa keek naar Rossi voor hulp. Zijn partner zat nog steeds uit het raam te kijken en zijn sigaret te bewerken. Het was weer een warme, wolkeloze dag daarbuiten. Nic Costa vroeg zich af wat Falcone nu precies van hem verwachtte.

‘En je hebt het mis,’ ging Falcone verder. ‘Ik heb het gecontroleerd. Rinaldi zat op dezelfde afdeling, maar hij had niet dezelfde specialiteit. Zijn terrein was Rooms recht, de curie, al die oude dingen waar we volgens het Vaticaan vandaag de dag nog naar moeten luisteren.’

‘Is dat relevant?’ vroeg Rossi zich hardop af.

‘Zeg jij het maar. Ik heb de archieven doorgenomen. Vier maanden geleden werd Rinaldi opgeroepen als getuige-deskundige voor een rechterlijke commissie die zich bezighield met de kwestie van diplomatieke onschendbaarheid voor functionarissen van het Vaticaan. Zij willen meer. Wij willen minder. Rinaldi kwam met de mening dat zij gelijk hadden, volgens de wet, een heel oude wet in elk geval. Wat hebben martelaren daar in ’s hemelsnaam mee te maken?’

‘Wilt u zeggen dat u vindt dat ik de verkeerde conclusie heb getrokken? Dat Rinaldi op de een of andere manier niet verantwoordelijk is?’

‘God, nee,’ antwoordde Falcone ogenblikkelijk. ‘Je kunt je haast niet voorstellen dat het anders is gegaan.’

‘Wat wilt u dan zeggen? Is het feit dat we weten dat Rinaldi het heeft gedaan, niet genoeg? Soms komen we nooit te weten waarom. Dat moeten we gewoon accepteren.’

Falcone keek hem boos aan. ‘Maar nu nog niet. Ik ben een nieuwsgierige kerel. Dat is wat me drijft. Dat is wat iedere goede politieman drijft. Als je dat niet bent, kom je nooit iets te weten. Ik wil dat jij een paar van die vragen beantwoordt die maar door mijn hoofd blijven malen. Ik wil geen rechercheurs die denken dat ze elfjes in de werkplaats van de kerstman zijn, alles netjes inpakken met de goede lintjes eromheen, de pakjes op mijn bureau gooien, een schouderklopje krijgen en dan op zoek gaan naar ander speelgoed om mee te spelen. Zo gaat het niet bij ons.’

‘Dat weet ik,’ zei Costa. ‘Ik heb het schouderklopje tenminste nooit gevoeld.’

Rossi kreunde, drukte de sigaret uit en stak onmiddellijk een nieuwe op.

Falcone had weer een glimlach op zijn gezicht. Hij had een reactie losgekregen en Costa vervloekte zichzelf omdat hij zo stom was geweest.

‘Ach, die jonkies toch,’ lachte de inspecteur. ‘Ze zijn zo gevóélig. Moet je horen. Ik denk dat je de goede antwoorden hebt. Ik vind de manier waarop je ze hebt gekregen, alleen niks. Iets te veel uit de losse pols.’

‘Natuurlijk,’ zei Costa nors.

‘En dan nog iets,’ vervolgde Falcone. ‘Ik zou graag hebben dat je beter luisterde. Ik weet wel dat we in de tijd van de jeugdcultuur leven, waarin iedereen boven de dertig een debiel is…’

‘Ik ben zevenentwintig, meneer.’

‘Ja, ja. Ik wilde dat je er soms ook zo uitzag. Wat ik je duidelijk wil maken, Costa, is dat wij allemaal alleen maar echt wijzer worden door te kijken naar de mensen die ouder en beter zijn dan wij. Vergeet al die onzin van de politieacademie. Het enige wat wij voor ons brood doen, is omgaan met mensen. Mensen die voor het overgrote deel tegen ons proberen te liegen, ons een loer proberen te draaien. Het gaat in ons werk uitsluitend om mensen. Jij zou minder moeten praten en meer moeten luisteren, jongen.’

Costa trok een grimas. ‘Maar ik –’

‘Hou je mond,’ beval Falcone. ‘En nog iets. Dat andere verhaal dat hij op de muur heeft geschreven? Sint Ives?’

‘Waanzin,’ zei Rossi, die opeens geïnteresseerd begon te raken.

‘Misschien,’ beaamde Falcone. ‘Maar ik kan jullie vertellen wat het is. Ik heb het door iemand laten opzoeken.’

Hij tuurde naar een computeruitdraai die op het bureau lag en las de woorden op.

As I was going to St Ives
I met a man with seven wives.
Every wife had seven sacks,
Every sack had seven cats,
Every cat had seven kits.
Kits, cats, sacks and wives,
How many where going to St Ives?

De twee rechercheurs keken elkaar verbijsterd aan. Costa pakte de rekenmachine van het bureau en begon cijfers in te toetsen.

Falcone grinnikte. ‘Het is een raadsel. Wat is het antwoord?’

Costa krabbelde een paar getallen op zijn blocnote. ‘Zeven vrouwen. Negenenveertig zakken. Driehonderddrieënveertig katten. Vierentwintighonderd en één jonge poesjes. Dat wordt bij elkaar achtentwintighonderd.’ Hij dacht aan het kleine afgesloten vertrek in de toren en de smerige vleeslucht die hij zich herinnerde. ‘Maar wat betekent dat in godsnaam?’

De inspecteur trok een lelijk gezicht. ‘Het betekent dat jij niets van raadsels snapt. En je hebt net een heleboel energie verspild zonder de vraag te beantwoorden die je was gesteld. “I met a man with seven wives…” Ze gingen allemaal de andere kant op. Er ging maar één persoon naar Sint Ives. De verteller. Je hebt het in de verkeerde richting gezocht. Het goede antwoord ligt niet altijd zo voor de hand.’

Nic Costa schudde zijn hoofd. ‘Dat is het soort spel dat een gek speelt.’

‘En het versje niet afmaken?’ vroeg Falcone. ‘Waarom zou een dode man een onvolledig raadsel opgeven? Kun je me dat vertellen?’

Hij moest het antwoord schuldig blijven.

‘Ik wil dat jullie naar Rinaldi’s huis gaan,’ beval Falcone. ‘Er zijn al een paar mensen geweest, maar misschien hebben ze iets over het hoofd gezien. Probeer uit te zoeken wat voor soort man het was, of er iets is wat dit kan verklaren. En doe je best om Hanrahan niet nog een keer kwaad te maken. Hij heeft al twee keer bij me aan de telefoon gehangen. Op hem heb je wel indruk gemaakt.’

Costa zag het verband niet. ‘Hanrahan? Kent u die?’

‘O, we zijn dikke vrienden.’ Falcone bedoelde het ironisch, hoopte Costa. Soms was dat moeilijk uit te maken.

‘Nou…’ Hij was opgestaan uit zijn stoel, stond voor het raam met zijn rug naar hen toe naar het verkeer op straat te kijken, na te denken, of dat wilde hij hun doen geloven. Nog een van de rituelen van Falcone. De twee rechercheurs wisten wanneer hun tijd op was.

Ze liepen de kamer uit, Rossi voorop.