TO RUSSIA WITH MOF

Lenin Prospekt, Moermansk

Mikhael Vassikin begon ongeduldig te worden. Hij was nu al meer dan twee jaar aan het babysitten. Op verzoek van Britva. Nou ja, verzoek was zacht uitgedrukt. ‘Verzoek’ betekende dat je kon kiezen of je het wilde of niet. Tegen Britva protesteerde je niet. Niet eens in stilte. De Menidzher, of manager, was nog van de oude stempel, en zijn woord was wet.

Britva had heel eenvoudige instructies gegeven: geef hem te eten, was hem, en als hij over een jaar nog niet uit coma is, maak je hem dood en dump je het lichaam in de Kola.

Twee weken voor de deadline was de Ier met een schok rechtovereind in zijn bed gaan zitten. Hij was wakker geworden en had een naam geschreeuwd. Die naam was Angeline. Kamar schrok zo erg dat hij de fles wijn die hij net aan het openmaken was uit zijn handen had laten vallen. De fles was kapot gevallen, had zijn instappers van Gucci doorboord en de nagel van zijn grote teen gescheurd. Teennagels groeien weer aan, maar instappers van Gucci waren in het Noordpoolgebied moeilijk te krijgen. Mikhael had boven op zijn handlanger moeten gaan zitten om hem ervan te weerhouden de gijzelaar te doden.

Nu zaten ze dus maar te wachten. Kidnappen was een vastomlijnde bezigheid waar regels voor golden. Eerst stuur je een lokbrief, of in dit geval een e-mail. Je wacht een paar dagen om de onnozele hals een kans te geven wat geld bij elkaar te sprokkelen, en dan kom je met de losgeldeis.

Ze zaten opgesloten in Mikhaels appartement aan Lenin Prospekt en wachtten op het telefoontje van Britva. Ze durfden niet eens naar buiten te gaan om een luchtje te scheppen. Niet dat er veel te zien was. Moermansk was een van die Russische steden die zo uit een betonnen mal gestort zijn. De enige keer dat Lenin Prospekt er mooi uitzag, was als hij bedolven lag onder een pak sneeuw.

Kamar kwam uit de slaapkamer. Op zijn scherpe gelaatstrekken stond ongeloof afgetekend. ‘Hij wil kaviaar, dat is toch niet te geloven? Ik geef hem een lekkere kom stroganina, en hij wil kaviaar, die ondankbare Irlanskii.’

Mikhael rolde met zijn ogen. ‘Ik vind hem leuker als hij slaapt.’

Kamar knikte en spoog in de open haard. ‘Hij zegt dat de lakens te ruw zijn. Hij mag nog van geluk spreken dat ik hem niet in een juten zak wikkel en hem de baai in rol…’

De telefoon ging, waardoor zijn loze dreigementen onderbroken werden.

‘Dat was het dan, vriend,’ zei Vassikin met een klap op Kamars schouder. ‘We gaan.’

Vassikin nam de telefoon op. ‘Ja?’

‘Met mij,’ zei een stem, die blikkerig klonk door de oude bedrading.

‘Meneer Brit–’

‘Bek houden, idioot! Nooit mijn naam noemen!’

Mikhael slikte. De Menidzher werd niet graag in verband gebracht met zijn diverse zaakjes. Dat hield in: geen paperassen en niet zijn naam noemen als de kans bestond dat het afgeluisterd werd. Hij had er een gewoonte van gemaakt zijn telefoontjes te plegen wanneer hij door de stad reed, zodat zijn plaatsbepaling niet getrianguleerd kon worden.

‘Het spijt me, baas.’

‘Dat is je geraden,’ ging de spil van de Mafiya verder. ‘Luister, en hou je mond want je hebt er toch niets aan toe te voegen.’

Vassikin legde zijn hand over de hoorn. ‘Alles is in orde,’ fluisterde hij, en hij stak zijn duim naar Kamar omhoog. ‘Het gaat prima.’

‘De Fowls zijn een slim stelletje,’ ging Britva verder. ‘En ik ben ervan overtuigd dat ze uit alle macht bezig zijn de laatste e-mail te traceren.’

‘Maar ik heb het laatste bericht een autodestructie meegegeven.’

‘Wat heb ik je nou gezegd?’

‘U zei dat ik mijn mond moest houden, meneer Brit… meneer.’

‘Juist. Dus je stuurt nu het bericht met de losgeldsom en dan breng je Fowl naar het afzetpunt.’

Mikhael trok wit weg. ‘Het afzetpunt?’

‘Ja, het afzetpunt. Daar zoekt niemand je, dat garandeer ik.’

‘Maar–’

‘Mond houden! Zorg toch eens dat je een ruggengraat krijgt, kerel. Het is maar voor een paar dagen. Oké, misschien kost het je een jaar van je leven, maar je gaat er niet dood aan.’

Vassikins hersenen kraakten, op zoek naar een excuus. Er kwam niets. ‘Oké, baas. U zegt het maar.’

‘Prima. Luister. Dit is je grote kans. Als je deze klus klaart, stijg je een paar treden in de organisatie.’

Vassikin grijnsde. Een leven vol champagne en dure auto’s lonkte.

‘Als deze man echt de vader van Fowl junior is, zal de jongen betalen. Wanneer je het geld hebt, dump je ze allebei in de Kola. Ik wil niet dat er overlevenden zijn die vervolgens een vendetta beginnen. Als er problemen zijn bel je me.’

‘Oké, baas.’

‘O, en nog één ding.’

‘Ja?’

‘Je belt me niet.’

De verbinding werd verbroken. Vassikin stond naar de hoorn te staren alsof het een handjevol pestvirussen was.

‘En?’ vroeg Kamar.

‘We moeten het tweede bericht versturen.’

Een brede grijns trok over Kamars gezicht. ‘Uitstekend. Dan is het tenminste bijna achter de rug.’

‘Daarna moeten we het pakket naar het afzetgebied brengen.’ De brede grijns verdween als een vos in een vossenhol.

‘Wat? Nu?’

‘Ja. Nu.’

Kamar beende de kleine huiskamer op en neer. ‘Dat is krankzinnig. Complete waanzin. Fowl heeft er minstens een paar dagen voor nodig om daar te komen. Wij hoeven toch niet twee dagen dat vergif in te ademen? Wat heeft dat voor zin?’

Mikhael stak hem de telefoon toe. ‘Vertel jij het hem maar. Ik weet zeker dat de Menidzher het op prijs zal stellen als je hem vertelt dat hij krankzinnig is.’

Kamar zeeg neer op de versleten bank en liet zijn hoofd in zijn handen vallen. ‘Houdt dit dan nooit een keer op?’

Zijn handlanger startte hun oude computer van zestien megabyte op. ‘Ik weet het niet zeker,’ zei hij, terwijl hij het van tevoren geschreven bericht verzond. ‘Maar ik weet wel wat er gebeurt als we niet doen wat Britva zegt.’

Kamar zuchtte. ‘Ik denk dat ik maar een tijdje tegen de gevangene ga schreeuwen.’

‘Helpt dat, denk je?’

‘Nee,’ gaf Kamar toe. ‘Maar dan voel ik me wel iets beter.’

E93, shuttlestation in het Noordpoolgebied

Het Noordpoolstation had nooit erg hoog op het voorkeurslijstje van de elfentoerist gestaan. Tuurlijk, ijsbergen en ijsberen waren mooi, maar niets was zo mooi dat je je longen ervoor liet vollopen met stralingslucht.

Holly koppelde de shuttle in de enige functionerende nis aan. De terminal zelf leek nog het meest op een verlaten pakhuis. Over de grond kronkelden statische bagagebanden en in de laaggelegen verwarmingsbuizen ritselde het van de insecten.

Holly deelde menselijke jassen en handschoenen uit, die ze uit een oud kluisje haalde.

‘Kleed je warm aan, Modderjongens. Het is koud buiten.’

Dat hoefde je Artemis niet te vertellen. De zonne-energievoorziening van de terminal was al lang geleden stopgezet, en de greep van het ijs had de muren doen barsten, als een noot in een notenkraker.

Holly gooide Butler van een afstand zijn jas toe. ‘Zal ik jou eens wat vertellen, Butler? Je stinkt!’ zei ze lachend.

De bediende bromde wat. ‘Jij en die stralingsgel van je. Volgens mij is mijn huid van kleur veranderd.’

‘Maak je geen zorgen. Over een jaar of vijftig was je het er zo weer af.’

Butler knoopte een zware kozakkenjas tot zijn hals toe dicht. ‘Ik snap niet waarom jullie je zo dik inpakken. Jullie hebben die geavanceerde pakken toch?’

‘De jassen dienen als camouflage,’ legde Holly uit, terwijl ze stralingsgel op haar gezicht en hals smeerde. ‘Als wij ons schild activeren, worden de pakken door de trillingen nutteloos. Je kan je botten net zo goed meteen in een reactorkern dopen. Vanavond zijn we dus allemaal een mens.’

Artemis fronste zijn wenkbrauwen. Als de elfen hun schild niet konden activeren, zou de reddingsoperatie van zijn vader er veel moeilijker op worden. Hij zou zijn plan moeten bijstellen.

‘Minder kletsen,’ gromde Root, terwijl hij een muts van berenvel over zijn puntige oren trok. ‘Over vijf minuten vertrekken we, en ik wil dat iedereen gewapend en gevaarlijk is. Zelfs jij, Fowl, als die polsjes van jou tenminste een wapen kunnen dragen.’

Artemis koos een elfenpistool uit het arsenaal van de shuttle. Hij schoof de batterij in zijn huis en schakelde naar stand drie.

‘Maak je om mij maar geen zorgen, commandant. Ik heb geoefend. We hebben een aardige verzameling wapentuig van de elfBI in het landhuis.’

Roots huidkleur ging nog een streepje omhoog. ‘Op een kartonnen figuur schieten is heel wat anders dan op een echt persoon schieten.’

Artemis lachte zijn vampierenlach. ‘Als alles volgens plan verloopt, hoeven er helemaal geen wapens aan te pas te komen. De eerste fase is de eenvoud zelve: we richten in de buurt van Vassikins flat een surveillancepost in. Als de gelegenheid zich voordoet zal Butler onze Russische vriend in zijn kladden grijpen en dan kunnen we met z’n vijven eens even babbelen. Ik weet zeker dat hij ons onder de invloed van jullie mesmer alles zal vertellen wat we moeten weten. Daarna is het eenvoudigweg een kwestie van eventuele bewakers bedwelmen en mijn vader redden.’

Root trok een dikke sjaal voor zijn mond. ‘En wat als het allemaal niet volgens plan verloopt?’

Artemis’ ogen stonden kil en vastberaden. ‘In dat geval zullen we moeten improviseren, commandant.’

Holly voelde een huivering om haar maag heen rommelen. En die had niets met het klimaat te maken.

De terminal lag twintig meter onder een ijslaag. Ze namen de dienstlift naar de oppervlakte, en het gezelschap kwam uit in de Noordpoolnacht. Voor een buitenstaander zagen ze eruit als een volwassene en drie kinderen. Maar wel drie kinderen bij wie onder iedere losse plooi stof een onmenselijk wapen rinkelde.

Holly keek op de GPS-lokator aan haar pols. ‘We zitten in Rosta, commandant. Twintig kilometer ten noorden van Moermansk.’

‘Wat zegt Foaly over het weer? Ik heb geen zin om op twintig kilometer van onze plaats van bestemming in een sneeuwstorm vast te komen zitten.’

‘Het zit tegen. Ik kan geen verbinding krijgen. De magmastoten zijn waarschijnlijk nog hoog.’

‘D’Arvit,’ vloekte Root. ‘Nou, dan ben ik bang dat we het risico onvoorbereid moeten nemen. Butler, jij bent hier de expert, jij gaat op kop. Kapitein Short, jij bent hekkensluiter. Het staat je vrij mensen een schop onder hun kont te geven, mochten ze achterblijven.’

Holly knipoogde naar Artemis. ‘Dat laat ik me geen twee keer vertellen, meneer.’

‘Daar was ik al bang voor,’ gromde Root, met in de verte een heel flauw glimlachje om zijn lippen.

De bonte stoet ploeterde in het licht van de maan in zuidoostelijke richting voort tot ze bij de spoorlijn kwamen. De enige manier om veilig te kunnen lopen, zonder het gevaar in een sneeuwvlaag terecht te komen of in kuilen weg te zakken, was door langs de bielzen te lopen. Ze vorderden maar langzaam. Een noordenwind trok door alle poriën in hun kleren, en de kou viel als een miljoen elektrische pijltjes op de onbedekte huid aan.

Er werd nauwelijks gesproken. Dat effect had de Noordpool op levende wezens, ook al droegen drie van hen een verwarmd pak.

Holly verbrak de stilte. Er zat haar al een hele tijd iets dwars. ‘Nou moet je me toch eens vertellen, Fowl,’ zei ze vanachter hem. ‘Die vader van jou. Lijkt hij op je?’

Artemis haperde heel even in zijn tred. ‘Wat een vreemde vraag. Waarom vraag je dat?’

‘Nou, je bent bepaald geen vriend van het Volk. Het zou kunnen dat de man die we proberen te redden ons te gronde wil richten, en wat dan?’

Het was een hele tijd stil, op het geklapper van tanden na. Holly zag dat Artemis’ kin omlaag zakte.

‘Er is geen reden om gealarmeerd te zijn, kapitein. Mijn vader mag dan een aantal dingen gedaan hebben die zonder meer illegaal waren, maar hij was… is… een hoogstaand mens. Het idee dat hij een ander wezen kwaad zou doen, stuit hem zeer tegen de borst.’

Holly trok haar laars uit twintig centimeter sneeuw. ‘Wat is er dan met jou misgegaan?’

Artemis’ adem trok in ijzige vlagen over zijn schouder. ‘Ik… Ik heb een vergissing begaan.’

Holly tuurde met half dichtgeknepen ogen naar de achterkant van het hoofd van de mens. Was dat echt eerlijk uit de mond van Artemis Fowl? Het was moeilijk te geloven. Nog verbazingwekkender was het feit dat ze niet wist hoe ze moest reageren. Of ze de hand van vergevingsgezindheid moest uitsteken of de laars van vergelding. Uiteindelijk besloot ze haar oordeel nog maar even op te schorten. Voorlopig.

Ze kwamen in een ravijn dat door de fluitende wind glad was uitgesleten. Butler vond het hier maar niks. Zijn soldateninstinct roffelde een deuntje aan de binnenkant van zijn schedel. Hij hief een gebalde vuist.

Root versnelde zijn pas tot hij hem had ingehaald. ‘Problemen?’

Butler tuurde naar de besneeuwde vlakte, op zoek naar voetafdrukken. ‘Zou kunnen. Goede plek voor een verrassingsaanval.’

‘Misschien. Als iemand weet dat wij eraan komen.’

‘Kan dat dan? Kan iemand dat weten?’

Root maakte een snuivend geluid, en zijn adem vormde wolkjes in de lucht voor hem. ‘Onmogelijk. De schacht is totaal geïsoleerd, en de elfbi-Veiligheidsdienst is de beste van de hele planeet.’

En op dat moment kwam het schuttersteam van de kobolds over de richel aan gezweefd.

Butler greep Artemis bij de kraag en gooide hem zonder enige omhaal in een sneeuwhoop. Met zijn andere hand trok hij zijn wapen al.

‘Hou je hoofd omlaag, Artemis. Het is tijd dat ik eens wat ga doen voor mijn salaris.’

Artemis zou geïrriteerd gereageerd hebben, ware het niet dat zijn hoofd onder een meter sneeuw lag.

Er waren vier kobolds, die in losse formatie vlogen, donker afgetekend tegen de sterrenhemel. Ze stegen snel naar zo’n driehonderd meter en deden geen enkele poging hun aanwezigheid te verhullen. Ze vielen niet aan en ze vluchtten ook niet; ze bleven gewoon boven hen zweven.

‘Kobolds,’ gromde Root, die een Verschot-neutrino-geweer tegen zijn schouder trok. ‘Te stom om voor de duvel te dansen. Ze hadden ons alleen maar één voor één hoeven neerschieten.’

Butler koos een plek uit. Hij spreidde zijn benen voor de stevigheid. ‘Wachten we tot we het wit van hun ogen zien, commandant?’

‘Kobolds hebben geen wit in hun ogen,’ antwoordde Root. ‘Maar hoe dan ook, stop je wapen in je holster. Kapitein Short en ik halen ze wel neer. Het is niet nodig dat iemand het leven laat.’

Butler liet de Sig Sauer weer in de holster onder zijn arm glijden. Op die afstand was hij toch nauwelijks van nut. Hij vond het wel interessant om te zien hoe Holly en Root zich in een vuurgevecht gedroegen. Artemis’ leven lag immers voor een groot gedeelte in hun handen. Om over zijn eigen leven nog maar te zwijgen.

Butler keek opzij. Holly en de commandant haalden van diverse wapens de trekker over. Zonder enig resultaat. Hun wapens waren zo dood als muizen in een slangenkuil.

‘Ik begrijp het niet,’ mompelde Root. ‘Ik heb deze zelf nagekeken.’

Artemis was natuurlijk de eerste die het begreep. Hij schudde de sneeuw uit zijn haar.

‘Sabotage,’ verkondigde hij, terwijl hij het nutteloze elfenpistool weggooide. ‘Een ander alternatief is er niet. Daarom hebben de B’wa Kell Zachtneus-wapens nodig, omdat ze de elfenlasers op de een of andere manier hebben uitgeschakeld.’

Maar de commandant luisterde niet, en Butler ook niet. Dit was niet het juiste moment voor slimme redeneringen – dit was het moment voor actie. Ze hadden geen schijn van kans zoals ze daar zaten, donker afgetekend tegen de bleke gloed van de Noordpool. Deze theorie werd bevestigd toen een aantal Zachtneus-laserschoten vlak voor hun voeten sissende gaten in de sneeuw boorden.

Holly activeerde de Optix van haar helm en zoomde op de vijand in.

‘Het ziet eruit of een van hen een Zachtneus-laser heeft, meneer. Iets met een lange loop.’

‘We moeten dekking zoeken. Snel!’

Butler knikte. ‘Kijk. Een overhang. Onder de richel.’

De bediende greep zijn pupil bij de kraag en tilde hem net zo gemakkelijk de lucht in als een kind een jong poesje zou optillen. Ze ploeterden door de sneeuw naar de schuilplaats van de overhang. Het ijs was misschien wel een miljoen jaar geleden zodanig weggesmolten dat een gletsjer enigszins was ingezakt en toen weer was opgevroren. De inham die hierdoor was ontstaan, had op de een of andere manier de eeuwen doorstaan en zou nu wel eens hun leven kunnen redden.

Ze doken onder het uitsteeksel en wurmden zich achteruit tegen de gletsjerwand. Het ijzige baldakijn was dik genoeg om schoten uit elk conventioneel wapen te weerstaan.

Butler schermde Artemis met zijn lichaam af en waagde het even naar boven te kijken.

‘Te ver weg. Ik kan ze niet zien. Holly?’

Kapitein Short stak haar hoofd onder de bevroren richel uit en haar Optix zoomde in.

‘Nou, wat zijn ze van plan?’

Holly wachtte een tel, tot de figuurtjes scherp werden. ‘Grappig,’ merkte ze op. ‘Ze zijn nu allemaal aan het schieten, maar…’

‘Maar wat, kapitein?’

Holly tikte op haar helm om zich ervan te vergewissen dat de lenzen het wel deden. ‘Misschien geeft mijn Optix een soort vertekend beeld, meneer, maar het ziet ernaaruit dat ze expres mis schieten – ze schieten ver over ons hoofd heen.’

Butler voelde het bloed in zijn hersenen bonken. ‘Het is een val!’ brulde hij, terwijl hij achter zich graaide om Artemis vast te grijpen. ‘Iedereen eruit! Iedereen eruit!’

En dat was het moment waarop de schoten van de kobolds een groot stuk van de gletsjer loskregen, waardoor vijftig ton rots, ijs en sneeuw naar beneden stortte.

Ze haalden het bijna. Maar met bijna won je bij een Gnomische roulette natuurlijk nooit een emmer inktvis. Als Butler er niet was geweest had niemand van de groep het overleefd. Er gebeurde iets met hem. Een onverklaarbare opwelling van kracht, vergelijkbaar met de energie-uitbarsting die moeders krijgen als ze een omgevallen boom van hun kind af moeten tillen. De bediende greep Artemis en Holly beet en gooide ze met een draai naar voren, zoals je een steentje over een vijver laat zeilen. Het was niet een erg deftige manier van je verplaatsen, maar het was in ieder geval beter dan je botten laten verbrijzelen door neerstortend ijs.

Artemis belandde voor de tweede keer binnen een paar minuten met zijn neus in een sneeuwhoop. Achter hem klauterden Butler en Root onder de richel vandaan, waarbij hun laarzen op de ijzige oppervlakte uitgleden. De lucht werd uiteen gescheurd door het gerommel van een lawine, en de ijslaag onder hen kwam omhoog en scheurde open. Dikke brokken rots en ijs doorkliefden de opening van de grot als tralies. Butler en Root zaten vast.

Holly was weer overeind en rende naar haar commandant toe. Maar wat kon ze doen? Zich weer onder de richel storten?

‘Blijf daar, kapitein,’ zei Roots stem in de microfoon van zijn helm. ‘Dat is een bevel!’

‘Commandant,’ fluisterde Holly. ‘U leeft nog.’

‘Min of meer,’ was het antwoord. ‘Butler is bewusteloos en we zitten hier vast. De richel staat op het punt in te storten. Het enige wat hem nog overeind houdt zijn de brokstukken. Als we die opzij vegen om eruit te komen…’

Ze leefden in ieder geval nog. Ze zaten gevangen, maar ze leefden. Een plan, ze moesten een plan hebben.

Holly merkte dat ze vreemd kalm werd. Dat was een van de eigenschappen waardoor ze zo’n uitstekende kracht in het veld was. In tijden van uitzonderlijk hoge stress had kapitein Short het vermogen zich op een plan van aanpak te richten. Vaak het enig uitvoerbare plan. Voor haar kapiteinsexamen had Holly in de vechtsimulator onverslaanbare virtuele vijanden verslagen door de projector aan flarden te schieten. Technisch gezien had ze daarmee al haar vijanden verslagen, dus de commissie moest haar laten slagen.

Holly sprak in de microfoon van haar helm. ‘Commandant, maak de Maanriem van Butler los en doe hem bij u zelf om. Ik ga jullie er allebei uit hijsen.’

‘Begrepen, Holly. Heb je een rotshaak nodig?’

‘Als u er een naar mij toe weet te krijgen.’

‘Stand-by.’

Door een gat tussen de ijzige tralies schoot de pijl van een rotshaak naar buiten, die een meter voor Holly’s laarzen neerkwam. De pijl trok een stuk dun koord achter zich aan.

Holly maakte de rotshaak vast aan het koord aan haar eigen riem, waarbij ze goed oplette dat er geen kinken in de kabel kwamen. Ondertussen had Artemis zichzelf uit de sneeuwhoop gesleept.

‘Ik geef je op een briefje dat dit niets wordt,’ zei hij terwijl hij de sneeuw van zijn mouwen veegde. ‘Je denkt toch niet dat je hun gezamenlijke gewicht er met zo’n snelheid uit kunt slepen dat je zowel de ijspegels breekt als de gletsjer ontwijkt?’

‘Ik ga ze er niet uit slepen,’ beet Holly hem toe.

‘Nou, wat ga je dan doen?’

Kapitein Short wees het spoor af. Er kwam een groene trein naar hen toe gekronkeld.

‘Dat dus,’ zei ze.

Er waren nog drie kobolds over. Ze heetten D’Nall, A’Mon en B’Nyl. Drie nieuwkomers die allemaal op de onlangs vrijgekomen post van luitenant aasden. Luitenant Poll had zijn ontslag ingediend toen hij te dicht bij de lawine was gekomen en een dreun had gekregen van een brok doorzichtig ijs van vijfhonderd kilo.

Ze zweefden op driehonderd meter in de lucht, ver buiten bereik. Ze waren natuurlijk niet buiten het bereik van elfenwapens, maar de elfBI-wapens waren op dit moment niet operationeel. Daar had de modernisering van Koboi Laboratoria wel voor gezorgd.

‘Er zat een gat in luitenant Poll,’ floot A’Mon. ‘Ik kon zo door ’m heen kijken. En daar bedoel ik niet mee dat hij een slechte leugenaar was.’

Kobolds hechten zich niet erg aan elkaar. Als je bedacht hoeveel steken in de rug, roddel en achterklap en algehele wraakzuchtigheid er in de B’wa Kell plaatsvond, dan loonde het niet de moeite met iemand echt bevriend te raken.

‘Wat denk je?’ vroeg D’Nall, de knapste van het stel, relatief gezien dan. ‘Misschien moet een van jullie even naar beneden.’

A’Mon maakte een snuivend geluid. ‘Ja hoor. Wij gaan naar beneden en dan worden we door die grote neergeschoten. Waar zie je ons voor aan?’

‘De grote is uitgeschakeld. Ik heb hem zelf geraakt. Mooi schot.’

‘Mijn schot heeft de lawine in gang gezet,’ wierp B’Nyl tegen, de benjamin van het stel. ‘Jij probeert altijd mijn treffers op te eisen.’

‘Welke treffers? Het enige wat jij ooit gedood hebt was een stinkworm. En dat ging nog per ongeluk ook.’

‘Onzin,’ zei B’Nyl mokkend. ‘Ik wou die worm ook doden. Hij viel me lastig.’

A’Mon dook tussen het tweetal in. ‘Oké. Spring niet uit je schubben. We hoeven alleen vanhieruit een paar schoten op de overlevenden af te vuren.’

‘Goed plan, genie,’ zei D’Nall cynisch. ‘Jammer dat het niet zal werken.’

‘En waarom dan niet?’

D’Nall wees met een gemanicuurde nagel naar beneden. ‘Omdat ze in die trein stappen.’

Vier groene rijtuigen kronkelden vanuit het noorden binnen, getrokken door een oude diesellocomotief. Een wervelwind van sneeuwvlagen dwarrelde erachter op.

De redding is nabij, dacht Holly. Of misschien ook niet. Op de een of andere manier begon alleen al bij het zien van de rammelende locomotief het zuur in haar maag op te borrelen. Ze was echter niet in de positie om kieskeurig te zijn.

‘Het is de chemische trein van Mayak,’ zei Artemis.

Holly keek over haar schouder. Artemis zag er nog bleker uit dan anders. ‘De wat?’

‘Milieuactivisten over de hele wereld noemen het de Groene Machine – ironisch bedoeld. Hij vervoert gebruikt uranium en plutonium naar de Chemische Coöperatie van Mayak, om daar gerecycled te worden. In de locomotief zit één machinist opgesloten. Geen bewaking. Met volle lading is dit ding gevaarlijker dan een nucleaire onderzeeër.’

‘En dat weet jij omdat…’

Artemis haalde zijn schouders op. ‘Ik hou mezelf graag op de hoogte van dit soort dingen. Straling is immers een probleem van wereldformaat.’

Holly kon het nu voelen. Uraniumranken vraten zich een weg door de stralingsgel op haar wangen. Die trein was puur vergif. Maar het was haar enige kans de commandant er levend uit te krijgen.

‘Het wordt steeds leuker,’ mompelde Holly.

De trein was nu dichterbij. Uiteraard. Hij reed met een snelheid van ongeveer honderd kilometer per uur. Voor Holly in haar eentje was dat geen probleem, maar met twee uitgeschakelde mannen en één bijna nutteloze Modderjongen, zou het nog een hele prestatie worden om in die locomotief te komen.

Holly keek nog even hoe het er met de kobolds voorstond. Die bleven op een afstand van driehonderd meter. Kobolds waren niet goed in improviseren. Deze trein hadden ze niet verwacht – ze hadden minstens een minuut nodig om een nieuwe strategie te bedenken. Het grote gat in hun gesneuvelde kameraad zou misschien nog wat meer denktijd vereisen.

Holly voelde hoe de straling door de rijtuigen naar buiten kwam, door het kleinste gaatje in de stralingsgel heen brandde en in haar ogen prikte. Het was een kwestie van tijd, en dan zou haar toverkracht uitgeput zijn. Daarna leefde ze in geleende tijd.

Ze had nu geen tijd om daarover na te denken. De commandant was prioriteit nummer één. Ze moest hem er levend uit zien te krijgen. Als de B’wa Kell brutaal genoeg waren om een aanval tegen de elfBI te beramen, dan was er onder de grond blijkbaar iets heel belangrijks gaande. Wat het ook was, vaststond dat ze Julius Root nodig hadden om de tegenaanval te leiden. Ze draaide zich om naar Artemis.

‘Oké, Modderjongen. We hebben één kans. Pak beet, maakt niet uit waaraan.’

Artemis kon een rilling van afschuw niet onderdrukken. ‘Niet bang zijn, Artemis. Je kunt het.’

Artemis reageerde geïrriteerd. ‘Het is koud, elf. Mensen rillen als ze het koud hebben.’

‘Zo mag ik het horen,’ zei de elfBI-kapitein, en ze begon te rennen. De draad van de rotshaak vloog achter haar aan als een harpoeneerkabel – hoewel hij ongeveer de dikte had van een vislijn kon de kabel met gemak twee tegenspartelende olifanten tegenhouden. Artemis rende zo snel zijn keurig geschoeide voeten hem konden dragen achter haar aan.

Ze renden evenwijdig aan het spoor en hun voeten knerpten door de sneeuw heen. Achter hen kwam de trein steeds dichterbij, terwijl hij een buffer van lucht voor zich uit duwde.

Artemis moest vechten om haar bij te houden. Dit was niets voor hem. Rennen en zweten. Vechten, godbetert. Hij was geen soldaat. Hij was een denker. Een meesterbrein. Het gedruis van de echte strijd kon je beter aan Butler en mensen als hij overlaten. Maar zijn bediende was er niet en kon dit keer de lichamelijke taken niet voor zijn rekening nemen. En als hij er niet in slaagde in deze trein te komen, zou hij daar ook nooit meer toe in staat zijn.

Artemis’ adem, die voor zijn gezicht kristalliseerde en zijn gezichtsvermogen deed vervagen, kwam in korte stoten. De trein was nu op gelijke hoogte en de stalen wielen spogen ijs en vonken de lucht in.

‘Tweede rijtuig,’ hijgde Holly. ‘Er is een treeplank. Let goed op hoe je erop stapt.’

Een treeplank? Artemis wierp een blik over zijn schouder. Het tweede rijtuig kwam snel zijn kant op. Maar het lawaai vertroebelde zijn zicht. Was dat mogelijk? Het was verschrikkelijk. Ondraaglijk. Daar, onder de stalen deuren. Een smalle plank. Breed genoeg om op te staan. Maar nét.

Holly stapte er moeiteloos op en drukte zichzelf plat tegen de wand van het rijtuig. Alsof het haar geen enkele moeite kostte. Een eenvoudig hupje, en ze was in veiligheid, buiten het bereik van die verbrijzelende wielen.

‘Kom op, Fowl,’ riep Holly. ‘Springen!’

Artemis probeerde het, echt. Maar de teen van zijn instapschoen bleef aan een biels haken. Hij struikelde naar voren en maaide met zijn armen om zijn evenwicht weer te vinden. Een pijnlijke dood kwam achter hem aangesneld.

‘Twee linkervoeten,’ mompelde Holly, terwijl ze de Modderjongen die ze het minst mocht bij zijn kraag greep. Artemis werd met kracht naar voren gezwaaid, waardoor hij als een figuurtje uit een stripverhaal tegen de deur sloeg.

Het koord van de rotshaak sloeg tegen het rijtuig. Nog maar een paar seconden voordat Holly de trein weer net zo snel verliet als ze erop gestapt was. De elfBI-kapitein zocht een stevig punt om zichzelf aan vast te maken. Het gewicht van Root en Butler was door de Maanriem misschien kleiner geworden, maar de ruk zou haar toch met gemak uit de locomotief sleuren. En als dat gebeurde was het einde verhaal.

Holly stak haar ene arm door een sport van de buitenladder van het rijtuig. Ze zag magische vonken boven een scheur in haar pak dansen. Die gingen de stralingsschade tegen. Hoe veel langer zou haar toverkracht onder deze omstandigheden nog stand weten te houden? Voortdurende genezing vergde veel kracht van een meisje. Ze moest het Ritueel ondergaan, waardoor de kracht hersteld werd. Hoe eerder hoe beter.

Holly wilde net de kabel losmaken en hem aan een van de sporten bevestigen toen hij strak kwam te staan en Holly’s benen onder haar lijf uit trok. Ze hield zich wanhopig aan de sport vast, waarbij haar nagels zich in haar eigen huid groeven. Nu ze erover nadacht, moest er toch nog wat aan dit plan gesleuteld worden. De tijd leek zich uit te rekken, net zo elastisch als het koord, en heel even dacht Holly dat haar elleboog zo uit zijn kom zou schieten. Toen gaf het ijs mee en zoefden Root en Butler uit hun ijzige graf, als een pijl uit een kruisboog.

Een paar seconden later sloegen ze tegen de zijkant van de trein, en door hun lichtere gewicht bleven ze vooralsnog in de lucht. Maar het zou niet lang meer duren of het beetje zwaartekracht dat ze nog bezaten zou hen onder de stalen wielen duwen.

Artemis greep de sport naast haar vast. ‘Wat kan ik doen?’

Ze knikte naar een schouderzakje. ‘Hierin. Een flesje. Haal het eruit.’

Artemis trok het flapje met klittenband open en haalde een klein spuitflesje te voorschijn. ‘Oké. Hebbes.’

‘Mooi. Het is nu aan jou, Fowl. Naar boven en erop.’ Artemis’ mond viel open. ‘Naar boven en erop…?’

‘Ja. Dat is onze enige kans. We moeten die deur open zien te krijgen om Butler en de commandant naar binnen te trekken. Over twee kilometer zit er een bocht in het spoor. Als deze trein ook maar één slag langzamer gaat, is het gedaan met ze.’

Artemis knikte. ‘Het flesje?’

‘Zuur. Voor het slot. Het mechaniekje zit aan de binnenkant. Bedek je gezicht en knijp erin. De hele fles. Zorg dat je het niet op je krijgt.’

Gezien de omstandigheden was dit een lang gesprek. Vooral nu iedere seconde van levensbelang was. Artemis verspilde niet nog meer tijd aan afscheid nemen.

Hij sleepte zich naar de volgende sport en hield daarbij zijn lichaam over de volle lengte dicht tegen het rijtuig aan. De wind sloeg langs de trein, met in elke vlaag kleine ijsdeeltjes, die prikten als bijen. Desondanks trok Artemis zijn handschoenen met klapperende tanden uit. Liever bevriezen dan onder de wielen geplet worden.

Naar boven. Met één sport tegelijk, tot zijn hoofd boven het rijtuig uit kwam. Elk restje dekking was nu verdwenen. De lucht bonkte tegen zijn voorhoofd en baande zich een weg naar zijn keel. Artemis tuurde met half dichtgeknepen ogen door de sneeuwstorm heen, over het dak van het rijtuig. Daar! In het midden. Een dakraam. Aan de andere kant van een eindeloos stuk staal, door weer en wind spiegelglad geschuurd. In geen vijf meter iets te bekennen waar hij zich aan kon vastgrijpen. Aan de kracht van een neushoorn had je hier niets, besloot Artemis. Eindelijk een kans om zijn hersenen te gebruiken. Bewegingsleer en vaart. In theorie was er niets aan.

Artemis bleef aan de voorste rand van het rijtuig en schoof centimeter voor centimeter het dak op. De wind wurmde zich onder zijn benen, waardoor die vijf centimeter omhoogkwamen en hij van de trein af dreigde te zweven.

Artemis kromde zijn vingers om de rand. Dit waren geen grijpvingers. Artemis had al maanden lang niets beet gepakt wat groter was dan zijn mobiele telefoon. Als je iemand in minder dan twintig minuten Paradise Lost wilde laten nadoen, dan was je bij Artemis aan het goede adres. Maar als er in een sneeuwstorm aan het dak van een treinwagon gehangen moest worden, dan zat je verkeerd. En dat was jammer genoeg nou juist allemaal onderdeel van het plan.

Een fractie van een seconde voor zijn vingergewrichten het begaven, liet Artemis los. De slipstream schoot hem zo het metalen omhulsel van het dakraam in.

Perfect, zou hij gegromd hebben, als er ook maar een kubieke centimeter lucht in zijn longen had gezeten. Maar zelfs als hij dat gezegd had, zou de wind de woorden hebben weggerukt voor zijn eigen oren ze hadden gehoord. Hij had nu maar een paar tellen voordat de wind zijn vingers onder zijn torso zou persen en hem op de ijzige steppen zou kwakken. Kanonnenvoer voor de kobolds.

Artemis wurmde het flesje zuur uit zijn zak en beet het dopje er met zijn tanden af. Een druppel zuur vloog langs zijn oog. Hij had nu geen tijd om zich daar druk over te maken. Hij had nu nergens tijd voor.

Het dakraam zat met een stevig hangslot dicht. Artemis liet twee druppels in het sleutelgat vallen. Meer kon hij niet missen. Het moest maar genoeg zijn.

Het spul werkte meteen. Het zuur vrat zich door het metaal heen als lava door ijs. Elfentechnologie. De beste onder de wereld.

Het hangslot sprong open, waardoor de wind vat kreeg op het luik. Dit sloeg omhoog en Artemis tuimelde erdoorheen, boven op een pallet vaten. Niet bepaald wat je je bij een hoffelijke redder in nood voorstelt.

Door de beweging van de trein werd hij van de vaten af geschud, en Artemis kwam op zijn rug terecht, met voor zijn neus het drievoudige driehoekssymbool voor straling, dat op de zijkant van elk vat stond afgebeeld. De vaten waren in ieder geval verzegeld, hoewel heel wat vaten waren aangetast door roest.

Artemis rolde over de lattenvloer en werkte zich naast de deur op zijn knieën omhoog. Zat kapitein Short nog steeds daarbuiten vast of was hij nu helemaal alleen? Voor de eerste keer in zijn leven. Echt helemaal alleen.

‘Fowl! Doe die deur open, bleke modderwezel!’

Aha. Niet alleen dus.

Artemis bedekte zijn gezicht met zijn onderarm en maakte de driedubbele grendel van de wagon nat met elfenzuur. Het stalen slot smolt onmiddellijk weg en droop als een stroompje kwik op de vloer. Artemis trok de schuifdeur open.

Daar hield Holly zich nog verbeten staande; daar waar de straling zich een weg door de gel had gevreten sloeg haar gezicht stoom af.

Artemis greep haar tailleband vast. ‘Ik tel tot drie, oké?’ Holly knikte. Ze had geen energie meer om te praten.

Artemis kromde zijn vingers. Toe, laat me nu niet in de steek.

Als hij hier ooit uit zou komen, zou hij een van die belachelijke fitnessapparaten voor thuis van Tell-Sell kopen.

‘Een.’

De bocht kwam eraan. Hij kon hem uit zijn ooghoek zien. De trein zou langzamer gaan rijden of ontsporen.

‘Twee.’

Kapitein Short had bijna geen kracht meer. Haar gestalte rimpelde als een windzak in de wind.

‘Drie!’

Artemis trok met alle kracht die hij in zijn dunne armen had. Holly deed haar ogen dicht en liet zich los, niet in staat te geloven dat ze haar leven in de handen van deze Modderjongen legde.

Artemis wist wel iets over natuurkunde. Hij had zijn aftelling zo berekend dat hij zijn voordeel zou kunnen doen met de zwaaiende beweging, de vaart en de voorwaartse beweging van de trein zelf. Maar de natuur voegt altijd nog iets aan die combinatie toe waar je geen rekening mee kunt houden. In dit geval was dat iets een kleine kier tussen de twee delen van het spoor. Niet genoeg om een locomotief te doen ontsporen, maar wel genoeg om een hobbel te veroorzaken.

Door deze hobbel sloeg de deur van de wagon als een guillotine van vijf ton dicht. Maar het zag ernaar uit dat Holly het had gehaald. Artemis wist het niet zeker, want ze was tegen hem aan geslagen, waardoor ze allebei tegen de houten beschotting sloegen. Maar het leek erop dat ze ongedeerd was, voor zover hij kon zien. Haar hoofd zat in ieder geval nog op haar nek, en dat was een goed teken. Maar ze was wel bewusteloos. Waarschijnlijk gewond.

Artemis wist dat hij ook buiten westen zou raken. Dat merkte hij aan de duisternis die aan de hoeken van zijn gezichtsveld vrat, als een soort kwaadaardig computervirus. Hij viel opzij en landde op Holly’s borst.

Dit had veel ernstigere gevolgen dan je misschien zou denken. Omdat Holly ook bewusteloos was, stond haar toverkracht op de automatische piloot. En ongecontroleerde toverkracht stroomt als elektriciteit. Artemis’ gezicht kwam tegen de linkerhand van de elf, waardoor de stroom blauwe vonken van richting veranderde. Dat was goed voor hem, maar beslist heel slecht voor haar. Artemis wist het niet, maar Holly had ieder vonkje toverkracht nodig dat ze kon krijgen – ze was namelijk niet met haar hele lichaam in de trein beland.

Commandant Root had net de lier van zijn rotshaak geactiveerd toen hij een totaal onverwachte stomp in zijn oog kreeg.

De kobold D’Nall haalde een rechthoekig spiegeltje uit zijn tuniek en keek of zijn schubben wel mooi glad zaten.

‘Die Koboi-vleugels zijn geweldig. Denk je dat we ze mogen houden?’

A’Mon zette een boos gezicht op. Niet dat je daar veel van merkte. Door hun hagedissenafstamming was de gezichtsuitdrukking van kobolds vrij beperkt. ‘Hou je bek, stomme warmbloedige idioot!’

Warmbloedig. Dat was een forse belediging voor iemand van de B’wa Kell.

D’Nall reageerde geïrriteerd. ‘Pas maar op, vriend, of ik ruk zo die gespleten tong uit je kop.’

‘Als die elfen ontsnappen valt er geen tong meer uit te rukken,’ wierp A’Mon tegen.

Dat was waar. De generaals konden niet zo goed tegen teleurstellingen.

‘Wat moeten we doen? Met dit pakkie aan zorg ik voor het mooie. Dat betekent dat jij de slimme van ons twee moet zijn.’

‘We beschieten de trein,’ kwam B’Nyl tussenbeide. ‘Heel eenvoudig.’

D’Nall schikte zijn Koboi DubbelDeks0/00 wat beter en zweefde naar het jongste lid van het team.

‘Idioot,’ beet hij hem toe, waarbij hij hem snel een klap op het hoofd gaf. ‘Dat ding is radioactief, dat kun je toch wel ruiken? Eén verkeerd schot en we drijven allemaal als as in de wind weg.’

‘Daar heb je gelijk in,’ gaf B’Nyl toe. ‘Je bent niet zo stom als je eruitziet.’

‘Dank je.’

‘Graag gedaan.’

A’Mon nam gas terug en daalde af naar honderdvijftig meter. Het was heel verleidelijk. Eén heel geconcentreerd schot om die elf die zich aan de wagon vastklampte uit te schakelen, en dan nog een schot voor de mens op het dak. Maar hij kon het risico niet nemen. Eén fractie ernaast en dan had hij zijn laatste stinkworm-spaghetti wel naar binnen gezogen.

‘Oké,’ zei hij in de microfoon van zijn helm. ‘Ik heb een plan. Met al die straling in die wagon heb je grote kans dat onze doelwitten binnen een paar minuten dood zijn. We volgen de trein een tijdje om te kijken of dat echt zo is. Dan gaan we terug en zeggen we tegen de generaal dat we de dode lichamen hebben gezien.’

D’Nall daalde naar zijn hoogte af en ging naast hem vliegen. ‘En krijgen we die lichamen ook te zien?’

A’Mon kreunde. ‘Natuurlijk niet, gek! Wil je soms dat je ogen opdrogen en eruit vallen?’

‘Neu.’

‘Precies. Helder dus?’

‘Kristal,’ zei B’Nyl, terwijl hij zijn Zachtneus Roodhals-pistool trok. Hij schoot zijn kameraden van achteren neer. Van dichtbij. Ze hadden geen schijn van kans. Hij keek, met zijn helm op maximaal uitvergroten, hoe hun lichamen naar beneden vielen. Ze zouden binnen een paar minuten met sneeuw bedekt zijn. Pas als de poolkappen zouden smelten zou er misschien ooit iemand over deze lijken struikelen.

B’Nyl stopte zijn wapen weer in zijn holster en tikte de coördinaten voor de shuttleterminal in zijn vliegcomputer in. Als je zijn reptielengezicht goed bekeek, kon je zien dat hij vaag grijnsde. Er was een nieuwe luitenant opgestaan.