13
Het officiële verblijf van kardinaal Michael Denney keek uit op de Cortile di San Damaso, de grote besloten binnenplaats die verborgen voor de buitenwereld achter de gebogen westelijke muur van het Sint Pietersplein lag. Het Vaticaan was niet gebouwd voor bewoning. Denneys appartement was een van de maar ongeveer tweehonderd woningen die binnen de paleismuren waren gemaakt. Aan de overkant van het plein bevonden zich de verblijven van de Zwitserse Garde. In zijn eigen blok vochten hoge functionarissen van het Vaticaan om kamers met het beste uitzicht op de open ruimte. Onder zijn buren bevonden zich enkelen van de machtigste mannen in de Heilige Stoel. De camerlengo, de kamerheer van de paus, die bij overlijden van de paus korte tijd de leiding zou hebben tijdens het interregnum, woonde een stukje verderop in de gang. Ze spraken elkaar bijna nooit meer. Denney was zich ervan bewust dat hij persona non grata was geworden, een gevangene in een cel vol pracht en praal. Soms gingen er uren voorbij, uren waarin hij naar de weerspiegeling van de schilderijen, de Murano-kroonluchters en de muurbrede vergulde spiegels zat te kijken, voordat een van de laagste functionarissen een telefoontje van hem beantwoordde. Dat moest allemaal veranderen, wist hij. Een mens zou nog gek worden onder deze omstandigheden.
De bewerkers van die verandering waren nu verzameld om de walnotenhouten eettafel die bij het hoge, achttiende-eeuwse raam met uitzicht op de binnenplaats stond. Het had hem vele weken gekost om deze drie mannen over te halen naar Rome te komen en de koppen bij elkaar te steken. Tezamen vormden ze een machtige drie-eenheid van belangen die, met enige overredingskracht en de juiste stimulansen, iets van het vermorzelde voorkomen van de Banca Lombardia en daarmee een deel van de reputatie van Michael Denney konden doen herrijzen. Genoeg, hoopte hij, om hem de kans te geven naar zijn geboorteland terug te keren en de rest van zijn dagen in waardige anonimiteit te slijten.
Twee van de aanwezige mannen meende hij wel aan te kunnen. Robert Aitcheson, de altijd zuur kijkende Amerikaanse advocaat die vanuit een standplaats op de Bahama’s voor de bank toezicht hield op bedrijfsaangelegenheden, had evenveel reden als Denney om dit op te lossen. De FBI zat al achter Aitcheson aan vanwege een affaire met vluchtkapitaal die aan het licht was gekomen toen er na 11 september controles op het witwassen van geld waren ingesteld. Hij moest uit de schijnwerpers zien te komen. Arturo Crespi zat in hetzelfde schuitje. Crespi was een armzalige pennenlikker van een bankier die toezicht hield op de kapitaalstromen in het web van fondsen die de basis van de bank vormden. Het ministerie van Financiën stelde hem al te veel vragen. In naam was hij de directeur van de bank, maar hij voegde zich in alles naar Denney, die het ingewikkelde netwerk van offshore trusts in de loop der jaren stukje bij beetje had samengesteld uit wat eens een legitieme, onshore financiële onderneming was geweest. Crespi was zwak en respectabel. Destijds kwam Denney dat goed uit. Hij had opdracht gekregen om een meer dan gemiddeld rendement te halen op het geld dat hij beheerde. Er was, geloofde hij, niet veel keus geweest en, toen ze begonnen, ook niet veel wettelijke obstakels…
De derde man stond voor het raam omlaag te kijken naar de binnenplaats en te snuffen vanwege een zomergriepje. Emilio Neri was meer dan één meter tachtig lang, een reus van een man van midden zestig die langzaamaan gezet begon te worden. Hij had grijze, emotieloze ogen, een lange vooruitstekende kaak en een kop keurig gekapt zilvergrijs haar. Vandaag droeg hij, zoals altijd, een duur kostuum; dunne, lichtgekleurde zijde die nu vochtige plekken onder de armen vertoonde. Hij glimlachte zelden. Hij sprak alleen wanneer hij iets te zeggen had. Neri was, zo op het oog, een succesvolle zakenman uit Rome. Hij bezat een vorstelijk penthouse in de Via Guilia, een knappe jonge vrouw, drie landhuizen en een appartement in New York. Zijn naam sierde het bestuur van het operahuis La Fenice in Venetië, waar hij hielp met het werven van fondsen voor de herbouw, en van talloze liefdadigheidsinstellingen die zich inzetten voor arme katholieken.
Slechts eenmaal had zijn onberispelijke imago een deuk opgelopen. Dat gebeurde in het midden van de jaren zeventig toen er in de stad een niet door conventionele partijpolitiek aangetaste radicale pers bestond. Een vulgaire journalist van een kortlopend subversief vod had een portret van Neri, samengesteld uit politieroddels, gepubliceerd. Het was een verhaal dat velen herkenden, maar weinigen wilden onderschrijven. Het artikel vertelde over zijn jeugd in Sicilië als zoon van een plaatselijke maffiabaas, zijn leertijd in de gangsterwereld van de illegale tabak en de prostitutie en zijn uiteindelijke opkomst als belangrijke tussenpersoon in de voortdurende dialoog tussen een corrupte overheid, kerkfunctionarissen en de criminele staat die toen, evenals nu, onder de doodnormale façade van de Italiaanse maatschappij bestond. In het stuk werd Neri niet van iets crimineels beschuldigd. In zekere zin was het artikel bedoeld als eerbetoon aan de man, die werkelijk een soort van kunstliefhebber was geworden, op al de juiste exposities werd gezien, er altijd was, in zijn privé-loge, bij de opera en het ballet.
Drie weken na het verschijnen van het artikel werd de auteur aangetroffen in een auto die in een laan in de buurt van de luchthaven Fiumicino stond geparkeerd. Zijn ogen waren uitgestoken, waarschijnlijk door een mensenduim. Zijn tong was uit zijn mond gerukt. Al zijn vingers en beide duimen waren ter hoogte van het eerste gewricht afgehakt met een mes. Hij bleef in leven, blind, stom en niet bij machte, of niet bereid, om tot een vorm van communicatie te komen. In de wandelgangen ging het, zoals Denney later ontdekte, volledig juiste gerucht dat Neri zijn wraak persoonlijk had uitgevoerd in een opslagloods die hij bezat aan de rand van de luchthaven. Daarna had hij zich, in bijzijn van de gemartelde journalist, omgekleed in zijn smoking en was hij met zijn privé-vliegtuig naar Venetië gevlogen om Pavarotti te zien in een nieuwe productie van Turandot, waarna hij als eregast het feest ter ere van de première had bijgewoond.
Toen hij de man eenmaal had leren kennen, vroeg Denney zich af waarom hij al die moeite had gedaan. Emilio Neri had het leven uit een ander mens kunnen zuigen door hem alleen maar aan te kijken. Maar goed, de kranten schreven daarna uitsluitend over Neri’s liefdadigheidsactiviteiten.
De deur naar de kamer ging open. Brendan Hanrahan kwam binnen met een blad met koffie. Neri, die net een pepermuntje in zijn mond stopte, draaide zich om.
‘Geven ze je tegenwoordig geen bedienden meer, Michael?’ vroeg Neri.
‘Ik help gewoon een handje,’ merkte Hanrahan op. ‘Dit is een vertrouwelijke bijeenkomst, heren. Niemand van u wil te koop lopen met zijn aanwezigheid, lijkt me.’
‘Alsof er hier tegenwoordig nog iets geheim is,’ snoof Neri. Hij wierp een blik uit het raam en vervolgens op Denney. ‘Het verbaast me dat je nog steeds een van de beste uitzichten hebt. De Kerk begint week te worden.’
‘Zullen we ter zake komen, heren?’ zei Aitcheson klaaglijk. ‘Ik wil met het vliegtuig van tien uur vertrekken.’
‘Mee eens,’ zei Crespi.
Neri ging aan tafel zitten tegenover de kleine bankier en grijnsde hem toe. ‘Is het je al gelukt om die medewerker van je te vervangen, Crespi? Die vent die zichzelf dood heeft gekletst?’
De kleine bankier trok wit weg. ‘Mijn mensen zijn te vertrouwen. Allemaal. Daar durf ik mijn hand voor in het vuur te steken.’
‘Er staat wel meer op het spel dan je hand, beste man,’ zei Neri. ‘Goed. Jullie kennen mijn standpunt. Jullie kennen mijn verantwoordelijkheden. Het wordt tijd dat jullie praten. Vertel me waarom we hier zijn.’
‘Om onszelf uit de nesten te halen,’ zei Hanrahan en hij deelde kopieën van een computeruitdraai uit.
Neri keek het stuk snel door. ‘Hier staat niet in wanneer ik mijn geld terugkrijg.’
‘Emilio,’ reageerde Denney zo opgewekt als hij maar kon. ‘Ik kan geen wonderen verrichten. We kunnen het allemaal krijgen, denk ik. Maar het komt niet uit de lucht vallen. We moeten de boel weer opbouwen.’
Aitcheson had niet geluisterd. Zijn ogen waren strak op het vel papier gericht. ‘Is er nog zoveel geld over? Waarom heb ik dat niet eerder gehoord?’
Crespi hief zijn handen ten hemel. ‘We zijn al achttien maanden activa aan het liquideren. Stilletjes. In het geheim. Soms… wisten we niet of we betaald zouden worden. Ik wilde niemand valse hoop geven. Het is allemaal zeer complex, heren. We hadden zoveel rekeningen. Op zoveel plaatsen. Ik had je alles uit de doeken kunnen doen, beste man, maar dan zou ik je dodelijk hebben verveeld. En waarvoor? Je wilde weten wat de opbrengst was. Niet waar het vandaan kwam.’ Hij wierp een snelle blik op Neri. ‘Dat was het enige wat iedereen wilde. Het is ook een van de redenen dat we nu in de ellende zitten.’
Neri had nu kennelijk wel belangstelling voor het vel papier. ‘Wie weten nog meer van dit geld? Waar is het precies?’
‘Niemand buiten deze kamer.’ Hanrahan keek Neri recht in zijn gezicht. ‘Met alle respect, maar we zijn al te slordig geweest met onze geheimen. Waar het is, is mijn zaak.’
Alleen al zo’n drie miljard dollar was ingevorderd door de Amerikaanse autoriteiten op grond van belastingontduiking en witwassen. Het maakte Denney woest. Als dat niet was ontdekt, had hij de storm kunnen doorstaan. Crespi’s koortsachtige activiteiten om alle activa die hij kon vinden, te liquideren en het geld op nieuwe, onontdekte rekeningen te zetten, had hem tenminste een reddingslijn opgeleverd. Als hij Aitcheson en Neri nu maar zo ver kon krijgen, dat ze toehapten.
‘Dus we zijn geen armoedzaaiers,’ zei Neri. ‘Ik kom hier binnen met de gedachte dat het weggegooid geld was. En nu vertellen jullie me dat er, wat, nog zo’n zestig, zeventig miljoen dollar is waar jullie de hand op kunnen leggen. Hoe is dat zo gekomen?’
‘Dat wilt u niet weten,’ zei Hanrahan met een nors gezicht.
‘We hebben heel hard gewerkt,’ vulde Denney aan. ‘We hebben mensen moeten overtuigen, ze moeten overhalen, zo ver moeten krijgen dat ze ons standpunt begrepen. Het was niet eenvoudig.’
Neri snufte achter zijn hand. ‘Ik heb gehoord dat je veel geld hebt uitgegeven. De prijs van een hoer in Rome is de laatste zes maanden tien procent gestegen, Michael. Heb jij daar de hand in gehad?’
‘Doe niet zo belachelijk.’
‘En niets van dit alles voor jezelf? Om je veilig hieruit te krijgen, terug naar Amerika?’
Denneys hand gleed over de tafel en greep Neri’s arm. De lange man keek hem onheilspellend aan.
‘Emilio,’ zei Michael Denney. ‘Ik heb dit voor ons gedaan. We kunnen weer zaken gaan doen. We kunnen een paar nieuwe mensen aanstellen. Hen met de bankautoriteiten laten praten. Hen het risico laten lopen. Wij blijven gewoon achter de schermen en trekken aan de touwtjes, zoals we altijd al hadden moeten doen. Dit is voor ons allemaal een leerzame ervaring geweest. We zijn er sterker uit gekomen. Rijker. Machtiger. En ja, uiteindelijk kan ik hier weg. Kan ik als vrij man terug naar Amerika omdat we tegen die tijd een heel nieuwe keur van mensen hebben die bij ons in het krijt staan.’
Neri glimlachte en keek naar Aitcheson. ‘Hoor je dat? We gaan een nieuwe bank opzetten. En er is maar zestig, zeventig miljoen dollar voor nodig.’
‘Niet genoeg,’ bromde Aitcheson. ‘Dat weet je.’
Ze hadden geen nee gezegd. Ze waren geïnteresseerd. Dat merkte Denney aan alles. Ze hadden die hebzuchtige vonk in hun ogen.
‘Dus we halen meer geld bij elkaar. We hebben onze relaties nog. Zij hebben nog steeds behoeften. Lombardia is niet door ons onderuit gehaald. We zijn het slachtoffer van de markten en wetten die niet eens bestonden toen we begonnen. We vegen de lei schoon, we beginnen opnieuw, we blijven de meute één stap voor.’
Denney zweeg even om dat wat volgde enig dramatisch effect te geven. ‘We zullen zelf ook moeten investeren. Ik zal alles wat ik heb, tot en met de laatste cent, in de pot doen. Dat is veel geld. Al mijn geld. Met welk bedrag jullie willen meedoen, moeten jullie zelf uitmaken. We kennen onze zaakjes, heren. We zijn er heel goed in. De besten. Men heeft ons nodig.’
Neri lachte, een hard zwaar geluid, en sloeg Denney op de schouder. ‘Meen je dat nou, Michael? We gaan weer aan de slag. Wat een verkoper. Wat een vent.’
‘We gaan weer aan de slag,’ herhaalde Denney.
Hanrahans telefoon ging. Hij nam hem op. Zijn gezicht betrok. Hij excuseerde zich en verliet de kamer.
‘Wat denk je ervan?’ vroeg Denney en hij kon het niet laten even een blik uit het raam te werpen en aan de wereld buiten te denken.