33
Nic Costa wist niet waar hij moest beginnen. Teresa Lupo zat op handen en knieën aandachtig de grote bloedvlek te bestuderen die minstens een meter van het gore tapijt bedekte. Falcone en enkele rechercheurs die hij maar half herkende, doorzochten aan de andere kant van de achthoekige kamer nauwgezet de lades van een klein bureau en bekeken elk stukje papier dat erin lag.
Op het plafond en het bovenste deel van de muren hingen tientallen zwartwitfoto’s. Ze waren slecht afgedrukt, grof bijgesneden en met plakband op het bladderende pleisterwerk geplakt. Welke andere talenten Gino Fosse ook had, hij was een toegewijd en bekwaam voyeur. De foto’s waren door halfopen gordijnen genomen met een grote telelens. Ze waren korrelig, vunzig, brutaal. De meeste mensen die erop stonden, kwamen hem niet bekend voor. Maar Rinaldi was erbij, in drie fotoseries, elk met een andere, niet te identificeren vrouw. De andere leden van het gezelschap waren maar half zichtbaar: een vrouw, gebogen over de gespreide benen van een verveeld kijkende hoer met slonzig haar; een vadsige walvis van een man met een grote massa wit vlees dat op de huid van de onder hem in elkaar gezakte gedaante hing. De opnamen hadden uit een pornoblad uit een van de seksshops in de buurt van het Terministation afkomstig kunnen zijn. De missionarishouding kwam bijna niet voor. Op verschillende foto’s stonden vrouwen met een knevel en de handen op de rug gebonden die met lege ogen naar de zwoegende witte gedaante boven hen staarden. Fosse had de tijd genomen en uit alle mogelijke hoeken foto’s gemaakt.
Hij liep verder langs de muur en zag waar hij al bang voor was. Daar was ze. Ze lag naakt op haar rug met haar benen wijd te wachten op een net zichtbare man die op haar af kwam. Het zou de vadsige man van de andere foto kunnen zijn. Hij kon het slecht zien. De locatie zag eruit als een duur appartement. Een hotel misschien, want het bed bood zo’n klinische, net opgemaakte aanblik die sprak van kamermeisjes en roomservice. Het was de eerste van een serie. Op andere had men haar laten neerknielen in een vulgaire seksuele houding, waarbij ze over haar schouder keek alsof ze de onzichtbare toeschouwer uitnodigde. Er waren korrelige opnamen van haar borsten en haar buik; grove, brutale foto’s, bijna klinisch, zo gedetailleerd als ze waren.
Het was belangrijk deze beelden goed te bekijken om te begrijpen wat ze te zeggen hadden, meende hij. Er kwam geen wellust aan te pas. Hij bleek er niet naar te kunnen kijken zonder het gevoel te krijgen dat hij op de rand van een nachtmerrie stond, van een wereld waarin de normale regels voor menselijk gedrag niet telden. Hij bestudeerde de foto’s waarop haar gezicht te zien was. Ze maakte op de een of andere manier een afstandelijke indruk. Ze zou zelfs gedrogeerd kunnen zijn. Sara was hier misschien uit vrije wil heen gegaan, maar ze wilde niet aan deze spelletjes meedoen. Of was hij nu naïef? Haar leven was hem volkomen vreemd. Misschien was hij werkelijk ouderwets, net als zijn vader. Misschien was het voor veel mensen heel gewoon om met een onbekende die je pas had leren kennen, naar bed te gaan en dan deze bizarre, duistere spelletjes te spelen voor het oog van de nieuwsgierige camera. Angst en extase gingen soms hand in hand. Nic Costa wist het niet.
Hij stond nog naar de foto’s te staren toen een hand zijn arm aanraakte. Het was Teresa Lupo, die er telkens wanneer hij haar tegenkwam, iets minder gek uitzag. Ze trok haar handschoenen uit. Ze keek zorgelijk.
‘Wat denk je ervan, Nic?’
‘Geen flauw idee. Het gaat mijn pet te boven. Rinaldi herken ik wel. De rest…’
Ze knikte naar de lijkenzak. ‘De vrouw ligt daar. Het grootste stuk tenminste. Weet je wat ik nou zo interessant vind? Dit zijn geen foto’s van de hoofdfiguren. Hij probeert ze niet allemaal vast te leggen. Wat hij wil hebben, is de partner. De hoer. Of wat ze dan ook waren.’
Teresa gooide de handschoenen in een plastic zak, haalde haar neus op en maakte haar haar los dat in een slordige, kinderlijke paardenstaart zat. Prompt begon Luca Rossi, die aan de andere kant van de kamer stond, begerig naar haar te kijken.
‘Hij bewaarde ook heel wat souvenirs.’ Ze wees naar enkele foto’s waarop Sara’s kleren te zien waren. Ze lagen op de grond naast haar naakte lichaam: slip met bloemetjes, een bh en een jurk van zachte, soepele stof. ‘Kijk.’
Ze wees naar een slordige, in een hoek van de kamer neergegooide stapel ondergoed. Er lag zoveel, dat het van verschillende oorsprong moest zijn. ‘Hij is een verzamelaar, denk ik. Ik heb even snel gekeken, maar je kunt sommige van die dingen terugvinden op de foto’s. Dit is een man die sterk is ingesteld op voelen. Hij heeft een stoffelijk bewijs nodig om zichzelf eraan te herinneren waar hij mee bezig is geweest. Misschien sluipt hij naar binnen om ze te stelen. Misschien is hij goed bevriend met een of andere engerd bij de wasserij.’
Hij kon zijn ogen niet van de foto’s afhouden. ‘Hij is gek.’
‘Vergeet hem nou maar. Denk aan de vrouwen. Op zijn minst aan die ene vrouw die we kennen. Kijk naar de feiten,’ zei ze, naar een serie elkaar overlappende afdrukken wijzend.
Op deze foto’s lag Sara op de grond met haar nek oncomfortabel rechtop en haar gezicht naar de camera in de verte gericht recht in de lens te kijken. De man was nauwelijks in beeld.
‘Wat zie je?’
‘Een naakte vrouw in een oncomfortabele houding. Ik snap het niet. Ik begrijp niet wat Fosse drijft.’
‘Hij raakt er opgewonden van, denk ik. Maar je moet naar de vrouw kijken. Daar zijn een paar antwoorden te vinden. Wat lees je aan haar af?’
‘Ze maakt een… passieve indruk. Alsof ze er niet zelf bij is.’
Gekke Teresa kreunde. ‘En dat noemt zichzelf rechercheur. Zijn er tekenen van opwinding? Zijn de tepels hard? Doet ze haar benen wijd voor degene met wie ze gaat neuken?’
Hij haalde de duidelijkste afdruk van de muur en bekeek hem aandachtig. ‘Nee. Zoals ik al zei, ze maakt een passieve indruk.’
‘Je moet hier zoveel mogelijk uit afleiden. Tepels worden om verschillende redenen hard. Opwinding is er maar een van. Kou. Angst. Denk na. Deze vrouw voelt dat allemaal niet. Wat betekent dat?’ Ze zweeg.
Hij zei niets.
‘Het betekent dat ze naakt is, mogelijk in gezelschap van een vreemde, en het kan haar eigenlijk niet schelen. Ze is niet eens een beetje bang. Als ik rechercheur was, wat zou ik hier dan uit opmaken? Waarom zou een vrouw zich zo gedragen? Ze ként dit spelletje. Wellicht heeft ze het eerder gespeeld. Ze is er bedreven in.’
‘Dat kan niet waar zijn.’
‘Kijk dan toch, Nic. Objectief.’ Ze keek nogmaals naar de foto’s. ‘Je zou bijna denken dat ze weet dat die camera er is. Maar dat gaat te ver, denk ik.’
Dat ging het zeker. Dat moest. Hij was niet overtuigd door wat ze zei en dat niet alleen omdat hij het niet wilde geloven.
Teresa Lupo’s grote hand klopte hem stevig op zijn goede schouder. ‘Anders, lieve jongen, voelt ze zich zeer op haar gemak bij vreemden. Ik geef het op. Sorry, maar ik moet nu weg. Ik moet een paar aantekeningen gaan opschrijven.’
Luca Rossi kwam aangedrenteld, raakte discreet haar rug aan en ging toen naast hem staan. ‘Hoe voel je je, knul?’
‘Best.’
‘Ik hoorde dat die vrouw toch bij je blijft logeren. Is dat wel verstandig?’
‘Waarom zou het niet verstandig zijn?’ zei Costa kortaf.
‘Hé. Doe eens niet zo lelijk, joh. Vanochtend heeft iemand geprobeerd je te vermoorden. Voor het geval dat je het niet meer wist.’
Costa vervloekte zichzelf. Het was niets voor hem om zijn verdriet op anderen af te reageren. ‘Nogmaals sorry. Maar waarom zou Sara niet bij mij logeren? Je mensen weten nu hoe ze de boerderij moeten bewaken. Ik beloof dat ik niet meer de hort op zal gaan. Bovendien heeft ze ons volgens mij nog het nodige te vertellen. Als ze zo ver is. Als ze het gevoel heeft dat ze iemand kan vertrouwen.’
De grote man bromde. ‘Als jij het zegt.’
Hij knikte naar de lijkenzak. ‘Heb je gehoord wie dat is?’
Costa schudde zijn hoofd.
‘Kleine beroemdheid. Alicia Vaccarini. Parlementslid uit Bologna. Ze kwam in het nieuws toen bleek dat ze lesbisch was en de partijbonzen haar lieten vallen. Kun je het je herinneren?’
‘Vaag,’ loog hij. De krant lezen was nooit een van zijn sterke kanten geweest.
Rossi wierp een steelse blik op Falcone die een stapel nieuwe foto’s doorkeek. ‘En hij denkt dat hij weet waarom ze ook op de lijst voorkwam. Kom mee. Eens zien wat hij heeft.’
Falcone stond de stapel afdrukken door te bladeren die iemand in een piepkleine donkere kamer in een alkoof op de begane grond had gevonden. Dit waren geen voyeuristische foto’s. Ze waren genomen in de toren, van vrouwen die persoonlijk aandacht van Gino Fosse hadden gekregen. Op de foto’s waren ze vastgebonden en voor de lens neergezet in allerlei seksuele houdingen. De meesten keken bang en twee vrouwen vertoonden tekenen van geweld: een blauw oog, een gescheurde lip en kapotte neus. Maar geen van allen waren ze het kennelijk waard om in de kleine achthoekige kamer in de toren tentoongesteld te worden en dat was vreemd. Alsof Fosse meer inspiratie uit de stiekeme opnamen haalde dan uit de foto’s waarbij hij zelf een rol speelde.
‘Hij heeft ze verkracht,’ merkte Rossi op.
‘Denk je?’ vroeg Falcone zich hardop af. ‘Waarom hebben ze dan geen van allen aangifte gedaan? We hebben niets over deze man.’
‘Wie is het?’ vroeg Costa.
Een van de rechercheurs die hij niet kende, zei: ‘Gino Fosse. De laatste maand priester in het ziekenhuis even verderop. Daarvoor heeft hij in het Vaticaan gewerkt. Dit huis is eigendom van de Kerk. Ze hebben het voor een belachelijk lage prijs aan hem verhuurd. Meer weten we nog niet. We hebben contact met het bisdom opgenomen, maar daar zeggen ze dat ze hem gewoon van hogerhand toegeschoven hebben gekregen met de mededeling dat ze hem hier moesten neerzetten, voor hem moesten zorgen, een aardig rustig baantje moesten geven en hem uit de problemen moesten houden.’
Farnese keek naar de foto’s. ‘Hij had slechte gewoonten. Misschien probeerden ze hem om de een of andere reden uit het zicht te houden. Misschien had hij al eerder zoiets gedaan.’
De rechercheur haalde zijn schouders op. ‘Dan betwijfel ik het nog of we daar ooit iets over te weten zullen komen. Ik heb gebeld, maar er belt niemand terug. Eén ding kan ik jullie wel vertellen: hij hield van jazz. Het ligt hier vol met cd’s. Hij had één nummer op herhalen staan toen we kwamen. Wat een gevoel voor humor, hè? Het zal ook wel op hebben gestaan toen hij het deed.’
De man hield het doosje omhoog: een afbeelding van een parmantige violist, zittend op de handpalm van een gorilla, en de titel, King Kong, Jean-Luc Ponty Plays the Music of Frank Zappa.
‘Het nummer waar het om gaat,’ zei hij, ‘heet “How Would You Like to Have a Head Like That?”’
De mensen van het mortuarium tilden de lijkenzak op een brancard en sjouwden hem naar de smalle trap.
‘Alicia Vaccarini,’ zei Falcone. ‘Ik heb haar een keer ontmoet. Ze zat in een paar commissies voor openbare veiligheid. Ongelooflijk kreng.’ Hij keek even naar Costa. ‘Waarom zij, denk je?’
Costa moest het wel vertellen. ‘Sara Farnese is met haar naar bed geweest. Eén keertje maar, dat is ook de reden dat ze haar niet heeft genoemd.’
Luca Rossi floot tussen zijn tanden. ‘Jezus. Wat zit er allemaal nog in die vrouw verborgen?’
‘Ze zegt dat er nog meer zijn geweest zoals zij. Geen namen. Die heeft ze nooit gehoord.’
Falcone legde een hand op zijn zilvergrijze baard en staarde uit het smalle boograam. ‘We weten nu tenminste wel waar Fosse een deel van zijn informatie vandaan haalt. Door ramen naar binnen gluren, haar overal achternalopen.’
‘Niet alleen haar,’ wierp Costa tegen. ‘Er staan zeker een stuk of twaalf verschillende vrouwen op die foto’s.’
‘Klopt. Laat hun foto’s maar eens aan een paar mensen zien. Vooral aan Zeden. Eens horen of iemand ze kent. We moeten ook kijken of we een paar van die mannen kunnen identificeren. Ze zullen wel blij zijn als we ze waarschuwen. Zoek ook naar een verband tussen Fosse en Denney. Dat moet er zijn. Bij Vaccarini was dat zeker het geval.’
Ze was, zei Falcone, een politiek dier met een niet geringe hoeveelheid macht. Eerder dat jaar was ze lid geweest van de commissie die uitspraak moest doen over sommige aspecten van de diplomatieke onschendbaarheid van het Vaticaan. Dezelfde commissie waarvoor Rinaldi een verklaring had afgelegd. Interessant, niet? Als die uitspraak gunstig was uitgevallen, had Denney zonder enige hinder van de autoriteiten het eerste vliegtuig naar Amerika kunnen nemen en rustig kunnen verdwijnen. Was dat toeval? Of was het de voornaamste reden voor hun dood? En zo ja, wat had Sara Farnese ermee te maken?
De mannen keken elkaar aan. Ze wisten wanneer een zaak hun door de vingers glipte. Er waren te veel losse eindjes, te veel dode sporen.
‘Het begint zo ondertussen vreselijke vormen aan te nemen,’ zei Falcone met een boze blik op Rossi. ‘We hebben vanochtend onze kans gemist. Jij…’ Hij keek naar Costa. ‘Ben jij fit genoeg om hier te zijn?’
‘Geen probleem.’
‘Ga terug naar je vriendje Hanrahan. Hij heeft gebeld en hij liet doorschemeren dat Denney misschien bereid is om met je te praten, in zijn appartement. Misschien hebben ze nog iets om mee te onderhandelen. En Sara Farnese. Vind je nog steeds dat ze het beste bij je vader kan logeren?’
‘Als ze dat wil.’
‘Ze heeft niks te willen,’ snauwde Falcone. ‘Zorg dat je iets loskrijgt uit dat mens. Ze houdt ons aan het lijntje, jou vooral. Zoek uit waar ze in heeft lopen liefhebberen, want dit is niet zomaar een nevenproduct van losse seksuele contacten. Ze heeft de verkeerde mensen genaaid. Misschien wel iemand met een kardinaalsmuts, weet ik veel –’
‘Ze zegt dat ze Denney niet kent,’ onderbrak Costa hem, die het eeuwige gedram van de man zat was.
Rossi trok zijn vlezige neus op van afschuw. ‘Ze ontkende ook dat ze nog meer minnaars had, totdat er eentje opdook zonder hoofd.’
‘Praat nou maar met haar,’ zei Falcone. ‘En hou niet op voordat ze iets zegt. En dan nog een vraag voor jullie allemaal. Waar zou een voortvluchtige priester zich in ’s hemelsnaam verstoppen in Rome?’
‘Ergens waar we hem niet kunnen pakken,’ zei Rossi. ‘Achter die muren natuurlijk.’
‘Doe niet zo belachelijk,’ sneerde Falcone. ‘Die Fosse is nu net zoals Denney. Ze hebben hem een kans gegeven. Hij heeft hem vergooid. Ze zullen hem daar niet meer willen hebben. Hij is hier. In de stad. Iemand weet waar. Iemand kan het ons vertellen. Zet de pers erop. Is hier ergens een foto van hem?’
‘Nee, niet één,’ zei iemand. ‘We hebben vingerafdrukken. Dat is alles.’
‘Zoek er dan naar. Costa kan je een beschrijving geven voor een compositiefoto.’
Rossi schreef een kattebelletje en gaf dat aan een van de lager geplaatste politiemannen.
Teresa Lupo kwam bij de groep staan, schonk hun allemaal een onschuldig glimlachje, knipperde met haar grote ogen en zei liefjes: ‘Ik heb DNA. Als iemand interesse heeft.’
Falcone deed een stap achteruit en zei: ‘Hè?’
Er was één pak dat nog niet op de brancard was gelegd, een zwarte tas van dik plastic, net een grote boodschappentas van een supermarkt. Ze had hem in haar handen en maakte, met handschoenen aan, de verzegelde bovenkant open. De mannen keken toe toen ze met zorg het hoofd van Alicia Vaccarini eruit haalde, het bij de afgehouwen nek vasthield en het gezicht van de dode politicus omdraaide zodat ze het konden zien. Luca Rossi haalde diep adem, liep naar het raam en ging naar buiten staan kijken naar de Clivus Scauri. Een paar anderen volgden zijn voorbeeld.
‘Sorry, jongens,’ zei Teresa met een grijns. ‘Ik doe dit alleen voor jullie eigen bestwil, hoor.’
Ze pakte het korte haar beet en liet het hoofd bungelen, maakte de mond open met een plastic spatel, keek naar binnen en tuurde naar de keel. Zelfs Costa, die toch heel wat kon hebben, voelde dat zijn maag in opstand kwam. Toen stopte ze het hoofd terug in de tas, riep een van haar mensen en droeg de tas aan hem over.
‘Ja,’ zei ze stralend tegen de politiemannen, ‘even controleren of ik geen voorbarige conclusies trek. Wil iemand weten hoe ze precies is overleden? Of ben ik hier alleen maar voor zoete koek en jullie charmante gezelschap?’
Falcone stak een sigaret op. Iedereen, zelfs Nic Costa, was hem dankbaar. Het hoofd stonk naar vlees en bloed en in de benauwde, veel te warme kamer was die lucht niet te harden, zo sterk.
‘We zijn een en al oor,’ zei hij.
‘Goed luisteren, want misschien komen er vragen,’ zei ze en ze liep naar de houten balk in het midden van de toren. ‘Jullie bezorgen me momenteel zoveel werk, dat ik extra budget zal moeten aanvragen. Als ik aan een kruisverhoor word onderworpen om dat uit te leggen, kunnen jullie het ook.’
Ze liep naar de raamzijde van de balk en glimlachte toen de mannen snel voor haar opzij gingen. ‘Jullie hebben het zwaard gezien.’
‘O, ja,’ beaamde Rossi, die nog steeds met zijn rug naar de kamer stond, maar elk woord hoorde.
‘Interessant wapen. Slank. Van middelmatige lengte. Geen steekwapen. Eerder zoiets als ze te paard gebruiken. Geen wapen waar het plebs aan zou denken als het om onthoofdingen gaat, maar ja, weten zij veel. Zij denken gewoon: hoofd moet eraf, haal er een bijl bij. Stom. Smerig. Inefficiënt. Weten jullie hoe vaak ze het hele ding er in één keer af krijgen? Eén op de tien keer misschien. Meestal hakken ze er maar op los als een domme boer die een kip probeert te slachten.’
Zonder een woord te zeggen beende Rossi de kamer door en begon, met zijn sigaretten al in zijn hand, de trap af te stampen.
‘Een zwaard is het wapen van een slimme beul,’ ging ze verder. ‘Deze man kende zijn zaakjes. Hij had zich goed voorbereid. Er hangt een schilderij in de kathedraal in Valetta, De onthoofding van Johannes de Doper. Onze jonge hardloper hier zal het wel kennen. Het werk van Caravaggio tijdens zijn reizen, toen hij op de vlucht was voor de wet. Het zou me verbazen als de hoofdpersoon het niet heeft gezien. De Doper ligt op de grond en is al dood. Zijn nek is vrijwel volledig doorgehakt met een zwaard dat niet zoveel verschilt van dit hier. En over hem heen gebogen staat de beul. Om de een of andere reden houdt hij achter zijn rug een dolk verstopt. Die heeft hij nodig voor de laatste snee. De kling gaat door het ruggenmerg heen, snap je, maar meestal blijft er dan een stuk vel zitten dat je door moet snijden om het hele geval eraf te krijgen. Kijk…’
Ze haalde een klein pakje tussen de zakken met bewijsmateriaal uit en maakte het open. Er zat een keurig van een etiket voorzien mes in: een keukenmes met een breed scherp lemmet dat besmeurd was met donker opgedroogd bloed.
‘Precies hetzelfde,’ zei Teresa met een onmiskenbaar triomfantelijke klank in haar stem.
Zelfs Falcone wist geen passende opmerking te maken.
‘De vraag is,’ ging ze verder, ‘welke heilige hij hier wilde nabootsen. Ik bedoel maar, er zijn er zoveel gestorven doordat ze hun hoofd kwijtraakten. Is dit echt iets voor de man die we hebben leren kennen en van wie we zijn gaan houden? Is dit wat hij de hele tijd al van plan was? Vast en zeker niet. Waarom zou hij anders de moeite hebben genomen om naar de San Clemente te gaan en die arme klootzak te villen op Isola Tiberina? Eigenlijk is dit een inbreuk op zijn draaiboek. En dan nog iets.’
Ze stak de draak met hen, dacht Costa. Ze genoot van elk moment.
‘Gaat niemand me vragen hoe laat?’
‘Nou?’ vroeg Falcone bars.
‘Drie of vier uur geleden. Langer kan het niet geweest zijn. Hij heeft dit gedaan nadat hij onze kleine atleet hier probeerde uit te schakelen. En hij heeft het snel gedaan. Conclusie? Jongens, jongens! Jullie zijn hier de rechercheurs. Ik ben alleen maar een slagersknecht met een postuniversitaire opleiding. Mij zegt dat: iemand heeft hem gebeld. Iemand heeft gezegd: doe wat je niet laten kunt en maak dan dat je daar wegkomt voordat de politie komt.’
Ze zagen haar opgewekt de trap af lopen. Falcone had een blik op zijn gezicht die Costa herkende. Hij stond snel na te denken.
Falcone richtte zich tot Di Capua, een van Teresa’s assistenten, een dikke vormeloze studentikoze figuur met lang, steil haar. ‘Hoeveel mogelijke DNA-monsters hebben jullie in totaal?’
‘Hier? Moet ik ze tellen?’
‘En de rest?’
‘Huid. Bloed. Bot. We zouden het lab een week bezig kunnen houden.’
‘En wat doen jullie ermee?’
‘Op dit moment? Koel houden. We hebben gewoon nog geen tijd gehad.’
‘Maak dan tijd. Neem ook monsters van iedereen die we beveiligen. De mensen die die Farnese heeft genoemd. Ik wil weten of iemand van hen op die plaatsen is geweest. Begrepen?’
‘U bent de baas,’ zei hij.
Daarna liep Falcone de kamer door en wees naar de stapel afgedankte vrouwenkleren. ‘Doe deze er ook bij. Misschien hebben we geluk. Ik wil weten wie wat met wie heeft gedaan.’
Ten slotte kwam hij terug en nam Costa apart. ‘Als je Denney ziet,’ zei hij, ‘moet je iets voor me doen. Het klinkt misschien raar, maar doe maar gewoon wat ik zeg.’
‘Natuurlijk,’ stemde Costa in. En het was raar, werkelijk heel raar.