23
Falcone keek boos naar de drie namen op het bureau, namen die Nic Costa in zijn rapport had verstrekt. Hij had voor het onderzoek een team van zestien mensen verzameld, allemaal mannen. Ze zaten bij elkaar in de vergaderzaal en er werd nerveus gerookt en koffiegedronken. De airconditioning had moeite de hitte de baas te blijven. Er heerste een gespannen, onaangename, onzekere sfeer op het bureau.
‘Zijn dit ze allemaal?’ vroeg Falcone aan Costa.
‘Hoeveel zouden het er moeten zijn?’ Falcone moest leren dat druk uitoefenen niet de enige optie was. Er waren andere manieren om te krijgen wat je hebben wilde, dacht Costa. Efficiëntere misschien wel.
‘Dat weet ik niet,’ mompelde Falcone. ‘Denk je dat ze de waarheid spreekt?’
Daar dacht hij even over na. ‘Ik geloof niet dat ze liegt.’
Sara had onder het genot van een kop koffie de namen zeer nauwgezet gedicteerd, de adressen genoemd en een korte opsomming van de details van de relaties gegeven. Twee van hen waren getrouwd. Het waren allemaal mensen die ze in een of andere professionele hoedanigheid had ontmoet, alsof ze helemaal geen privé-leven had. Geen enkele relatie bleek meer dan een paar weken te hebben geduurd. Het vreemdste van alles vond Costa dat ze er niet verlegen onder werd, alsof het normaal was om zo’n leeg, tweedimensionaal bestaan te leiden.
‘Dat vroeg ik niet,’ protesteerde Falcone.
‘Dat weet ik. Die mensen zijn in orde. Dat wilde ik eigenlijk zeggen. We hebben ze gesproken. Ze geven toe wat er is gebeurd, zelfs de getrouwden. Ze hebben allemaal een alibi voor de periode die we met zekerheid kunnen vaststellen – de uren dat hij in de kerk op Isola Tiberina moet zijn geweest. Ik zeg niet dat we ze allemaal als verdachte kunnen uitsluiten, maar ze leken mij eerder potentiële slachtoffers. Dat bleek ook wel uit de manier waarop ze reageerden op het idee van bescherming.’
Falcone trok een zware wenkbrauw op naar Rossi. ‘Ben jij het daarmee eens? Hij voert tegenwoordig altijd het woord.’
‘Hij zegt niets wat ik niet zou zeggen,’ bromde de grote man. ‘Ik ben het overal mee eens.’
Falcone keek nogmaals naar de lijst. ‘Een rechter. Een of andere bureaucraat van het ministerie van Financiën. En die laatste? Er staat niet eens bij wat hij doet.’
‘Toni Ferrari,’ las Rossi op uit zijn aantekeningen. ‘Gluiperig effectenmakelaartje. Magere praatjesmaker. Hij zou het niet kunnen, neem dat maar van me aan. Piste bijna in zijn broek toen ik zei dat hij de volgende zou kunnen zijn.’
Falcone trok een grimas. ‘Wat is het verband tussen die lui? Waarom deze mannen?’
‘Ze vroegen haar mee uit,’ antwoordde Costa. ‘En zij zei ja.’
‘Denney? Hebben ze daar nog iets mee te maken? Het is precies het soort mensen met wie hij altijd omging.’
‘We hebben er geen aanwijzingen voor gevonden en ze zeiden zelf van niet,’ antwoordde Costa. ‘Er is niet zoiets als de band die Rinaldi had. Ze hebben niets met een rechterlijke commissie te maken gehad. Voorzover we weten, is er geen enkel verband met de Banca Lombardia.’
‘Dus dat is alles? Ze ontmoet deze mensen, deelt een tijdje het bed met ze en dan is het voorbij?’
Luca Rossi stak zijn vinger op. ‘Op hun aandringen,’ zei hij. ‘Dat zeiden ze allemaal. Het werd ze gewoon te bizar. Ze kwam opdagen op afspraakjes. Ze lachte en praatte de hele tijd. Ze ging met ze naar bed, en ik kreeg de indruk dat dat niet verkeerd was. Maar het was net of er iets ontbrak. Wacht even. Eentje zei het zo…’
Hij zocht in zijn aantekeningen. ‘Die vent van Financiën. Hij zei dat het na een tijdje net was of hij een vrouw van een escortbureau mee uit nam. Heel onpersoonlijk. Zelfs een man krijgt daar op den duur genoeg van.’
‘Ja, ja. Maar zo te horen had hij er wel ervaring mee,’ zei Falcone. ‘Zou ze dat kunnen zijn? Een wetenschappelijk medewerker van de universiteit die bijklust als dure hoer?’
Costa kreunde. ‘Alstublieft, zeg. Waarom zou ze dat doen? Het appartement is van haar, gekocht van haar eigen geld, geen hypotheek, van de erfenis die ze van haar ouders heeft gekregen toen ze eenentwintig werd. Als ze het geld niet nodig heeft, waarom zou ze dan? Omdat ze het lekker vindt?’
‘Ik heb gekkere dingen gehoord,’ zei Luca Rossi. ‘Begrijp jij wat er in haar hoofd omgaat?’
Costa zei niets.
‘Zoek het toch maar uit. Er zijn wel mensen die dat soort dingen weten. En hoe zit het met korte avontuurtjes? Heeft ze daar nog iets over gezegd?’
Costa had op dat punt niet te veel nadruk gelegd. Ze wilde het er niet over hebben; hij wilde de antwoorden niet horen. ‘Nee, niets. Volgens mij heeft ze die niet gehad.’
‘Dus wat hebben we?’ vroeg Falcone zich hardop af. ‘Een vrouw met losse seksuele contacten. Niets bijzonders. Een aantrekkelijke vrouw, iemand met wie mensen een tijdje gezien willen worden. En dan gaat het ze vervelen, of ze worden bang en verdwijnen op de achtergrond. Alleen blijft er eentje bezeten van haar, eentje wil niet dat er een einde aan komt, of wil er op zijn minst zeker van zijn dat ze hem nooit zal vergeten. Hij is tot alles in staat om haar dat duidelijk te maken. In staat mensen te vermoorden. En dan op zo’n manier dat ze ervan schrikt, omdat het verband houdt met wat ze doet. Maar…’
‘Zij heeft het met niemand uitgemaakt,’ zei Rossi. ‘Ze hebben het met haar uitgemaakt. Allemaal. Dat zei ze toch?’
‘Ja,’ beaamde Costa.
Falcone smeet de stapel aantekeningen op het randje van zijn bureau. ‘Dan liegt ze. Dat kan niet anders. Al die mannen, de mannen van wie we af weten, willen niets meer met haar te maken hebben. Er moet meer zijn. En zij moet dat weten. Hoe zat het met het appartement?’
Costa was even uit het veld geslagen. ‘Het appartement…?’
Furillo, een van de mannen die Falcone er die ochtend in de San Clemente bij had gehaald, zei: ‘Niets om over naar huis te schrijven.’
‘Hebben jullie haar appartement doorzocht? Terwijl ik bij haar was? Was dat de bedoeling?’
Falcone keek hem strak aan. ‘Dit wordt zo ondertussen een onderzoek naar een serie moorden, knul. We hebben geen tijd voor plichtplegingen.’
‘Als u het haar had gevraagd…’
‘Had ze misschien nee gezegd. En dan hadden we uiteindelijk toch wel toestemming gekregen. Waarom ga jij ervan uit dat we tijd hebben om te gaan zitten wachten? Twee dagen, vier mensen dood. Hij kan net zo goed nu alweer ergens bezig zijn.’
Costa zweeg. Falcone had gelijk.
‘Eén ding,’ ging Furillo verder. ‘We hebben een gsm gevonden, verstopt in een la in de slaapkamer. Niet haar gewone telefoon. We hebben het nummer dat we hadden gebeld om het te controleren en dat ding ging niet over. Hij is ook beveiligd met een code. De technische jongens zeiden dat ze hem niet konden kraken. Slaat ook geen nummers op, dus we weten niet wie zij heeft gebeld, of wie haar heeft gebeld. Handig, als je er zeker van wilt zijn dat niemand weet met wie je belt.’
Rossi was niet onder de indruk. ‘Een telefoon in een la? Misschien is het gewoon een oude die ze heeft opgeborgen.’
‘Hij is helemaal opgeladen,’ zei Furillo. ‘De sticker waarop staat dat hij uit Monaco komt, zit nog op de achterkant. Waarom zou je een telefoon uit Monaco in je slaapkamer in de la hebben liggen?’
Falcone trok een grimas. ‘En dat is alles? Verder niets?’
‘Nee, niets.’
Falcone keek hen een tijdje zwijgend aan en ze wisten wat hij wilde hebben: ideeën. Niemand was bereid zijn nek uit te steken. Als Sara Farnese iets voor hen verzweeg, was er bijzonder weinig wat ze konden doen om het uit haar te krijgen.
‘Ik neem haar voor haar eigen veiligheid in hechtenis,’ verklaarde Falcone na een tijdje. ‘Zoek een onderduikadres ergens. En geen leuk huis ook. Ik wil niet dat ze het er naar haar zin heeft.’
‘Dat haalt niets uit,’ wierp Costa tegen.
‘Waarom niet?’
‘Omdat…’ Hij wist het antwoord. Het was overduidelijk. Falcone wist het ook. ‘Omdat ze ons alleen iets zal vertellen als ze het ons wíl vertellen. Ze zal niet zomaar toegeven omdat wij de druk opvoeren. Zo is ze niet.’
Luca Rossi viel hem bij. ‘Hij heeft gelijk. Ik heb op die vrouw gelet vanaf het moment dat we haar voor het eerst zagen in de bibliotheek. Ze houdt het allemaal binnen en daar zal ze het houden, totdat ze besluit om ermee voor de dag te komen. Hoe moeilijker we het haar maken, des te lastiger wordt het.’
‘Wat dan?’ wilde Falcone weten. ‘Ze kan niet terug naar dat appartement. De media hebben bij haar voor de deur hun kamp opgeslagen. En of je het nou leuk vindt of niet, ze loopt mogelijk gevaar.’
Costa dacht aan zijn vader, dat de kalmte van de oude man misschien precies was wat er nodig was. Het huis aan de Via Appia had kamers genoeg. Er was privacy. Het zou perfect kunnen zijn.
‘U wilt die man mijn kant op drijven, nietwaar?’
‘De tv-beelden die ik heb gezien, waren niet geweldig,’ klaagde Falcone. ‘Misschien hebben ze op een andere zender iets beters. Je had wel een beetje dichterbij kunnen gaan lopen. Je had het duidelijker kunnen laten zien.’
‘Zal best. We kunnen twee vliegen in één klap slaan. Laat haar een tijdje bij mijn vader logeren. Ik kan er zijn. Als hij haar moet hebben, komt hij er wel achter. Als je hem lekker wilt maken, hoe zou je het dan beter kunnen doen? Zo heeft hij het voor het kiezen.’
‘Dat is Rooie Marco, hè?’ zei Falcone zuur. ‘De communist met de grote boerderij op het platteland?’
‘Waarvan hij het grootste deel met zijn eigen handen heeft gerestaureerd, als u het weten wilt, meneer.’ Costa kon het niet over zijn kant laten gaan. Hij kende het echte verhaal achter de boerderij en dat leek in niets op de gemene roddels die de kranten uit hun duim hadden gezogen.
Falcone glimlachte. Niemand in de zaal werd er blijer van.
‘O, dat zou kunnen werken. We kunnen het aan de pers voeren. We kunnen je recht in de kijker zetten. Er is nog tijd zat voor het avondnieuws. Is die boerderij goed te bewaken? Ik vermoed dat we bij deze gek één kans krijgen en ik wil niet dat die wordt verpest.’
Costa dacht aan het onoverzichtelijke stuk grond met gammele hekken eromheen. Het was niet ideaal, maar het was te doen. ‘We zullen wel veel mensen op het terrein nodig hebben.’
‘Lieve help,’ zei Falcone. ‘Ik hoop dat het het geld waard is.’
Ze wachtten.
‘Doe het maar,’ zei hij. ‘En jij gaat het nieuws bekendmaken dat ze bij jou thuis te gast zal zijn. Als je gelijk hebt, zal ze misschien echt maar tegen één persoon praten als ze er zin in heeft. Zorg ervoor dat jij dat bent.’
‘Natuurlijk,’ zei hij.
‘En, Furillo?’
De rechercheur knikte.
‘Gebruik deze tijd nuttig. Ga nog een keer door dat appartement van haar heen. Zoek net zo lang totdat je nog iets anders vindt. Aan de slag!’
Het team stond op. Falcone keek naar Costa en Rossi die aanstalten maakten om te gaan. ‘Hé, jullie. Wij lopen eerst even langs mijn kamer. Er is nog iets.’
Ze wandelden door de gang naar de kleine, keurig opgeruimde kamer waar Falcone werkte. Nic Costa liep zich de hele tijd af te vragen hoe hij dit idee het beste aan haar kon verkopen. Falcone sloot de deur en beende naar zijn bureau, trok een la open en haalde er een videoband uit.
‘Deze is vanochtend voor je bezorgd, Costa. Ik ben zo vrij geweest om hem open te maken. Om je de moeite te besparen.’
Costa keek naar de video. Er zat geen etiket op, niets waaruit je kon opmaken waar hij vandaan kwam. Falcone overhandigde hem de band en knikte naar de recorder in de hoek. Daarna bekeken ze de video, drie volle minuten, elke seconde zo pakkend, dat Costa zijn blik niet van het scherm kon lostrekken. Toen het filmpje afgelopen was, keek hij naar Luca Rossi. Het gezicht van de grote man was lijkwit. Dit waren beelden die de grote man nooit meer wilde zien.
Het was een montage van een aantal scènes, verzameld uit minstens vier verschillende camera’s, en besloeg de tijd die Stefano Rinaldi in de Vaticaanse bibliotheek had doorgebracht, vanaf het moment dat hij door de hoofdingang binnenkwam tot het moment van zijn bloederige dood, toen de huid van Hugh Fairchild voor hem op de tafel lag uitgespreid. Sara had het goed gezien. Hij was niet van plan geweest haar te doden. Het wapen dat hij in zijn hand had, ging in de richting van zijn eigen hoofd. Rinaldi wilde zelfmoord gaan plegen op bevel van iemand anders, iemand die hem, naar zijn idee, kon zien via het bewakingssysteem en die bij wijze van tegenprestatie misschien zijn vrouw zou sparen. In elke scène keken zijn ogen, donkere, gekwelde ogen, even in de lens en één keer, toen hij de leeszaal binnenkwam, knikte hij zelfs naar de camera.
‘En?’ vroeg Falcone. ‘Wat kunnen we hieruit opmaken?’
‘Dat hij het videosysteem probeerde te overtuigen,’ zei Costa ogenblikkelijk. ‘Niet de mensen in de leeszaal. Hij keek voortdurend waar de videocamera’s hingen. Toen hij tegen Sara fluisterde, draaide hij zijn rug naar de camera. Dat deed hij met opzet.’
Falcone was het met hem eens. ‘Precies. Dus hij geloofde, terecht of ten onrechte, dat iemand die bij dat systeem kon, zou weten of hij het goede deed of niet. En?’
Costa’s hoofd tolde. Hij kon hier niet goed over nadenken en Rossi was ook niet erg behulpzaam. De grote man zat hem ontzet aan te kijken.
‘Vertel het hem dan,’ blafte Falcone tegen Rossi.
‘Jezus, knul,’ kreunde de grote man. ‘Denk nou toch na. Je hebt in dingen zitten roeren op plekken waar we niet eens willen komen. Iemand in het Vaticaan weet iets. Bovendien vindt iemand in het Vaticaan jou aardig. Aardig genoeg om je deze band te sturen. Is dat één en dezelfde persoon? Of zijn het twee verschillende mensen die elkaar tegenwerken? Wat heb je gisteren gedaan nadat je was weggegaan?’
‘Ik ben met Hanrahan gaan praten,’ bekende Costa. ‘Waarom niet? Hij weet veel.’
‘Jij houdt je er verder buiten,’ zei Falcone streng. ‘Ik praat met meneer Hanrahan. Als het mij uitkomt. Op mijn voorwaarden. Ik wil geen stiekeme bezoekjes meer, begrepen?’
Costa knikte en vroeg zich af hoe het kwam dat Falcone, nog voordat hij het had toegegeven, al zo zeker leek te weten dat hij Hanrahan weer had opgezocht.
Falcone kwam naar hem toe en klopte hem op zijn arm. Het was een merkwaardig ongewoon gebaar voor hem. ‘Eén ding tegelijk, Nic,’ zei hij. ‘Je hebt al genoeg op je bord met die vrouw. Praat met haar. Zorg dat ze zich op haar gemak voelt. Zorg dat ze het idee krijgt dat je haar vriend bent. Ze kent daar iemand. Begrepen?’
‘Ja,’ bromde Nic Costa.
Maar Falcone luisterde niet. Hij had de tv aangezet op een andere nieuwszender. Ze zonden beelden uit van het vertrek van Costa en Sara uit de kerk die ochtend, met een commentaar dat zelfs voor een van de Romeinse zenders uitgesproken grof was. De camera concentreerde zich op Sara en probeerde haar gezicht te filmen, terwijl ze wegdook en zich van de meute afdraaide. Toen ging het beeld schokkerig over op hem. Nic Costa kon zich het moment niet herinneren. Het moest per ongeluk zijn gegaan. Hij had zijn arm om haar heen, naar het scheen liefdevol. Zij klemde zich aan hem vast. Ze zagen eruit als geliefden.
Op een bepaald moment, dat hem volkomen vreemd was, glimlachte hij naar de camera. Een glimlach die niet de zijne was, de glimlach van een acteur die niets te raden overliet. Het was een veelbetekenende, bezitterige glimlach. Hij zei: Deze zwaar beproefde, gevaarlijke vrouw is van mij en ik kan met haar doen wat ik wil.
Hij zag zichzelf op tv en walgde van wat hij zag, terwijl hij zich afvroeg wat zij ervan zou denken en of hij dit ooit goed kon maken.
‘Kijk, dat is nou mooi,’ zei Falcone. ‘Dat kan schot in de zaak brengen.’