FOTOSESSIE

Schacht E37, Haven

De onwaarschijnlijke bondgenoten gingen met de koboldshuttle omhoog E37 in. Holly was er helemaal niet blij mee. Allereerst was haar opgedragen met publieksvijand nummer één samen te werken: Artemis Fowl. En ten tweede zat de koboldshuttle met spuug en ijzerdraad in elkaar.

Holly haakte een communicatieapparaatje over een van haar puntige oren. ‘Hé, Foaly? Kun je me horen?’

‘Uitstekend, kapitein.’

‘Vertel me nog eens een keer waarom ik in deze ouwe klapper moet vliegen.’

Bedenkelijke shuttles werden door de elfBI-Opsporingspiloten altijd ‘klappers’ genoemd, vanwege hun alarmerende neiging tegen de muren van de schacht te klappen.

‘De reden waarom jij in die ouwe klapper vliegt, kapitein, is dat de kobolds deze shuttle in het station hebben gebouwd, en dat alle drie de oorspronkelijke toegangsplankieren er al jaren geleden uit zijn gehaald. Het zou dagen duren voor we er een nieuwe in hebben. Dus ik ben bang dat we het met die van de kobolds moeten doen.’

Holly snoerde zichzelf in de halfronde stoel van de piloot. Het leek wel of de stuurknuppel van de stuwraket zo haar hand in sprong. Een fractie van een seconde had kapitein Short haar gebruikelijke goede humeur weer terug. Ze was een eersteklas piloot, de beste van haar jaar aan de Academie. Op haar eindbeoordeling had Vleugelcommandant Vinyáya geschreven dat ‘cadet Short een shuttlecapsule nog door het gaatje tussen iemands tanden heen weet te vliegen’. Dat was een compliment met het venijn in de staart. Tijdens haar eerste proefvlucht in een capsule was Holly de macht over het stuur kwijtgeraakt en was het voertuig op twee meter van Vinyáya’s neus terechtgekomen.

Heel even voelde Holly zich dus gelukkig. Toen herinnerde ze zich weer wie haar passagiers waren.

‘Ik vroeg me af of jij me zou kunnen vertellen,’ zei Artemis, terwijl hij in de stoel van de copiloot ging zitten, ‘hoe dicht de Russische terminal van Moermansk ligt?’

‘Burgers achter de gele lijn,’ gromde Holly, die de vraag negeerde.

Artemis liet het er niet bij zitten. ‘Dit is heel belangrijk voor me. Ik probeer een reddingsoperatie op touw te zetten.’

Holly grijnsde met een strak gezicht. ‘Het staat hier zo stijf van de ironie dat ik er een gedicht over zou kunnen schrijven. De kidnapper wil hulp bij een kidnapping.’

Artemis wreef over zijn slapen. ‘Holly, ik ben een misdadiger. Dat kan ik het best. Toen ik jou ontvoerde, dacht ik alleen aan het losgeld. Het is nooit de bedoeling geweest jou in gevaar te brengen.’

‘Je meent het?’ zei Holly. ‘Behalve dan die biobommen en die trollen.’

‘Dat is waar,’ gaf Artemis toe. ‘Soms laten plannen zich niet zo naadloos van het papier naar het echte leven vertalen.’ Hij wachtte even en haalde wat denkbeeldig vuil onder zijn gemanicuurde nagels vandaan. ‘Ik ben volwassener geworden, kapitein. Het gaat om mijn vader. Ik moet zo veel mogelijk informatie zien te verzamelen voor ik de confrontatie met de Mafiya aanga.’

Holly bedaarde iets. Zonder vader opgroeien viel niet mee. Daar wist zij alles van. Haar eigen vader was overleden toen zij nog geen zestig was. Dat was inmiddels meer dan twintig jaar geleden.

‘Goed dan, Modderjongen. Luister. Ik zeg het maar één keer.’ Artemis ging rechtop zitten. Butlers hoofd verscheen in de cockpit. Hij rook al dat er een oorlogsverhaal aankwam.

‘De afgelopen twee eeuwen heeft de elfBI zich, door de ontwikkelingen van de menselijke technologie, gedwongen gezien meer dan zestig terminals te sluiten. We hebben ons al in de jaren zestig uit Noord-Rusland teruggetrokken. Het hele schiereiland Kola is een nucleaire ramp. Het Volk verdraagt geen straling, daar hebben we nooit weerstand tegen opgebouwd. Eerlijk gezegd viel er daar niet zoveel te sluiten. Alleen een Klasse Drieterminal en een paar verhullende projectoren. Het Volk is niet zo dol op de Noordpool. Een beetje koud. Iedereen was blij dat hij daar weg kon. Dus, om je vraag te beantwoorden: er is één onbemande terminal, met nauwelijks of geen bovengrondse faciliteiten, gelegen op ongeveer twintig kilometer ten noorden van Moermansk…’

Uit de intercom flapte Foaly’s stem, die daarmee iets onderbrak wat gevaarlijk veel op een beleefde conversatie leek. ‘Oké, kapitein. Je hebt vrij baan naar de tunnel. Er zijn nog wat naweeën van de laatste vuurstoot, dus doe het rustig aan.’

Holly trok haar mondmicrofoon omlaag. ‘Begrepen, Foaly. Zorg dat de stralingspakken klaarliggen als ik terugkom. We hebben een strak schema.’

Foaly grinnikte. ‘Doe het rustig aan met die stuwraketten, Holly. Technisch gezien is dit voor Artemis de eerste keer dat hij in de schachten komt, aangezien Butler en hij op de heenweg, naar beneden, gemesmeriseerd waren. We willen hem niet de stuipen op het lijf jagen.’

Holly gaf flink wat meer gas dan strikt noodzakelijk was. ‘Nee,’ gromde ze. ‘We willen hem niet de stuipen op het lijf jagen.’

Artemis besloot het harnas dat hem in zijn stoel moest houden, vast te binden. Heel verstandig, naar later zou blijken.

Kapitein Short gaf gas en stuurde de provisorische shuttle over de gemagnetiseerde toegangsrail. De vinnen schudden, waardoor langs de patrijspoorten twee vonkenregens neerdaalden. Holly stelde de gyroscopen aan de binnenkant bij, omdat de Moddermensen anders het hele passagiersgedeelte onder zouden kotsen.

Holly’s duimen hingen boven de turboknoppen. ‘Oké. Nou, maar eens kijken wat dit barrel nog voor elkaar krijgt.’

‘Probeer vooral geen records te vestigen, Holly,’ zei Foaly door de speakers. ‘Dit voertuig is niet op hoge snelheid gebouwd. Ik heb dwergen gezien die aërodynamischer waren.’

Holly gromde. Wat heeft het voor zin om langzaam te vliegen? Geen enkele zin, toch? En als je in één moeite door een paar Moddermensen de stuipen op het lijf kon jagen, nou, dan was dat mooi meegenomen.

De diensttunnel kwam uit in de hoofdschacht. Artemis hapte naar adem. Het was een indrukwekkend gezicht. Je kon de Mount Everest in deze schacht laten vallen, en dan zou die nog de zijkanten niet raken. Vanuit het midden van de Aarde klopte een donkerrode gloed, als de vuurzee van de hel, en het voortdurende gekraak van samentrekkend gesteente dreunde als een fysieke klap tegen de romp.

Holly liet alle vier de vliegmotoren razen, en de shuttle tuimelde de afgrond in. Haar zorgen gingen in rook op, als de mistslierten die door de cockpit dwarrelden. Dat was echt iets voor piloten. Hoe lager je ging zonder je aan de duikvlucht te onttrekken, hoe harder je werd. Zelfs het vurige ter ziele gaan van de Beveiligings-officier Bom Knikker weerhield de elfBI-piloten niet van middelpuntduiken. Holly had het record op haar naam staan. Vijfhonderd meter van het middelpunt van de Aarde, en dan pas de vleugelkleppen neerlaten. Dat had haar een schorsing van twee weken opgeleverd, plus een forse boete.

Maar vandaag niet. In een klapper vielen geen records te vestigen. Terwijl de zwaartekracht de huid van haar wangen deed rimpelen, trok Holly de stuurknuppels naar achteren en trok ze de neus uit de verticale stand. Tot haar niet geringe tevredenheid hoorde ze beide mensen een zucht van verlichting slaken.

‘Oké, Foaly, hij gaat goed. Hoe is de situatie boven de grond?’

Ze kon Foaly op een toetsenbord horen tikken. ‘Het spijt me, Holly. Ik krijg geen contact met onze apparatuur aan de oppervlakte. Te veel straling van de vorige vuurstoot. Je moet het verder alleen opknappen.’

Holly keek even naar de twee bleke mensen in de cockpit. Alleen, dacht ze. Was het maar waar.

Parijs

Als Artemis dan niet de mens was die Knuppel hielp bij zijn poging de B’wa Kell te bewapenen, wie dan wel? Een of andere tirannieke dictator? Misschien een chagrijnige generaal met toegang tot een onbeperkte voorraad energiebronnen? Nou, nee. Niet echt.

Luc Carrère was verantwoordelijk voor de verkoop van batterijen aan de B’wa Kell. Al zou je het niet zeggen als je hem zo zag. Hij wist het zelf niet eens. Luc was een onbelangrijke Franse privédetective, die bekendstond om zijn inefficiënte methodes. In kringen van privédetectives zei men dat Luc nog geen golfbal in een vat vol mozzarella kon ontdekken.

Knuppel had drie redenen waarom hij besloot Luc te gebruiken. Eén: de files van Foaly toonden aan dat Carrère een reputatie als sjacheraar had. Ondanks zijn ongeschiktheid als detective had Luc de gave dat hij precies op datgene wat zijn klant wilde kopen de hand wist te leggen. Twee: de man was inhalig en had nog nooit weerstand kunnen bieden aan de verlokking van gemakkelijk verdiend geld. En drie: Luc was stom. En zoals ieder elfje weet, zijn zwakke geesten gemakkelijk te mesmeriseren.

Het feit dat hij Carrère in de database van Foaly had weten te traceren was bijna genoeg om Knuppel een glimlach te ontlokken. Natuurlijk had Pico liever geen menselijke schakel in de keten. Maar een keten die geheel en al uit koboldschakels bestaat, is een stomme keten.

Knuppel moest contact leggen met een Moddermens, en dat was iets wat hij niet licht opnam. Gestoord als hij was, was Pico zich er terdege van bewust wat er zou gebeuren als de mens lucht kreeg van een nieuwe markt onder de grond. Ze zouden allemaal naar het midden van de Aarde zwermen, als een berg roodgerugde vleesetende mieren. Knuppel was er nog niet aan toe de mensen in eigen persoon te ontmoeten. Nog niet. Pas als hij de macht van de elfBi achter zich had staan.

In plaats daarvan stuurde Knuppel Luc Carrère een pakje. Eersteklas koboldpost, mét schild…

Luc Carrère was op een avond in juli zijn kantoor binnen komen schuifelen en had toen een pakje op zijn bureau aangetroffen. Het pakje was gewoon iets wat met de expresdienst was afgeleverd. Of iets wat erg op een exprespakketje leek.

Luc sneed het plakband open. In het doosje, op een bedje biljetten van honderd euro, lag een plat apparaatje. Een soort draagbare cd-speler, maar dan gemaakt van een vreemdsoortig zwart metaal dat het licht in zich leek op te zuigen. Luc had naar de receptie willen roepen en zijn secretaresse willen zeggen dat ze alle telefoontjes moest tegenhouden. Als hij een receptie had gehad. Als hij een secretaresse had gehad. In plaats daarvan begon de privédetective het geld in zijn overhemd, dat onder de vetvlekken zat, te proppen, alsof de biljetten zouden verdwijnen.

Plotseling klapte het apparaatje open, als een schelp, en waren er een microscherm en speakers te zien. Op het scherm verscheen een schimmig gezicht. Hoewel Luc alleen twee roodomrande ogen kon zien, was dat al genoeg om hem het kippenvel over zijn rug te jagen.

Toen het gezicht begon te praten, gleden Lucs zorgen vreemd genoeg als een oude slangenhuid van hem af. Waarom had hij zich ooit zorgen gemaakt? Deze persoon was overduidelijk een vriend. Wat een prachtige stem. Net een engelenkoor, maar dan in zijn eentje.

‘Luc Carrère?’

Luc moest er bijna van huilen. Poëzie.

‘Oui. Dat ben ik.’

‘Bonsoir. Zie je het geld, Luc? Dat is allemaal voor jou.’ Honderd kilometer onder de grond moest Knuppel bijna glimlachen. Het ging gemakkelijker dan hij had gedacht. Hij was bang geweest dat het piezeltje kracht dat er nog in zijn hersenen zat niet genoeg zou zijn om de mens te mesmeriseren. Maar het leek wel of deze Moddermens de wilskracht had van een hongerig zwijn met een trog voederknollen voor zijn neus.

Luc nam twee stapels bankbiljetten in zijn knuisten. ‘Dit geld. Voor mij? Wat moet ik ervoor doen?’

‘Niets. Het geld is van jou. Doe er maar mee wat je wilt.’

Luc Carrère wist best dat er niet zoiets als gratis geld bestond, maar die stem… Die stem was de waarheid in een microspeaker. ‘Maar er is meer. Veel meer.’

Luc hield op met wat hij aan het doen was, namelijk een biljet van honderd euro kussen. ‘Meer? Hoeveel dan?’

De ogen leken dieprood op te gloeien. ‘Zoveel je maar wilt, Luc. Maar om het te krijgen moet je wel iets voor me doen.’

Luc zat eraan vast. ‘Natuurlijk. Wat dan?’

De stem die uit de speaker kwam, was helder als bronwater. ‘Het is heel eenvoudig, niet eens illegaal. Ik heb batterijen nodig, Luc. Duizenden batterijen. Misschien wel miljoenen. Denk je dat je die voor me kunt krijgen?’

Luc dacht er ongeveer twee seconden over na. De bankbiljetten kriebelden tegen zijn kin. Toevallig had hij een contact op de rivier; iemand die regelmatig scheepsladingen vol hardware naar het Midden-Oosten vervoerde, waaronder batterijen. Luc wist zeker dat een paar van die ladingen wel omgeleid konden worden.

‘Batterijen. Oui, certainement, dat moet lukken.’

En zo ging het een paar maanden door. Luc Carrère troggelde zijn contact elke batterij af waar hij beslag op wist te leggen. Het was een puike deal. Luc verpakte de batterijen in zijn flat in kratten, en de volgende ochtend waren ze weg. Op de plaats waar ze gestaan hadden, lag nu een nieuwe berg biljetten. De euro’s waren natuurlijk namaak, vermenigvuldigd op een oude Koboiprinter, maar Luc zag het verschil niet. Dat zagen alleen de mensen die bij het ministerie van Financiën werkten.

Zo nu en dan kwam de stem van het scherm met een speciaal verzoek. Een paar vuurwerende pakken bij voorbeeld. Maar wat dacht je, Luc zat er nu middenin. Alles lag met één telefoontje binnen zijn bereik. Na een halfjaar verhuisde Luc Carrère van een eenkamerflat naar een modieus appartement in St.-Germain. Uiteraard waren de Sûreté (de Franse veiligheidsdienst) en Interpol onafhankelijk van elkaar met een onderzoek naar hem bezig. Maar dat zou Luc niet te weten komen. Het enige wat hij wist was dat hij voor de eerste keer in zijn corrupte leven een winstgevend zaakje had.

Op een ochtend lag er een ander pakje op zijn nieuwe bureau met marmeren blad. Groter dit keer. Dikker. Maar Luc maakte zich geen zorgen. Het was waarschijnlijk nog meer geld.

Luc maakte de bovenkant open en zag een aluminium kistje en nog een communicatieapparaat. De ogen wachtten al op hem.

‘Bonjour, Luc. Ça va?’

‘Bien,’ antwoordde Luc, die vanaf de eerste lettergreep al gemesmeriseerd was.

‘Vandaag heb ik een speciale opdracht voor je. Als je dit goed doet, hoef je je nooit van je leven meer zorgen over geld te maken. Je gereedschap ligt in de kist.’

‘Wat is het?’ vroeg de privédetective zenuwachtig. Het instrument zag eruit als een wapen, en ook al was Luc gemesmeriseerd, Knuppel had niet genoeg toverkracht om het Parijse karakter helemaal te onderdrukken. De privédetective mocht dan onbetrouwbaar zijn, maar hij was geen moordenaar.

‘Het is een speciale camera, Luc, meer niet. Als je dat ding dat eruitziet als een trekker, overhaalt, maakt hij een foto,’ zei Knuppel.

‘O,’ zei Luc Carrère beneveld.

‘Er komen een paar vrienden van me bij je op bezoek. En ik wil dat jij een foto van hen neemt. Dat doen we nu eenmaal altijd.’

‘Hoe weet ik of het uw vrienden zijn?’ vroeg Luc. ‘Er komen zo veel mensen bij me langs.’

‘Ze zullen naar de batterijen vragen. Als ze iets over de batterijen vragen, neem jij een foto van hen.’

‘Tuurlijk. Prima.’ En het was prima. Omdat de stem hem nooit iets verkeerds zou laten doen. De stem was zijn vriend.

E37 Shuttlestation

Holly stuurde de klapper door het laatste deel van de schacht. Een afstandssensor in de neus van de shuttle zorgde ervoor dat de landingslichten aangingen.

‘Hmm,’ mompelde Holly.

Artemis tuurde met half dichtgeknepen ogen door de voor-ruit van kwarts. ‘Is er iets?’

‘Nee. Alleen dat die lichten het niet horen te doen. Er is al sinds vorige eeuw geen energiebron in de terminal.’

‘Onze vrienden de kobolds, neem ik aan?’

Holly fronste haar wenkbrauwen. ‘Ik durf het te betwijfelen. Als je een gloeikubus wilt aandoen heb je al minstens vijf kobolds nodig. Een shuttlestation van energie voorzien is iets waar je echt verstand van moet hebben. Elfenverstand.’

‘De plot wordt steeds ingewikkelder,’ zei Artemis. Als hij een baard had gehad, was hij er nu met zijn hand overheen gegaan. ‘Ik ruik een verrader. Wie zou er toegang tot al deze technologie kunnen hebben, en ook een motief om het te verkopen?’

Holly richtte de punt van de shuttle naar de landingsknooppunten. ‘Daar zullen we binnen niet al te lange tijd achter komen. Als jullie zorgen dat ik een levende handelaar krijg, zal hij door mijn mesmer binnen de kortste keren alles vertellen wat hij weet.’

De shuttle koppelde met een pneumatisch gesis, en de rubberen kraag van de nis vormde een luchtdichte verzegeling langs de buitenkant van de romp.

Butler was al uit zijn stoel voor de lichtjes van de veiligheidsgordel uitgefloept waren, klaar om in actie te komen.

‘Niemand doodmaken, hoor,’ waarschuwde Holly. ‘Zo werkt de elfBI graag. Trouwens, dode Moddermensen verraden hun handlangers niet.’

Ze riep een schema op het muurscherm op. Het stelde de oude binnenstad van Parijs voor. ‘Oké,’ zei ze, terwijl ze naar een brug over de Seine wees. ‘We zitten hier. Onder deze brug, op vijfenzeventig meter van de Notre-Dame. De kathedraal wel te verstaan, niet het voetbalteam. De ligplaats heeft de gedaante van een pijler van de brug. Jullie blijven in de deuropening staan tot ik je het groene licht geef. We moeten heel voorzichtig zijn. Het laatste wat we willen is dat een of andere Parijzenaar jullie uit een bakstenen muur ziet komen.’

‘Jij gaat niet met ons mee?’ vroeg Artemis.

‘Bevel is bevel,’ zei Holly, terwijl ze hem boos aankeek. ‘Dit schijnt een val te kunnen zijn. Wie weet wat voor hardware er op de deur van de terminal gericht staat. Jullie mogen van geluk spreken, jullie zijn tenminste goed bruikbaar: Ierse toeristen met vakantie, dat valt niemand op.’

‘Zijn wij even blij. Wat voor aanknopingspunten hebben we?’

Holly stopte een diskette in het paneel. ‘Foaly heeft zijn Vlies-Recorder op de gevangengenomen kobold losgelaten. Deze mens schijnt hij gezien te hebben.’

De kapitein riep een portretfoto op het scherm op. ‘Foaly heeft een gelijkenis in zijn Interpol-files gevonden. Luc Carrère. Geroyeerd advocaat, werkt een beetje als privédetective.’

Ze printte een kaartje. ‘Dit is zijn adres. Hij is net naar een chic nieuw appartement verhuisd. Misschien is het niets, maar dan hebben we in ieder geval iets om mee te beginnen. Ik wil dat jullie hem zijn bewegingsvrijheid ontnemen en hem dan dit laten zien.’ Holly gaf de bodyguard iets wat eruitzag als een duikhorloge.

‘Wat is dat?’ vroeg de bediende.

‘Gewoon een communicatieschermpje. Je houdt het Carrère voor zijn gezicht en dan kan ik van hieruit de waarheid uit hem mesmeriseren. Er zit ook nog een foefje van Foaly in: een persoonlijk schild. Het Veiligheidsnet0/00. Een prototype, kan ik jullie verklappen. Aan jullie de eer hem te testen. Als je het scherm aanraakt genereert de microreactor een bol driefasenlicht van twee meter doorsnede. Daar heb je met vaste stoffen niets aan, maar laserstralen of hevige schokken zijn prima.’

‘Hmm,’ zei Butler bedenkelijk. ‘Er zijn niet zo veel laserstralen boven de grond.’

‘Nou, dan gebruik je het toch niet? Kan mij het schelen.’

Butler bestudeerde het piepkleine instrumentje. ‘Een doorsnede van twee meter? En de stukken die eruit steken dan?’

Holly gaf de bediende speels een stomp in zijn maag. ‘Ik raad je aan, grote man, om je dan maar tot een bal op te krullen.’

‘Ik zal eraan proberen te denken,’ zei Butler, terwijl hij het bandje om zijn pols bond. ‘Proberen jullie elkaar niet af te maken terwijl ik weg ben.’

Artemis was verbaasd. Dat gebeurde niet zo vaak. ‘Terwijl jíj weg bent? Je denkt toch niet dat ik hier achterblijf, hè?’

Butler tikte tegen zijn voorhoofd. ‘Maak je geen zorgen, je kunt alles op de iriscamera zien.’

Artemis stond even te koken van woede, maar ging toen weer in de stoel van de copiloot zitten. ‘Ik weet het. Ik zou je alleen maar ophouden, en daarmee zou ik de zoektocht naar mijn vader weer vertragen.’

‘Als je erop staat…’

‘Nee. Dit is niet het moment voor kinderachtigheid.’

Butler glimlachte vriendelijk. Kinderachtigheid was nou niet iets waar je jongeheer Artemis van kon betichten.

‘Hoe lang heb ik?’

Holly haalde haar schouders op. ‘Zolang je nodig denkt te hebben. Maar voor iedereen geldt natuurlijk: hoe eerder hoe beter.’ Ze keek even naar Artemis. ‘Vooral voor zijn vader.’

Ondanks alles voelde Butler zich wel goed. Dit was het leven in zijn meest fundamentele vorm. De jacht. Niet echt het Stenen Tijdperk, niet met een groot halfautomatisch wapen onder zijn arm. Maar het principe was hetzelfde: survival of the fittest. En als Butler ergens van overtuigd was, was het dat hij de fittest was.

Hij volgde Holly’s aanwijzingen en kwam bij een dienstladder, die hij snel beklom, naar de deur bovenaan. Hij wachtte naast de metalen deur tot het licht erboven van groen overging in rood, en de gecamoufleerde ingang gleed geluidloos open. De bodyguard trad behoedzaam naar buiten. Het lag voor de hand dat er niemand op de brug zou zijn, maar hij kon zich toch slecht als een dakloze voordoen, met zijn donkere maatpak aan.

Butler voelde een briesje over de geschoren bol van zijn kruin spelen. De ochtendlucht voelde heerlijk aan, zeker na een paar uur onder de grond. Hij kon zich goed voorstellen hoe elfen zich moesten voelen, door de mens uit hun natuurlijke omgeving verdreven. Van wat Butler ervan had gezien, zou de strijd, als het Volk ooit besloot op te eisen wat van hen was, niet lang duren. Maar de elfen waren een vredelievend volkje, gelukkig voor de mensheid, en niet bereid over onroerend goed oorlog te voeren.

De kust was veilig. Butler stapte nonchalant het pad langs de oever op en liep in westelijke richting naar de wijk Saint Germain.

Rechts van hem kwam een rivierboot voorbij, die een stuk of honderd toeristen door de stad vervoerde. Automatisch schermde Butler zijn gezicht met zijn reusachtige hand af. Voor het geval sommige toeristen een camera zijn kant op hadden gericht.

De bodyguard liep een stenen trap op naar de weg boven. Achter hem rees de puntige torenspits van de Notre-Dame omhoog de lucht in, en links van hem doorboorde het beroemde silhouet van de Eiffeltoren de wolken. Butler stak zelfverzekerd de grote weg over en knikte naar een paar Franse dametjes die bleven staan om hem na te kijken. Dit deel van Parijs kende hij wel, aangezien hij hier na een uitzonderlijk gevaarlijke opdracht voor de Franse Geheime Dienst een maand had gewoond om op krachten te komen.

Butler wandelde door de Rue Jacob. Zelfs op dit uur stond het smalle straatje al vol auto’s en vrachtwagens. De chauffeurs leunden op hun claxon en hingen uit het raampje: de Gallische gemoederen liepen hoog op. Brommers schoten tussen de bumpers door en er wandelden een paar mooie meisjes langs. Butler glimlachte. Parijs. Hij was het even vergeten.

Het appartement van Carrère lag aan de Rue Bonaparte, tegenover de kerk. De appartementen in Saint Germain kostten per maand meer dan de meeste Parijzenaars in een heel jaar verdienen. In Café Bonaparte bestelde Butler een koffie en een croissant, en hij ging aan een tafeltje buiten zitten. Volgens zijn berekeningen had hij zo uitstekend uitzicht op het balkon van Monsieur Carrère.

Butler hoefde niet lang te wachten. Binnen een uur verscheen de gedrongen Parijzenaar op het balkon en hing een paar minuten over de rijk versierde reling. Heel welwillend liet hij zowel het voor- als zijaanzicht van zichzelf zien.

In Butlers oor klonk Holly’s stem. ‘Dat is ’m. Is hij alleen?’

‘Dat weet ik niet,’ mompelde de bodyguard in zijn hand. De huidkleurige microfoon die tegen zijn hals geplakt zat zou de vibraties oppakken en die voor Holly vertalen.

‘Momentje.’

Butler hoorde dat er op een toetsenbord werd getikt, en plotseling vonkte de iriscamera in zijn oog aan. In één oog ging het beeld over in een totaal ander kleurenspectrum.

‘Warmteregistratie,’ liet Holly weten. ‘Warm staat voor rood. Koud voor blauw. Niet een heel krachtig systeem, maar de lens zou door een buitenmuur moeten gaan.’

Butler keek met frisse blik het appartement rond. Er bevonden zich drie rode voorwerpen in de kamer. Eén daarvan was Carrères hart, dat donkerrood in het midden van zijn roze lichaam bonkte. Het tweede was een waterketel of misschien een koffiepot. En het derde was een televisie.

‘Oké. Alles veilig, ik ga naar binnen.’

‘Toegestaan. Maar pas goed op. Dit lijkt me een beetje te gemakkelijk.’

‘Mee eens.’

Butler stak het kasseienstraatje over naar het vier verdiepingen tellende pand. Er was een beveiligingssysteem met intercom, maar dit bouwwerk dateerde uit de negentiende eeuw en met een stevige schouder op het juiste punt schoot het slot zo uit zijn huis.

‘Ik ben binnen.’

Boven op de trap klonk geluid. Iemand kwam zijn kant op. Butler maakte zich geen onnodige zorgen. Toch stak hij zijn hand in zijn jasje en legde hij zijn vingers om de greep van zijn revolver. Het was niet erg waarschijnlijk dat hij hem zou moeten gebruiken. Zelfs de meest luidruchtige jonge kerels gingen over het algemeen met een grote boog om Butler heen. Dat had iets te maken met zijn meedogenloze ogen. En dat hij bijna twee meter twintig was hielp ook wel mee.

Er kwam een groepje tieners de hoek om.

‘Excusez-moi,’ zei Butler, die hoffelijk een stap opzij deed.

De meisjes moesten giechelen. De jongens keken boos. Eén van hen, een rugby-type met maar één wenkbrauw, overwoog zelfs even een opmerking te maken. Toen knipoogde Butler naar hem. Het was een vreemd soort knipoog, op de een of andere manier tegelijkertijd vrolijk en angstaanjagend. Er werden geen opmerkingen gemaakt.

Butler klom zonder verdere incidenten naar de vierde verdieping. Het appartement van Carrère lag aan de kant van de voorgevel. Aan twee kanten ramen. Heel duur.

De bodyguard stond net alle mogelijke manieren te overwegen om zich een weg naar binnen te werken, toen hij zag dat de deur openstond. Open deuren konden meestal twee dingen betekenen. Een: er waren geen overlevenden om hem dicht te doen. Of twee: hij werd verwacht. Geen van beide opties sprak hem erg aan.

Butler ging heel voorzichtig naar binnen. Tegen de muren van het appartement stonden allemaal open kratten. Uit de styrofoam verpakking staken batterijen en vuurwerende pakken. De vloer lag bezaaid met dikke stapels bankbiljetten.

‘Bent u een vriend?’ Het was Carrère. Hij hing onderuitgezakt in een veel te grote leunstoel, met een soort wapen op zijn schoot. Butler liep langzaam op hem toe. Een belangrijke regel in de strijd is dat je iedere tegenstander serieus moet nemen.

‘Rustig maar.’

De Parijzenaar bracht het wapen omhoog. De greep was gemaakt voor kleine vingers. Voor een kind, of een elf. ‘Ik vroeg u of u een vriend was.’

Butler spande zijn eigen pistool. ‘Schieten is helemaal niet nodig.’

‘Blijf staan,’ commandeerde Carrère. ‘Ik ga u niet neerschieten, ik ga alleen misschien een foto van u nemen. Dat heeft de stem gezegd.’

In Butlers oorstuk klonk Holly’s stem. ‘Ga dichter naar hem toe. Ik moet zijn ogen zien.’

Butler deed zijn wapen in zijn holster en zette een stap naar voren. ‘Niemand hoeft neergeschoten te worden.’

‘Ik ga het beeld duidelijker maken,’ zei Holly. ‘Misschien dat dat een beetje prikt.’

Het piepkleine cameraatje in zijn oog zoemde, en plotseling werd Butlers zicht vier keer vergroot. En dat was prima geweest, ware het niet dat de vergroting met een scherpe pijnscheut gepaard ging. Butler knipperde de tranen weg die uit zijn oog stroomden.

Beneden, in de koboldshuttle, bestudeerde Holly Lucs pupillen. ‘Hij is gemesmeriseerd,’ verkondigde ze. ‘Diverse keren. Je kunt zien dat de iris al helemaal kartelig is geworden. Als je een mens te vaak mesmeriseert, kan hij blind worden.’

Artemis bekeek het beeld. ‘Is het wel veilig om hem nog een keer te mesmeriseren?’

Holly haalde haar schouders op. ‘Dat doet er niet toe. Hij is toch al betoverd. Deze individu volgt alleen maar bevelen op. Zijn hersenen weten er niets van.’

Artemis greep de microfoon beet. ‘Butler! Maak dat je wegkomt. Nu meteen.’

In het appartement bleef Butler stokstijf staan. Iedere plotselinge beweging kon zijn laatste zijn.

‘Butler,’ zei Holly. ‘Luister goed. Dat pistool dat op jou gericht is, is een wapen met een breed kaliber en een lage frequentie. Wij noemen dat een Kaatser; hij is ontwikkeld voor tunnelgevechten. Als hij die trekker overhaalt, kaatst er een brede boog laserstralen van de muren, tot hij iets raakt.’

‘Aha,’ mompelde Butler.

‘Wat zei u?’ vroeg Carrère.

‘Niets. Ik wil alleen niet dat er een foto van me genomen wordt.’

Er kwam een vonkje van Lucs inhalige aard naar boven. ‘Mooi horloge heeft u daar om. Ziet er duur uit. Is het een Rolex?’

‘Dat wilt u vast niet hebben,’ zei Butler, die absoluut geen afstand wilde doen van het communicatieschermpje. ‘Een goedkoop ding. Rotzooi.’

‘Geef me dat horloge.’

Butler maakte het bandje van het instrument om zijn pols los. ‘Als ik u dit horloge geef, kunt u mij misschien vertellen waar al die batterijen goed voor zijn.’

‘Dus je bent het wel! Zeg maar dag tegen het vogeltje!’ krijste Carrère, die zijn mollige duim in de veel te kleine trekker wurmde en er uit alle macht aan trok.

Voor Butler leek de tijd als een slak voorbij te kruipen. Het was bijna alsof hij in een persoonlijke tijdsstop zat. Zijn soldatenhersenen namen alle feiten op en analyseerden zijn opties. Carrères vinger zat er al te ver in. Nog één tel en dan zou een laserstraal van breed kaliber zijn kant op snellen en dan verder door de kamer kaatsen tot ze allebei dood waren. In een situatie als deze had hij niets aan zijn eigen wapen. Het enige wat hij had was het Veiligheidsnet, maar een bol van twee meter zou niet genoeg zijn. Niet voor twee mensen van flinke afmetingen.

In de fractie van een seconde die hij nog overhad, bedacht Butler een nieuwe strategie. Als de bol de schokgolven die naar hem toe kwamen kon tegenhouden, misschien kon hij dan ook tegenhouden dat ze uit het pistool kwamen. Butler raakte het scherm van het Veiligheidsnet aan en gooide het apparaatje naar Carrère toe.

Nog geen nanoseconde te vroeg trok er een bolvormig schild op, die de zich uitbreidende straal uit Carrères pistool omsloot: 360 bescherming. Het schild zweefde in de lucht en de lichtstralen kaatsten van de ronde vlakken van de bol af.

Carrère was door de aanblik gehypnotiseerd, en Butler maakte gebruik van de afleiding om hem te ontwapenen.

‘Start de motoren maar,’ gromde de bodyguard in zijn keelmicrofoon. ‘De Sûreté is binnen een paar minuten hier. Foaly’s Veiligheidsnet heeft het geluid niet uitgeschakeld.’

‘Begrepen. En wat doen we met Monsieur Carrère?’

Butler liet de bedwelmde Parijzenaar zo op het tapijt vallen. ‘Luc en ik gaan eens even gezellig met elkaar babbelen.’

Carrère leek zich nu pas voor het eerst van zijn omgeving bewust te zijn.

‘Wie bent u?’ mompelde hij. ‘Wat gebeurt er?’

Butler scheurde het overhemd van de man open en legde zijn handpalm plat op het hart van de privédetective. Hoog tijd voor een trucje dat hij ooit van Madame Vu, zijn Japanse sensei, geleerd had. ‘Maakt u zich geen zorgen, Monsieur Carrère. Ik ben arts. U hebt een ongeluk gehad, maar u mankeert niets.’

‘Een ongeluk? Ik herinner me helemaal geen ongeluk!’

‘Trauma. Dat is heel normaal. Ik controleer even uw lichaamsfuncties.’

Butler legde een duim tegen Lucs hals en zocht de slagader. ‘Ik ga u een paar vragen stellen, om te kijken of u een hersenschudding hebt.’

Luc ging er niet tegen in. Want ja, wie wil er nu ruzie met een Euraziatische man van meer dan twee meter met de spieren van een beeldhouwwerk van Michelangelo?

‘Heet u Luc Carrère?’

‘Ja.’

Butler voelde de polsslag. Een van de hartslag, en nog een van de kransslagader. Regelmatig, ondanks het ongeluk.

‘Bent u privédetective?’

‘Ik geef de voorkeur aan de naam rechercheur.’

Geen verhoogde hartslag. De man sprak de waarheid.

‘Hebt u ooit batterijen verkocht aan een geheimzinnige koper?’

‘Nee, nooit,’ protesteerde Luc. ‘Wat voor dokter bent u eigenlijk?’

De hartslag van de man schoot als een raket omhoog. Hij loog.

‘Geef antwoord op de vragen, Monsieur Carrère,’ zei Butler streng. ‘Nog ééntje. Hebt u ooit iets te maken gehad met kobolds?’

Luc voelde een golf van opluchting. De politie stelde geen vragen over elfen. ‘Bent u niet goed wijs of zo? Kobolds? Ik weet niet waar u het over hebt.’

Butler deed zijn ogen dicht en concentreerde zich op het gebonk tussen zijn duim en zijn handpalm. De hartslag van Luc was gekalmeerd. Hij sprak de waarheid. Hij had nooit direct iets met de kobolds te maken gehad. Zó stom waren de B’wa Kell dus ook weer niet.

Butler stond op en stak de Kaatser in zijn zak. Beneden op straat hoorde hij de sirenes al.

‘Hé, dokter,’ protesteerde Luc. ‘U kunt me hier niet zomaar alleen laten.’

Butler keek hem kil aan. ‘Ik zou u best met me mee willen nemen, maar de politie wil vast weten waarom uw appartement vol ligt met wat ik vermoed dat valse bankbiljetten zijn.’

Luc kon alleen maar met open mond toekijken terwijl de reusachtige man de gang in verdween. Hij wist dat hij moest vluchten, maar Luc Carrère had sinds de gymnastiekles in de jaren zeventig al niet meer hardgelopen, en bovendien had hij toch plotseling het gevoel of hij pap in zijn benen had. Dat krijgen sommige mensen nu eenmaal als ze aan een langdurig gevangenisverblijf denken.