53
Ze wandelde om zeven uur naar het hek en sprak met een van de agenten. Het was makkelijk om je zin te krijgen met een glimlach. De man pakte met een verbaasd gezicht haar geld aan en reed naar de dichtstbijzijnde kwekerij. Deze zou nog niet open zijn, maar hij was van de politie. Hij zou op de deur bonzen totdat ze kwamen.
Zij bleef, stil gadegeslagen door de overige politiemensen, in de buurt van het hek staan en probeerde niet na te denken, niet te veel te verwachten van de komende dag. Een halfuur later kwam hij terug met de planten. Ze zaten in een gehavende kartonnen doos. Er waren drie soorten, allemaal apart verpakt in vochtig krantenpapier. Ze keek naar de kleine cavolo nero-plantjes, die niet veel groter waren dan een pink. Het was bijna niet te geloven dat ze de ontberingen van de komende winter zouden kunnen doorstaan, in de kou en nattigheid zouden gedijen en elke dag sterker zouden worden totdat ze klaar waren om te worden geoogst in de lente.
Sara liep terug naar het huis en trof Bea en Marco aan op de veranda met een kop koffie. Hij zat tevreden in zijn rolstoel met Bea aan zijn zijde. Ze dacht na over de uitdrukking op zijn gezicht. Marco scheen eindelijk met zichzelf in het reine te zijn gekomen. Hij was de ongedurige energie kwijt, de behoefte om zich bij elke gelegenheid te laten gelden, die haar al was opgevallen toen ze voor het eerst een voet in de boerderij zette. De innerlijke, knagende behoefte om rekeningen te vereffenen was verdwenen, voorlopig althans. Er was een schuld geweest die moest worden afgelost, dacht ze, een schuld die hij was vergeten, hetgeen alles alleen maar erger had gemaakt. In zekere zin zag hij er nu ouder uit, vermoeider, berustend. Misschien waren dit stappen op de weg, haltes van liefde, van inzicht, waar een mens langs moest. Dit was de weelde – en de marteling – van een langzame dood. Er was tijd om na te denken, beslissingen te nemen. En er was genoeg ruimte voor spijt en, met een beetje geluk, verzoening.
Bea stond op, nam de doos van haar over en keek glimlachend naar de sprietige groene plantjes die erin zaten.
‘Je hebt erom gedacht?’ zei Marco verbaasd.
‘Ja, natuurlijk.’
Hij lachte. ‘Het was de wijn. Jullie hoeven dit heus niet voor me te doen. Jullie willen toch niet echt op handen en knieën gaan rondkruipen om die dingen te planten? Waarvoor?’
Bea gaf een klopje op zijn grijze hoofd. ‘Ik dacht dat we het eens waren. Omdat het een boerderij is, rare man. Er horen hier dingen te groeien. Anders ziet het er zo kaal uit.’
Marco tuurde naar de schrale, gele aarde. Hij keek hen allebei aan. ‘Ik ben gek, hè?’
‘Je bent een man,’ zei Bea.
‘Ja, maar ik ga niet in de grond zitten wroeten om dingen te planten waar niemand meer voor zorgt als het straks winter is.’
‘Ze gaan groeien,’ zei Bea. ‘Dat beloof ik.’
Hij schraapte ongelovig zijn keel, hoewel er nog steeds een geamuseerde tevredenheid in zijn blik lag die hun geen van beiden kon ontgaan. ‘Wat gebeurt er met mijn leven?’ vroeg hij en toen wierp hij een blik op Sara. ‘Heb je iets van Nic gehoord?’
‘Hij is vroeg vertrokken,’ zei ze en daar liet ze het bij. Ze begreep dat ze wisten waar ze de nacht had doorgebracht. Misschien hadden Marco en Bea hen gehoord. Ze had geen idee of ze veel herrie hadden gemaakt. Haar tijd met hem, in zijn armen, schrijlings boven op hem, zijn haar aanraken, hem in haar voelen – het leek nu allemaal een droom. Ze waren met ruzie uit elkaar gegaan. Het was haar schuld. Dat wist ze en ze had er spijt van dat ze hem had gekwetst. Maar er waren grenzen die moesten worden getrokken. Ze vroeg zich af of ze Nic Costa ooit nog zou zien. Of hij haar nog zou willen zien. De toekomst doemde voor haar op als een mistflard, vol ontelbare vormeloze mogelijkheden.
‘We moeten even naar het nieuws kijken,’ zei ze.
Sara zag de blik die over Marco Costa’s doorgroefde gezicht schoot, zag hoe hij naar Bea keek. Er was iets mis. Dat kon niet anders.
‘Heb ik al gedaan,’ zei hij. ‘Toen jij bij het hek stond.’
‘Ik wil weten…’
‘Nee. Niet nu. Dat zou alleen maar betekenen dat wij weer moeten aanzien hoe jij ermee worstelt, Sara. Dit heeft niets met jou te maken. Deze mensen zijn jouw verantwoordelijkheid niet.’
‘Wat weet u er nu van?’ was haar onvriendelijke reactie.
‘We weten genoeg,’ antwoordde hij.
‘Wat dan?’
Ze keken elkaar even aan. Bea knikte.
‘Hij heeft gisterenavond twee politiemannen doodgeschoten,’ zei Marco grimmig. ‘Een daarvan was Luca Rossi, Nics partner.’
Ze sloot haar ogen.
‘En daarna heeft hij nog iemand vermoord,’ ging Marco verder. ‘Arturo Valena, van de tv. Ze beweren…’ Hij aarzelde. ‘Ze beweren van alles, om je de waarheid te zeggen. Ze beweren dat de priester die ze zoeken, de zoon is van die kardinaal waar de kranten bol van staan.’
‘Ik moet het zien…’
Zijn hand schoot uit en hield haar tegen toen ze langs hem liep. Marco was nog steeds sterk. Dat verbaasde haar.
‘Nee,’ zei hij met klem. ‘Je raakt er alleen maar overstuur van. Je kunt toch niets doen. Hoor je me? Laat het aan Nic en de rest over. Het is hun werk. Niet het jouwe.’
‘Ik moet het weten.’
Zijn oude gezicht nam het hare onderzoekend op. Hij was een slimme man. Dat wist ze. Nic moest al op jonge leeftijd hebben ontdekt wat zij nu ervoer: het was onmogelijk om een geheim verborgen te houden voor hem als die scherpe, intelligente ogen zich op je richtten.
‘Nee, je hoeft het niet te horen,’ zei Marco en hij liet de rest van de zin in de lucht hangen. Ze wist wat hij niet uitsprak: je hoeft het niet te horen, want je weet het al. Eigenlijk, gaf ze tegenover zichzelf toe, was ze ook maar in één ding geïnteresseerd: erachter komen hoeveel ze inmiddels wisten en die informatie ten eigen nutte aanwenden.
Marco pakte een van de kranten met plantjes en bekeek ze, raakte de stengel aan en beroerde de tere jonge blaadjes met zijn vingers.
‘Dit zijn goede plantjes,’ zei hij met een blik op haar. ‘Ze zijn een beetje laat, maar goed. Het is gewoon een kwestie van zorg en aandacht. Zet ze niet te dicht bij elkaar. Je zult ze goed moeten inwateren. Sara…’
Ze deed wat hij wilde. Ze keek hem aan.
‘Het gereedschap ligt in die schuur daar. Je kunt beter iets anders aantrekken, jullie allebei. Ik wil dat dit goed wordt gedaan. Als jullie klaar zijn, laten we de rest van de wereld weer binnen. Maar eerder niet, alsjeblieft.’
Hij wist alles, of meende alles te weten. Dat zag ze aan zijn gezicht.
‘En als Nic belt? Als hij langskomt?’ vroeg ze en ze was zich ervan bewust dat ze er al over nadacht hoe snel ze weg kon komen om het telefoontje te plegen.
‘Ik denk dat Nic het vandaag wel druk zal hebben, eerlijk gezegd.’
‘Wanneer niet?’
Marco wist het antwoord al: ze zou er niet zijn. Ze zou die mogelijkheid nooit onder ogen hoeven zien.
‘De grond moet wel een beetje worden voorbewerkt,’ zei hij. ‘Ik zal je zeggen wat je moet doen.’