24
Hij had haar een paar slokjes water en een stuk brood gebracht, haar toestemming gegeven om naar de wc te gaan, zij het strikt onder zijn supervisie, en, naar haar idee iets te aandachtig, toegekeken. Daarna had hij haar teruggeleid, de stoel door de kamer geschopt totdat hij naast een zwarte, rechtopstaande balk stond en haar strak aan de armleuningen vastgebonden. Haar handen bleven voortdurend geboeid en om haar enkels zat losjes een touw geknoopt om te voorkomen dat ze een poging deed om te vluchten. Dat was hoe dan ook geen optie. Ze bevonden zich in een vreemde, middeleeuwse kamer, een achthoekige kamer op een bovenverdieping, vol met rommel: boeken en videobanden, cd’s, kleren en overal aan de muur foto’s, sommige van een vrouw die ze vaag herkende.
De beelden joegen haar nog steeds schrik aan. Alicia Vaccarini wilde er liever niet al te goed naar kijken.
Een smalle wenteltrap in de hoek leidde naar de kamer beneden, naar de buitenwereld en de vrijheid. Die moest ergens ver weg zijn. Zodra hij de knevel had weggehaald, had ze gegild, om hulp geroepen, moord en brand geschreeuwd totdat haar longen pijn deden. Hij had gewoon naar haar staan kijken, zonder te lachen of boos te worden. Staan wachten totdat de razernij was geluwd. Toen ze uitgegild was, toen er geen lucht meer in haar lichaam over was, schudde hij zijn hoofd en zei: ‘Niemand kan je horen, Alicia.’
Daarop had ze weer geschreeuwd, totdat haar stem hees werd. Hij had er nauwelijks aandacht aan besteed, maar met een schuin oog naar de film op de tv ergens achter haar hoofd gekeken. Ze herkende de film aan de muziek. Het was Het evangelie volgens Mattheüs van Pasolini, de komst van de drie Wijzen, met op de achtergrond de oude negrospiritual ‘Sometimes I Feel like a Motherless Child’. De beelden schenen hem aan te grijpen en ze vroeg zich af hoe ze dit kon uitbuiten. Hoe ze levend uit de bedompte, benauwde toren kon komen.
Toen zette hij hem op een ander kanaal, een van de grotere zenders die een voetbalwedstrijd uitzond. Het was een weloverwogen handeling, een daad die zei dat er iets gedaan moest worden.
Gino Fosse pakte een laag houten krukje, zette het voor haar neer, ging zitten en nam haar hoofd in zijn sterke, bleke handen.
‘Je dacht dat ik priester was, Alicia.’
Ze was zo bang, dat ze niets kon zeggen; zo verbijsterd, dat ze niet kon bedenken wat hij wilde.
Hij wachtte. Misschien zou haar zwijgen hem boos maken.
‘Je zag eruit als een priester,’ zei ze. ‘Eventjes.’
‘Biecht dan tegen me,’ zei hij. ‘Biecht alles op.’
‘Wat wil je dat ik zeg?’
‘De waarheid.’
Hij was gek, dat wist ze. Maar er zat een harde, rechtlijnige logica in wat hij wilde. Als ze kon achterhalen wat het was, zou er misschien enige hoop op redding zijn.
‘Ik heb gezondigd, Vader,’ zei ze.
‘Noem me geen “Vader”!’ Het gebulder van Gino Fosse weerkaatste van de muren van de kleine, achthoekige kamer. Zijn gezicht vertrok van woede. Ze zweeg en hield zich stil toen ze zag dat hij een poging deed om zijn emoties onder controle te krijgen.
‘Sorry,’ zei ze zacht.
‘Niet jouw schuld. Ik was niet boos op jou. Praat tegen me, Alicia. Beken.’
De tranen begonnen in haar ogen te prikken. Ze pijnigde haar hersens en probeerde iets te bedenken wat hem tevreden zou stellen.
‘Ik heb tegennatuurlijke handelingen verricht.’
‘Uiteraard,’ zei hij. ‘En ze zullen je worden vergeven. Maar dat zijn maar kleine dingen.’
Hoe kon zij nou weten wat hij wilde horen, dacht ze. Niemand was vrij van geheime ondeugden; het ontbrak niemand aan een verleden dat hij liever niet aan de grote klok hing. ‘Help me. Alsjeblieft.’
Hij knikte om aan te geven dat hij begreep wat ze nodig had. ‘Vier maanden geleden,’ zei hij, ‘was je lid van een rechterlijke commissie die uitspraak moest doen over de kwestie van diplomatieke onschendbaarheid voor bepaalde mensen. Weet je dat nog?’
‘Ja.’
‘Er werden besluiten genomen, stemmen uitgebracht. Waren die allemaal gebaseerd op rechtvaardigheid? Of heb je voor sommige dingen die je hebt gedaan een beloning gevraagd, en gekregen.’
‘Denney,’ zei ze en ze kreeg het opeens koud.
‘Geen namen!’
‘Ik wist niet dat de rest tegen me zou stemmen. Ik dacht… Mij was te verstaan gegeven dat ze op dezelfde manier zouden worden beloond. Dat ze dezelfde weg zouden bewandelen.’
Zijn donkere ogen keek haar kil aan. ‘Rechters en afgevaardigden. Juristen en “ambtenaren”…’ Het schuim stond op zijn mond toen hij dit laatste zei. Een diepe, innerlijke haat kwam in Gino Fosse bovendrijven en toen wist ze dat het hopeloos was. Hij zou precies doen wat hij van plan was, omdat zijn besluit al genomen was. De rest was theater, een show voor zijn geweten, niet het hare.
‘Ik heb gedaan wat ik had beloofd,’ zei ze. ‘Je kunt me niet verantwoordelijk stellen voor andere mensen.’
‘Er was een beloning, Alicia. Voor jou. En voor de andere betrokkenen. Wat was die beloning?’
‘Geld,’ zei ze. ‘Vraag me niet hoeveel. Dat weet ik niet meer. Niet veel, geloof ik.’
‘En?’
Hij wist het. Hij wist het waarschijnlijk al lang. Ze was stomverbaasd. Ze had altijd gedacht dat het strikt geheim was geweest. Ze dacht aan de foto’s aan de muur. Het was mogelijk…
‘Ze bezorgden me enig intiem amusement.’
Zijn donkere wenkbrauwen schoten omhoog. ‘“Intiem amusement”? Verklaar je eens nader.’
‘Ze hebben een vrouw naar me toe gestuurd voor een nacht. Ze vond het niet erg. Wat kan het jou schelen?’
Zijn hand schoot omhoog vanaf zijn zij en sloeg haar hard op haar wang.
‘Wat het mij kan schelen?’ zei hij streng. ‘Ik heb haar daarheen gereden, Alicia. Ik was erbij betrokken. Ik dacht dat ik begreep wat er gaande was. Maar dat was niet zo. Net zoals jij niets begrijpt, nergens spijt van hebt, geen verdriet hebt over wat je hebt gedaan. Die man over wie je het hebt. Ik heb hem nog steeds niet over straat zien lopen. Ik kan hem nog altijd niet aanraken, Alicia. De prijs voor je gunsten was zeer hoog. Je hebt heel veel genomen en niets teruggegeven.’
‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Het spijt me echt. Als ik het op de een of andere manier kan goedmaken. Als het een kwestie is van het geld terugbetalen.’
‘Geld.’ Hij keek haar meewarig aan. ‘Jij vindt dat zo belangrijk. Je hebt geen idee hoe zielig je bent. Of hoe dankbaar je mij zult zijn. Binnenkort.’
Gino Fosse stond op, liep naar de boekenkast in de hoek van de kamer en haalde er twee dikke fotoboeken uit. Hij kwam terug, legde ze voor haar neer en sloeg het eerste open bij een foto over twee pagina’s waarop een binnenplaats van een kerk stond.
‘De Santa Cecilia in Trastevere,’ zei hij. ‘Ken je die?’
Ze probeerde zijn blik te vangen en smeekte: ‘Gino. Laat me gaan. Ik zal het tegen niemand zeggen. Dat beloof ik.’
Hij fronste. Hij had, vond ze, het gezicht van een acteur. Het was heel beweeglijk, in staat om in een seconde van passiviteit naar diepe concentratie te gaan, in staat om van vorm te veranderen, van lelijkheid naar een soort onnatuurlijke schoonheid door niet meer dan het verschuiven van een ooglid, een verdraaiing van de mond.
‘Je moet luisteren. Dit is belangrijk. Cecilia was een getrouwde vrouw. De echtgenote van een edelman die werd bekeerd tot het christendom tijdens de vervolgingen van Diocletianus. Haar huis lag onder deze kerk. Hier…’
Hij keek haar boos aan. ‘Je luistert niet. Ik doe dit allemaal voor jouw bestwil en je luistert niet.’
Alicia Vaccarini was inmiddels in huilen uitgebarsten. Ze kon het snikkende geluid dat telkens in haar keel omhoogkwam, niet meer tegenhouden.
Hij leunde naar voren om zijn bedoeling duidelijk te maken. ‘Ze was een martelares, Alicia. Ze zal je helpen je zonden schoon te wassen.’ Hij wees naar het boek. ‘Hier, precies op de plek waar ze stierf, precies op de manier waarop zij naar de eeuwigheid is gegaan.’
Zijn vinger tikte op de afbeelding: een maagdelijke vrouw die je vredig vanaf de bladzij aankeek.
‘Omdat ze een hooggeboren vrouw was, probeerden ze haar eerst in de baden onder het huis te laten stikken, een edele dood. Toen dat niet lukte, mochten ze drie klappen met een bijl geven. Die doodden haar nog niet. Dat is het wonder. Dat is het bewijs. De senatoren en de patriciërs kwamen naar haar kijken toen ze gewond in bed hymnen lag te zingen en zich tot Christus wendde toen ze voor hun ogen stierf. Later hebben ze haar uitgeroepen tot patroonheilige van de musici uit erkenning voor haar moed. Alicia…’
Hij sloeg het tweede boek open en duwde het onder haar neus. Ze wilde niet kijken. Zijn sterke hand greep haar haar beet en draaide haar hoofd naar de bladzij. Er stond een afbeelding op van een mooi wit beeld van het op de zij liggende lijk van een jonge vrouw, gehuld in een doodskleed. Haar gezicht was half afgewend van de toeschouwer.
‘In de zestiende eeuw hebben ze haar kist opengemaakt,’ zei hij. ‘Cecilia was onaangetast, perfect, nog steeds mooi in haar goudkleurige jurk dertienhonderd jaar na haar dood. Op haar hals zaten de littekens van de bijl. Een schilder heeft haar geschilderd. Een beeldhouwer heeft dit beeld gemaakt dat nog steeds onder het altaar in haar kerk, boven haar huis staat.’
‘Alsjeblieft,’ snikte ze. ‘Gino…’
Hij nam haar hand. ‘Vrees niet. Je zult vanavond daar zijn. Je zult voor haar liggen, eer bewijzen aan haar martelaarschap en daarmee boete doen, mij helpen om deze wandaden waar je deel aan hebt, recht te zetten.’
‘Nee…’
De blik op zijn gezicht veranderde weer en werd hard en vastbesloten.
‘Het is tijd,’ zei hij en hij liep naar een van de ramen, haalde een groot kussen uit een doos, kwam ermee terug en plaatste het heel zorgvuldig over haar mond.
Alicia Vaccarini ademde in door de witte stof. Het kussen stonk naar vochtige schimmel. Ze hoestte en kokhalsde. Hij haalde het weg en wachtte totdat ze weer op adem was.
‘Dit is het eerste deel.’
Het kussen kwam terug en bedekte haar gezicht. Ze voelde dat er iets omheen gewikkeld werd, zoiets als een touw dat het ding strak om haar hoofd bond, maar niet zo strak dat ze geen adem kon halen. Net niet.
‘Mooi,’ zei een stem achter haar.
De stof werd nat en kleverig van haar speeksel. De hoeveelheid lucht die erdoorheen kwam, leek bij elke gretige poging van haar longen minder te worden. Ze kokhalsde, snakte naar adem en voelde dat hij het kussen nog strakker om haar gezicht trok.
Er volgde nog een laatste ruk. Het ding drong haar mond binnen; de vezels bleven achter in haar keel plakken. Hoestend spuugde ze bittere gal in het riekende katoen. Toen werd het touw losser; het stikken stopte. Gino Fosse haalde het stinkende, smerige ding van haar gezicht. Ze probeerde uit alle macht schone lucht in haar longen te krijgen en begon te hyperventileren toen ze dat deed.
‘Goed,’ zei hij. Hij had nu een lang zwaard in zijn hand. Het was mooi gepoetst en had een glanzende zilverkleurige kling, als iets uit een legermuseum. Hij bracht het schijnbaar moeiteloos met één hand omhoog naar haar nek en sneed met één zwaaiende beweging het vlees daar open.
Alicia Vaccarini schreeuwde het uit van pijn. Ze voelde hoe het bloed langs haar hals omlaag begon te druipen op haar mooie, katoenen blouse die ze had uitgekozen om aan te doen voor de lunch bij Martelli. De wond was pijnlijk, maar oppervlakkig. Het was een probeersel. Over haar heen gebogen dacht hij nu na over de tweede houw: hoe hard, hoe diep die moest worden.
‘Ik smeek je,’ schreeuwde ze. ‘Ik doe alles voor je. Maak me alsjeblieft niet dood.’
Ze keek in zijn ogen. Ze stonden verward. Misschien was er nog hoop. Hij concentreerde zich niet meer op haar, vroeg zich niet meer af hoe diep hij met het scherpe glanzende wapen in zijn hand in haar nek zou kunnen houwen.
Gino Fosse was nu met zijn aandacht bij de televisie aan de andere kant van de kamer achter haar. Het nieuws was bezig. Ze kon het horen. Er werd gesproken over een moord en een vrouw, een promiscue vrouw, zei de nieuwslezer, die naar het scheen iedereen die ze kende de dood bracht, een schokkende dood.
Hij kon zijn ogen niet van de tv losrukken. Ze hoorde hem naar adem snakken toen hij iets zag op het scherm. Hij legde het zwaard neer. Vervolgens haalde hij een schone, witte zakdoek tevoorschijn en veegde het bloed van haar hals.
‘Het spijt me, Alicia,’ zei hij. ‘Ik heb me laten afleiden.’
‘Maak me los,’ smeekte ze. ‘Laat me gaan. Ik zal niemand iets vertellen.’
Hij keek haar aan en er lag medelijden in zijn ogen. ‘Morgen,’ zei hij, ‘zal ik je recht doen.’
Daarop verdween hij uit de kamer en liet Alicia Vaccarini alleen met haar gedachten en het beeld uit het boek: een bleek wit lijk dat gewikkeld in een tere lijkwade, met het hoofd half afgewend wachtte op de opstanding.