7
Costa stond erop: als ze onder diensttijd naar een bar gingen, dan naar een die hij kende. Rossi keek nu nors naar het bescheiden wijnglas dat halfvol zat met een vloeistof met de kleur van stro. Hij rook eraan, proefde, trok een grimas, drukte vervolgens een stuk kaas op een snee brood en begon onbehouwen te eten, zodat de kruimels alle kanten op vlogen. Ze zaten op kleine krukjes aan een laag tafeltje in een wijnbar waar Costa weleens kwam. De wijnbar lag vlak bij zijn minuscule woning op de Campo dei Fiori. Er was niemand, afgezien van de twee politiemannen en een vrouw die was opgehouden met het dweilen van de vloer om hen te bedienen.
‘Waarom kunnen we niet naar een echt café en bier drinken zoals normale mensen?’ klaagde Rossi. ‘Kun je niet rekenen? Waarom moeten we tweemaal zoveel betalen om ons eigen brood klaar te maken als ik om de hoek drie keer deze hoeveelheid kan krijgen voor de helft van wat het in deze tent kost? En daar hebben ze bier.’
Costa klopte voorzichtig op Rossi’s kolossale buik. Het was een enigszins intiem gebaar dat de grote man aarzelend toestond, als een leeuw die zich door zijn dompteur over zijn kop laat aaien.
‘Van bier word je dik,’ zei Costa. ‘Van bier moet je winden laten. Geloof me. Een partner weet dat soort dingen. Het is belangrijk wat je eet, oom Luca. Vooral voor een man van jouw leeftijd, in jouw… conditie.’
‘Ik zit anders prima in mijn vel, hoor. En ik ben je oom niet.’ Rossi klonk weer brommerig. ‘En wat moet dat met dat luxe appartement op de Campo? Politiemannen wonen niet in dat soort buurten. Nou moet ik in zo’n bekakte enoteca een glas drinken…’
‘Het is niet luxe. Ik woon hier alleen graag.’
‘Zodat je de jonge toeristjes kunt naaien als ze te veel hebben gedronken op zaterdagavond?’
‘Nee. Omdat ik het hier prettig vind. Dat is alles.’
‘Onbegrijpelijk,’ verklaarde Rossi. ‘En waar hangt nu het dichtstbijzijnde schilderij, hè?’
‘Te veel om uit te kiezen,’ antwoordde Costa.
De grote man keek hem aan alsof hij wilde zeggen: dan weet ik nu waarom je hier woont.
‘Ik wist het niet van het ongeluk, Luca. Wat daar was gebeurd. Rot voor je.’
‘Ik heb ergere dingen gezien,’ bromde Rossi. ‘Wij allebei. Gisteren. Soms overvalt het je gewoon. Je kuiert een beetje rond, je denkt: zo vreselijk is het allemaal niet, ik haal het einde van de dag wel. Dan kom je ineens iets tegen waardoor je je realiseert dat de vreselijke dingen er de hele tijd zijn geweest en dat je jezelf gewoon hebt wijsgemaakt dat het anders zou kunnen zijn.’
‘Er hangt een schilderij hier vlakbij dat daarover gaat. Ik kan het je laten zien als je wilt.’
Rossi barstte bijna in lachen uit. ‘Ik? Naar een schilderij kijken?’
‘Tuurlijk. Waarom niet?’
‘Als je het tegen niemand zegt. Sommigen van die gasten gaan je direct lopen pesten.’
‘Afgesproken. Maar eerst moet je me wat meer vertellen over kardinaal Denney.’
Rossi greep hem bij de arm. ‘Niet zo hard, joh.’
Costa trok een wenkbrauw op. Er was nog steeds niemand in de bar, alleen de vrouw die ver buiten gehoorsafstand druk liep te dweilen.
‘Je kunt nooit weten,’ verdedigde de grote man zich.
‘Wat?’
Rossi schudde zijn hoofd. ‘Jij hoort de verhalen op het bureau niet eens, hè?’
‘Veel te druk met mijn werk.’
‘Ach, hemel,’ bromde de grote man. ‘Het joch is een heilige. Moet je luisteren. Heb je weleens van de Banca Lombardia gehoord?’
‘Uiteraard,’ knikte hij. ‘Ik heb gelezen dat die in de problemen zat. Slechte investeringen. Problemen met de autoriteiten. Er wordt beweerd dat er geld van de maffia in zit. Van de onze. Van de Amerikaanse.’
‘Slimme jongen. Nou, dan zal ik je eens iets vertellen. Twee partners geleden deelde ik de voorbank van de Fiat met zo’n volwassen vent die zijn bek niet kon houden. Kletste in zijn slaap waarschijnlijk nog, maar het aardige was… het was de moeite waard om naar hem te luisteren. Hij was een tijdje gedetacheerd geweest bij het ministerie van Financiën en, mijn god, wat vond hij het heerlijk om over al die geheime operaties te praten waaraan hij had meegedaan, en over al die brave politici die in werkelijkheid smeergeld aannamen. Hij wist de namen van alle mensen die aan de touwtjes trokken zonder dat iemand in de buitenwereld het zag. En zal ik je eens iets zeggen? Een van hen droeg een rode hoed. Kon hij nog steeds dragen als hij wilde. Luistert naar de naam Michael Denney en ware het niet dat hij zich kon schuilhouden in dat oord van hem, dan zouden we hem op dit eigenste moment achter de tralies zetten.’
‘In het Vaticaan?’
‘Waar anders?’ Rossi zweeg even in de hoop dat er bij Costa een lichtje zou opgaan. ‘Jezus. De bankiers waren alleen maar stromannen. Dit was een privé-zaakje dat Denney via een echte onderneming van het Vaticaan had opgezet zonder het iemand te vertellen.’ Hij hief zijn glas en dronk het in één teug leeg. ‘En nu is het bijna failliet. Liquiditeitsproblemen. Niemand weet of het het zal redden of niet. Weet je het nou weer?’
‘Ja,’ gaf Costa toe. ‘Ik geloof dat ik daar iets over gelezen heb.’
‘Je hebt nog niet de helft gelezen. Kijk, Nic. Deze Denney heeft zijn heilige handen vuilgemaakt aan dingen waar niemand mee hoort te knoeien, een priester al helemaal niet. Hij had offshorefondsen op plaatsen die geen offshorefondsen hebben. Plaatsen waar een mens geld zou kunnen wegzetten zonder dat iemand, zonder dat de belastingen, de geheime diensten er iets van merkten. Er staat een hele rij mensen te popelen om daarover met hem te praten. Wij. Het ministerie van Justitie. De FBI. En, naar ik heb gehoord, de maffia waarschijnlijk ook. Ze vinden het niet leuk als de man van het Vaticaan de was verkeerd doet. Gelukkig voor hem kan hij zich daar schuilhouden, terwijl hij ons allemaal zo ver probeert te krijgen, dat we ermee akkoord gaan dat hij diplomatieke onschendbaarheid geniet als we hem naar buiten laten komen.’ Hij zweeg even. ‘Weet je nog wat Falcone zei? Over Rinaldi?’
Costa wist het nog. De dode man was slechts enkele maanden geleden opgeroepen als deskundige om een mening over dit onderwerp te geven.
‘Denk je dat Denney hem heeft betaald om zich in zijn voordeel uit te spreken?’
Rossi keek om zich heen of er niemand binnenkwam. ‘Zou kunnen, maar dan heeft het niet geholpen. Misschien was Denney daarom boos op hem. Hij heeft zijn priesterschap jaren geleden opgegeven om zich aan financiële zaken te gaan wijden. Had de juiste formulieren moeten invullen als hij een diplomatieke status had willen opeisen. Te laat om te gaan jammeren als er geld verdwenen is. Heel veel geld bovendien. Ik heb het dossier gelezen.’
Costa kon het maar moeilijk vatten. ‘Waarom zou hij het stelen? Waarom zou zo’n man geld willen hebben?’
‘Familietrekje. Denney komt uit een Iers-Amerikaanse familie uit Boston. Groot in de dranksmokkel aan het begin van de drooglegging, een tijdje handlangers van Joe Kennedy geweest. Overgestapt naar de politiek, het geldwezen, al dat soort dingen. Maar ze konden het toch niet helemaal laten. Het zit ze waarschijnlijk in het bloed. Hij was het kind dat was voorbestemd voor de Kerk, terwijl de rest zich met de familiezaakjes bleef bezighouden. En een tijdje was dat het enige wat Denney deed, behoorlijk goed ook. Maakte naam toen hij in de Ierse getto’s in Boston werkte. Man van het volk. Scheen geen pose te zijn. Toen begon hij de wind mee te krijgen; hij kwam naar Europa. Tegen de tijd dat hij dertig is, zit hij in Rome. Tegen de tijd dat hij vijfenveertig is, draagt hij de rode hoed en hoeft hij opeens niet meer te luisteren naar kleine huftertjes die komen biechten dat ze naaiuw-naaste hebben gespeeld. Hij zit in zaken, staat aan het hoofd van die bank en pompt het geld van de paus alle kanten op. Naar IBM en General Motors. Na een tijdje ook naar vreemdere dingen, bedrijven die nooit vooruitkomen, omdat dat niet de reden is dat ze bestaan. Opeens gaat het niet meer over het geld van de paus. Het spul komt overal vandaan, witgewassen door god mag weten wie.’
Rossi staarde naar het lege glas. ‘Waarom vertel ik je dit allemaal?’
‘Je houdt me op de hoogte van de verhalen.’
‘O, ja,’ bromde de grote man. ‘Goed, zegt dat mannetje van mij, dan begint het nieuwe millennium en Denneys bank doet het net als alle andere: niet goed. Hij heeft gegokt op die dotcom-debielen. Dat heeft hij afgedekt door te speculeren in de luchtvaartmaatschappijen en de telecombedrijven. Kortom, hij begint het een beetje kwijt te raken. Op een dag in september zet hij de tv aan en ziet hij een paar vliegtuigen in een paar wolkenkrabbers vliegen. En wat denk je? Slecht wordt verschrikkelijk. Slecht wordt godvergeten rampzalig. Ze zeggen dat Denney, als deze zooi algemeen bekend was, gearresteerd zou worden en een stevig tijdje zou mogen brommen. Slecht nieuws voor hem en voor al die jongens van de maffia die dachten dat ze gokten op iets wat het pauselijk zegel droeg. En dat zijn mensen die niet graag hun geld kwijtraken.’
‘Dat mannetje van jou weet veel,’ merkte Costa op.
‘Hij was goed geïnformeerd. Waarom zeg ik nou “was”? Is hij nog steeds.’
‘En hij vertelt het ook op zo’n memorabele manier. Waar werkt hij tegenwoordig?’
‘Waarschijnlijk met een of ander stom bijdehand joch dat geen woord gelooft van wat hij zegt. Ben ik duidelijk?’
‘Op een bijzonder duistere manier. Heeft hij kans gezien om iemand te arresteren?’
‘Aan wie dacht je? Lombardia is officieel nog niet failliet. Heeft alleen “tijdelijk haar activiteiten gestaakt”. Al het geld ging via landen als Liechtenstein en de Caymaneilanden. Probeer dat maar eens na te trekken. De mensen van Financiën hadden een bankbediende op de korrel, dachten dat hij wel zou praten als ze hem een aanbod deden. Toen ze hem gingen ophalen, vonden ze hem met zijn hoofd voorover dobberend in zijn bad in zijn flat in Testaccio. “Hartaanval”. Kwam dat even goed uit. Wie zal het zeggen? Misschien liet Denney hem koud maken. Misschien ontdoet hij zich, nu hij eenmaal de smaak te pakken heeft, van nog een paar mensen die het geld hebben aangenomen en hun beloften niet hebben waargemaakt.’
‘Rinaldi heeft zijn belofte wel waargemaakt. Hij heeft gezegd dat het Vaticaan gelijk had.’
‘Maar dat heeft niet geholpen, hè? En Denney heeft de relaties. Vergeet dat niet. Maar eerlijk gezegd vermoed ik dat zij op dit moment ook geen van allen zo dol op hem zijn. Dus heeft hij des te meer reden om achter die muren te blijven zitten waar niemand hem iets kan maken. Tenzij die lui van het Vaticaan zelf hun handen van het zwarte schaap aftrekken en hem op straat schoppen. Ja, ja. Alsof dat ooit zal gebeuren.’
Costa was stomverbaasd. ’Waarom niet? Waarom zou de Kerk dit soort zaken tolereren?’
Het had Falcone kunnen zijn die hem aankeek. Rossi’s blik zei slechts één ding: doe niet zo stom, knul. ‘Het gaat niet om de Kerk. Het gaat om het Vaticaan. Een ander land. Zoals ik al zei. Mongolië wat ons betreft. Tenzij het in hun belang is, zullen ze ons niets geven. Misschien zit Denney in een soort purdah, nu ze weten wat er allemaal is gebeurd. Misschien niet. Hoe dan ook, voor ons is het irrelevant. Hij durft geen voet buiten de muren van het Vaticaan te zetten. Hij weet dat we hem ter plekke zullen arresteren. Hij weet ook dat een paar van zijn louche vriendjes misschien wel een hartig woordje met hem willen spreken. Ze zijn daarbinnen zo overbezorgd voor hun eigen mensen, dat ze hem niet voor de leeuwen zullen gooien. Maar ik vermoed dat hij niet zo’n blij priestertje is. Dit was iemand die omging met presidenten. Zoals het er nu voor staat, eindigt hij als een treurig oud mannetje in een mooie comfortabele gevangenis voor de rest van zijn leven. Tenzij hij last van zijn geweten krijgt natuurlijk, en besluit ons alles te vertellen. Wat mij, eerlijk gezegd, nogal onwaarschijnlijk lijkt.‘
Costa was onvermurwbaar. ’We moeten het uitzoeken.‘
De grote man zwaaide vermanend met zijn vinger. ‘Nee! Heb je niet gehoord wat Falcone zei? Ik had je ook helemaal niets moeten vertellen. Je gaat daar niet meer heen. Begrepen?’
‘Je zei dat het geruchten waren. Dan ben ik het ergens anders te weten gekomen.’
‘Hoe zit het met dat schilderij?’ vroeg Rossi in een poging het gesprek op een ander onderwerp te brengen.
‘Wil je het nog steeds zien?’
‘Mijn glas is leeg. Van jou begin ik het doodsbenauwd te krijgen. Reken maar dat ik het wil zien.’
Costa nam hem mee naar buiten, over de drukke verkeersweg naar de wirwar van straatjes die zich uitstrekten tussen het Pantheon en het Piazza Navona. Rossi volgde toen de knul een onopvallende kerk in een van de zijstraatjes in dook.
‘Wie hangt er nou een meesterwerk in zo’n onooglijk ding?’ wilde Rossi weten toen ze binnen waren. ‘Ik heb betere kerken gezien in Napels.’
‘Dit is de San Luigi dei Francesi, meneertje. Hier hangen twee van de mooiste werken die Caravaggio ooit heeft geschilderd, precies waar hij ze hebben wilde, waar hij ze zelf aan de muur heeft gehangen.’
‘Krijg ik ze allebei te zien?’ Hij klonk niet enthousiast.
‘Rustig aan,’ zei Costa en hij liep naar voren om enkele munten in de lichtmeter te stoppen. Een paar lampen sprongen aan. Rossi knipperde en keek naar het enorme doek voor hem. Het was grotendeels donker van toon; een groep mannen in middeleeuwse dracht die aan een tafel geld zaten te tellen. Drie van hen hadden zich omgedraaid om naar een tweetal personen te kijken die rechts op het schilderij stonden. Van achteren kwam een straal onthullend licht. Het schitterde op de verblufte gezichten van de mannen die daar enigszins angstig naar de nieuwkomers keken.
‘De roeping van Sint Mattheüs,’ zei Costa. ‘Hij is de man in het midden, die naar zichzelf wijst alsof hij wil zeggen: “Wie? Ik?”’
‘En die twee aan de rechterkant?’
‘Jezus, met zijn hand uitgestrekt om Mattheüs duidelijk te maken dat hij uitverkoren is als apostel. En naast hem Petrus, die de Kerk symboliseert welke op het evangelie van Mattheüs gegrondvest zal worden.’
‘En wat heeft dit te maken met dat ik over de rooie ging bij een ongeluk? Daarom wilde je het me toch laten zien, zei je?’
Costa knikte. De grote man was niet traag van begrip.
‘Kijk naar de kostuums. De mannen rond de tafel dragen wat in de tijd dat het werd geschilderd normale kledij was. Jezus en Petrus zien eruit alsof ze zo uit een bijbels tafereel zijn gestapt. Caravaggio kreeg opdracht om een bepaalde scène vast te leggen, maar hij gaf er een ruimere betekenis aan. Dit gaat over een moment van inzicht, een moment, in het geval van Mattheüs, dat hij beseft dat het leven meer inhoudt dan geld tellen aan een tafel.’
‘Je klinkt als een priester,’ bromde Rossi.
‘Sorry. Dat was niet mijn bedoeling.’
‘En hier kick jij op?’ vroeg Rossi met een knikje naar het schilderij.
‘Zo zou ik het niet stellen.’ Costa dacht even na. ‘Het gaat om het zoeken naar betekenis, het zoeken naar een reden om te leven. Niet alleen de dag door zien te komen en blij zijn als je het einde weer hebt gehaald.’
‘Nou, dat is, wat mij betreft, prima.’
‘Tuurlijk,’ antwoordde Costa. ‘Totdat je iets ziet wat het tegendeel beweert. En dan is het eind van het liedje dat je ineens met mij moet samenwerken.’
Rossi zuchtte. Hij had de boodschap begrepen. Er was geen reden om erop door te gaan, wist Costa.
‘Dus jij bent katholiek? Ondanks alles wat ze over je vader zeggen?’
‘Nee. Helemaal niet. Ik zoek alleen graag naar betekenissen. Het is een hobby, zo je wilt.’
Een paar toeristen deden het licht aan voor een aangrenzend schilderij. Opnieuw fel licht en schaduw, zag Rossi, maar ook meer actie. Een oude man lag stervend op de grond; een gek met een bebloed zwaard stond over hem heen gebogen. Het werk had iets zeer verontrustends. Het was druk, intens, heftig. Het leek op de rand van de waanzin te balanceren.
‘Martelaarschap van Mattheüs,’ zei Costa zacht. ‘Een ander verhaal. Voor een andere keer.’
‘Ik heb nooit begrepen waarom er voor een religie die gebaseerd is op liefde en vrede, zoveel gemoord moet worden,’ gromde Rossi. ‘Weet jij daar het antwoord op? Of moet je katholiek zijn om dat te begrijpen?’
‘Het gaat om het martelaarschap. Jezelf opofferen voor iets wat groter is dan één mens. Kan de Kerk zijn. Voor mijn vader zouden het de hamer en sikkel kunnen zijn.’
‘Klinkt als typisch iets voor domme mensen,’ mompelde Rossi en hij veegde met zijn mouw langs zijn mond.
Costa wist wat dat betekende. Hij wilde een biertje. Hij liep achter de grote man aan naar buiten en zag hem nadenken over de volgende stap.
‘Moet je horen.’ Rossi’s waterige ogen gingen halfdicht. ‘Als je hier meer over wilt weten, heb ik een idee.’
‘Ja. Wij gaan vanavond eten met Gekke Teresa. Kan nuttig zijn.’
‘Wij. Wíj hebben een afspraakje met Gekke Teresa?’
Rossi keek hem aan alsof hij wilde zeggen: nou en?
‘We kennen elkaar nauwelijks,’ wierp Costa tegen.
‘Het is Gekke Teresa. Iedereen kent haar.’
‘Ik bedoel dat wíj elkaar nauwelijks kennen.’
Rossi vatte dat schijnbaar op als een belediging. ‘Moet je luisteren. Ik weet dat we niet zo’n goede start met elkaar hebben gehad. Maar ik doe mijn best, hoor. Ik doe echt mijn best. En er zit ook iets in. Ze wil praten. Ik weet dat er van alles over ons wordt beweerd. Er zit een kern van waarheid in, maar het is nog niet zo ver als de meeste mensen denken. Ik ga niet alleen eten met Gekke Teresa, vanavond niet.’
Costa kon zijn oren niet geloven. ‘Jezus. Waarom moet ik erbij zijn?’
‘Ze wil je erbij hebben. Vraag me niet waarom. Het is alleen maar beleefd. Interdepartementale contacten en zo.’
‘Fijn.’
Costa kon de puf niet opbrengen om tegen te sputteren. Hij had niets anders te doen. Misschien zou Gekke Teresa in haar vrije tijd een andere vrouw zijn.
‘Betekent dat ja?’
‘Hangt ervan af,’ zei Costa sluw. ‘Zijn we nog aan het onderhandelen?’