Nu moeten alle mensen komen helpen er een feest van te maken
O’Reilly was naar Belfast vertrokken om Sonny te halen. Barry geeuwde, speelde met zijn geroosterde boterham en keek door het raam van de eetkamer naar buiten. De weersvoorspellingen bleken te kloppen. Zonneschijn en een paar laaghangende wolken. Misschien hadden ze de tent die in O’Reilly’s achtertuin werd opgezet niet nodig. Barry zou zich eigenlijk moeten verheugen op het feestje voor de Galvins, maar hij was moe en teleurgesteld.
Hij liet zijn schouders draaien. Donderdag en vrijdag waren heel drukke dagen geweest. Drommen patiënten, en gisteravond een verkeersongeluk. Twee mannen – een met een gebroken arm en een met een gebroken bovenbeen en beiden met ook minder ernstige verwondingen – moesten morfine toegediend krijgen, en arm en been moesten gespalkt worden voordat ze naar het Royal werden gestuurd. O’Reilly en hij hadden pas om vier uur ‘s nachts hun bed kunnen opzoeken.
Een beetje uitslapen zou prettig zijn geweest, maar hij was gewekt door de herrie die Seamus Galvin en zijn team maakten bij het opzetten van de grote tent. Het aanhoudende gehamer op tentharingen en het geblaf van Arthur Guinness hadden het Barry onmogelijk gemaakt nog een oog dicht te doen.
Hij zuchtte, pakte zijn bord en bestek en liep naar de keuken. Misschien was zijn teleurstelling groter omdat hij zo moe was. Het had er alle schijn van dat Jacks advies om te wachten tot Patricia belde goedbedoeld maar fout was geweest. Ze had niets meer van zich laten horen sinds ze acht dagen geleden… Zie nu maar onder ogen dat ze je niet beter wil leren kennen, zei hij tegen zichzelf.
Kinky, die voorovergebogen bij de oven stond, ging rechtop staan. ‘Zet u de vuile vaat maar in de spoelbak. Ik ben nog bezig met de worstenbroodjes.’ Met een arm veegde ze een paar verdwaalde haartjes van haar voorhoofd. ‘Geweldige dag voor een feestje.’
‘Dat zal wel.’
‘U schijnt er niet al te blij mee te zijn.’
‘Ik ben niet bepaald in een feeststemming.’
‘Waarom niet?’
Barry haalde zijn schouders op.
‘U lijkt een beetje down. Zou een extra kopje thee helpen?’
‘Nee, dank je, Kinky.’ Het gehamer buiten werd nog luider. ‘Ik wou dat ze een beetje opschoten. Word jij niet bijna doof van de herrie?’
‘Nee, maar Lady Macbeth vindt het helemaal niet leuk. Ze heeft zich ergens verstopt.’
‘Verstandige kat.’
‘Dokter Laverty, mag ik u iets vragen?’
‘Natuurlijk.
‘Het zijn mijn zaken niet, maar…’
‘Maar wat, Kinky?’
‘Bent u zo van streek vanwege dat meisje?’
Barry vroeg zich af hoe ze hem zo gemakkelijk had kunnen doorzien. Hij dacht erover te zeggen dat het inderdaad haar zaken niet waren, maar een enkele blik op haar grote, open gezicht maakte hem duidelijk dat ze bezorgd en niet domweg nieuwsgierig was. ‘Een beetje wel, ja.’
‘Dat dacht ik al wel. De vorige week bent u zo snel u kon vertrokken en ik weet dat ze daarna niet meer heeft gebeld en dat u ook niet meer met haar op stap bent geweest.’
Barry zuchtte. ‘Het was geen succes. Ze zei dat ze niet aan een vaste relatie wilde beginnen.’
‘Dwaas meisje. Als je niets geeft, krijg je ook niets terug. Dat weet ik zeker.’
Barry had zich af en toe afgevraagd wat er met meneer Kincaid was gebeurd. Kinky zou uiteindelijk niet mevrouw Kincaid heten als ze niet getrouwd was geweest. ‘Kinky, jij bent getrouwd geweest, hè?’
Ze knikte langzaam. ‘Het was een geweldig huwelijk, maar ik heb hem verloren.’
‘Ik leef met je mee.’
‘Dat hoeft u niet te doen, maar het is wel aardig van u om dat te zeggen.’
Barry aarzelde.
Kinky stopte haar handen in de zakken van haar schort. ‘Ik was pas achttien, en hij was een visser uit Cork. Hij is op zee gebleven en ik bleef verloren op de vaste wal achter.’ Ze liep naar het aanrecht, waarop een kom vlees naast een houten plank met pasteideeg stond. ‘Maar het leven moet doorgaan.’ Ze pakte een deeg-roller en bewerkte het deeg daar krachtig mee. ‘Ik was van plan de wereld te gaan bekijken.’ Ze grinnikte. ‘Voor de oorlog was het al dapper om van Cork naar het graafschap Down te gaan en dus ben ik hier in Ballybucklebo voor de oude dokter Flanagan gaan werken. Voor een tijdje, dacht ik. Tot ik mijn leven weer op de rails had staan, want ik was de weg kwijt toen mijn Paudeen was verdronken.’
‘Maar je bent nooit meer weggegaan.’
‘Ik heb nooit meer een man als Paudeen ontmoet.’ Ze strooide meel op het inmiddels platte deeg. ‘Nadat ik een paar jaar medelijden met mezelf had gehad, ben ik hard maar zonder succes naar een andere man op zoek gegaan.’
Barry meende dat hij net zo over Patricia dacht, maar Kinky was in elk geval in actie gekomen nadat ze weduwe was geworden. Misschien moest hij ook maar eens ophouden met dat geknies en op zoek gaan naar een ander meisje.
‘Ben je hier tevreden, Kinky?’
Ze veegde opnieuw haartjes van haar voorhoofd, een spoor van meel achterlatend. ‘Ja. Ik heb hier een goed leven, maar het doet me verdriet een jongeman te zien wegkwijnen.’
‘Idioot, hè?’ Verdorie. Hij begon te geloven dat dat inderdaad idioot was.
Ze glimlachte. ‘Er zíjn tijden dat het hart over het hoofd regeert. De krant ligt in de hal. Gaat u maar naar de zitkamer. Daar zult u minder last hebben van de herrie. Ik roep u wel als er patiënten komen.’
‘Afgesproken.’
‘Misschien zal alles toch nog op zijn pootjes terechtkomen.’
‘Dat hoop ik maar.’
‘Weet u wat visionair betekent?’ vroeg Kinky met gefronste wenkbrauwen.
‘Ja. Dat je in de toekomst kunt kijken. Sommige mensen noemen het een gave.’
‘Ik zie het eerder als een vloek.’
‘Het is niets anders dan bijgeloof.’
‘Dat mag u rustig denken, maar ik ben er zeker van dat alles op zijn pootjes terecht zal komen. Gaat u nu maar met de krant naar boven en als u daar toch bent, zou u kunnen proberen de kat te vinden.’
Barry pakte de krant, ging naar boven en deed niet echt zijn best om Lady Macbeth te zoeken. Toen ging hij in een van de grote stoelen zitten, negeerde het nieuws en pakte de kruiswoordpuzzel. Ondanks zijn pogingen om zich te concentreren moest hij toch telkens weer denken aan wat Kinky had gezegd.
Het was geen wonder dat ze met O’Reilly kon meeleven, omdat ze immers zelf haar man had verloren, maar kon het zijn dat het haar een beetje teleurstelde dat de grote man had geweigerd naar een andere vrouw op zoek te gaan? Indien dat zo was, liet ze daar in elk geval niets van merken.
Hij had met O’Reilly te doen gehad toen Kinky hem had verteld hoe die man zijn echtgenote had verloren. Het is prima om O’Reilly te bewonderen en te proberen zijn stijl als arts te evenaren, hield hij zichzelf voor, maar je hoeft jezelf niet te veranderen in een replica van hem. Jij hoeft vrouwen niet je rug toe te keren omdat O’Reilly dat heeft gedaan. Patricia is fantastisch en misschien zul je nooit meer iemand zoals zij vinden, maar waarom zou je het niet net als Kinky nog eens proberen?
Het moest voor haar afschuwelijk zijn geweest op zo jonge leeftijd al weduwe te worden. Barry wist dat veel mannen uit kleine vissersdorpen verdronken – zoveel dat de dorpelingen er vaak min of meer aan gewend raakten. Op de Aran Islands hadden de beroemde truien die daar werden gemaakt allemaal herkenbare patronen die Amerikanen aanspraken. Die toeristen wisten niet dat elk patroon bij een bepaalde familie hoorde, zodat het aangespoelde lijk van iemand die op zee was gebleven aan de hand daarvan kon worden geïdentificeerd.
Plattelandsmensen geloofden dat de onverwachte dood van een geliefde iemand helderziend kon maken. Was Kinky helderziend? Die vraag was moeilijk te beantwoorden. Hij kon zich zijn eigen grootmoeder herinneren, die opeens kaarsrecht in haar stoel was gaan zitten en had gezegd: ‘Mijn zus Martha is net overleden.’ Martha woonde in Engeland. Het telefoontje was een paar uur later gekomen. Hoe had zijn grootmoeder het geweten? Hij schudde zijn hoofd.
Hij zou graag willen geloven dat Kinky ten aanzien van Patricia gelijk had, maar als dat niet zo was moest hij op zoek gaan naar een ander meisje. Jack Mills zou dat zeker doen.
De herrie in de achtertuin hield op. Barry wreef in zijn ogen, rekte zich uit, leunde achterover in zijn stoel en doezelde weg.
Hij droomde over Patricia, over Kinky’s verdronken Paudeen en over Kinky zelf, die als een van de heksen uit Macbeth mensen betoverde en de toekomst voorspelde.
Barry bewoog zijn neus. Iets kietelde. Hij was zich vaag bewust van een zachte ademhaling en een aanhoudend gesnor. Knipperend deed hij zijn ogen open, schudde zijn hoofd en zag vaag iets wits. Lady Macbeth lag op zijn borstkas, met haar voorpootjes onder haar lijf: de houding die katten alleen aannemen als ze het gevoel hebben veilig te zijn.
Ze hield haar roze neus dicht bij de zijne en snorde luid. Uit ervaring wist hij dat Hare Majesteit op die manier duidelijk maakte dat hij wakker moest worden omdat ze het genoegen van gezelschap wilde smaken.
Hij knipperde nog eens met zijn ogen, ging iets verzitten, gaf de kat een aai over haar kop en vroeg: ‘Hoe laat is het?’ Hij keek op zijn horloge, geeuwde, rekte zich uit met tot vuisten gebalde handen en gekromde schouders en voelde dat Lady Macbeth op de grond sprong, verstoord door die plotselinge bewegingen van hem.
Barry liep naar boven, op de voet gevolgd door Lady Macbeth. De kat ging op de wasmand zitten terwijl hij zijn gezicht waste en zijn haren kamde. Toen liep ze voor hem uit de trap weer af en de keuken in, waar Kinky borden met sandwiches op een groot dienblad zette.
‘Hebt u een lekker tukje gedaan?’ vroeg ze.
Barry knikte. ‘Is dokter O’Reilly al terug?’
Ze schudde haar hoofd.
Barry probeerde een sandwich te pikken en ze gaf hem een tik op zijn hand.
‘Die zijn voor de gasten,’ zei ze. ‘Voor u heb ik het een en ander op de plank gezet.’ Ze wees op een bord met sandwiches met ham en ei en worstenbroodjes. ‘Eet u dat maar lekker op, hoe weinig het ook is.’
‘Dank je, Kinky. Ik heb Hare Majesteit overigens gevonden.’
‘Dat zie ik. Maffe kat, spring van die plank af! Worstenbroodjes zijn vergif voor katten.’ Ze duwde Lady Macbeth de plank af en pakte het dienblad. ‘Dit ga ik naar buiten brengen.’
Barry hield de deur voor Kinky open en Lady Macbeth schreed met hoge staart als eerste de tuin in.
Barry wilde wel eens weten wat er al voor het feest was geregeld en liep achter Kinky aan het zonlicht in. De tent stond links in de tuin, dicht bij het huis. Hij werd overeind gehouden door twee palen en het doek was met houten haringen vastgezet. Het was er aangenaam koel en de barkeeper stond al klaar achter een schraagtafel achter in de tent. Hij had zijn vest met bloemetjespatroon aan en de mouwen van zijn shirt waren voorzien van een paar mouwophouders van zwart fluweel. Hij had alleen nog groene oogschaduw nodig om eruit te zien als een gokker op een raderboot op de Mississippi, dacht Barry.
‘Hallo, dokter!’ riep Willy. ‘Al toe aan een borrel?’
‘Nee, nog niet. Ik wilde alleen even een kijkje nemen.’
‘Dat mag. We zijn er helemaal klaar voor.’
Dat was waar. Vier aluminium vaten waren met slangen gekoppeld aan tapkranen op de tafel. Bierglazen, whiskeyglazen en wijnglazen stonden in keurige rijen opgesteld – als voetsoldaten voor de zware cavalerie van flessen wijn en sterke drank. Het leger werd geflankeerd door flessen met limonade voor de kinderen.
Langs de andere wanden van de tent stonden nog meer tafels, met borden met sandwiches, worstenbroodjes, kazen, ham en koud lamsvlees. Kinky had haar spullen inmiddels neergezet en draaide zich naar Barry om.
‘Ik denk dat er wel voldoende is.’
‘Voldoende? Ik dacht dat er een paar mensen zouden komen, maar er is genoeg eten voor een heel weeshuis.’
‘Een paar mensen?’ herhaalde Kinky glimlachend. ‘Iedereen zal deze kant op komen en ik moet ervoor zorgen dat niemand honger lijdt.’
‘Je hebt je echt uitgesloofd, Kinky.’
‘Hmmm. Ik moet nog één bord halen, en dan ben ik klaar.’ Ze liep snel weg.
Barry liep eveneens de tent uit en zag een rij klapstoelen staan, van de zijkant van de tent tot het hek. Toen zag hij achter in de tuin iets, in de buurt van het hok van Arthur, onder de kastanje-boom. Iets wat een onregelmatige vorm had en met tentzeil was bedekt. ‘Heb je enig idee wat dat is, Willy?’
‘Die berg daar?’
‘Ja.’
‘Nee, en kom er niet bij in de buurt, dokter. Seamus Galvin heeft het meegenomen en het moet een verrassing zijn voor dokter O’Reilly.’
‘O,’ zei Barry, die bijna struikelde over een van de touwen van de tent. Terwijl hij probeerde zijn evenwicht te bewaren, werd hij van achteren besprongen.
‘Waf!’ zei Arthur gelukzalig. Hij sloeg zijn voorpoten om een dij-been van Barry en hijgde als een gek.
‘Ophouden daarmee, Arthur. Af!’
Arthur keek verbaasd, hield op met rijden en ging op het gras liggen, kwispelstaartend en met zijn tong uit zijn bek.
‘Dat is stukken beter,’ zei Barry. ‘Gedraag je nu verder netjes.’
Hij draaide zich om en wilde teruglopen naar het huis. Opeens hoorde hij achter zich gesis, gevolgd door een geschrokken kef. Bliksemsnel draaide hij zich om. Lady Macbeth ging met gekromde rug en een dikke staart voor – kennelijk – de tweede keer in de aanval op Arthur Guinness’ neus. Met uitgestoken nagels haalde ze uit. Arthur jankte en zijn neus bloedde. Met zijn staart tussen zijn achterpoten kroop hij naar zijn hok en keek nog even over zijn schouder naar Barry, met een uitdrukking op zijn snuit die leek te vragen waarom hij, Barry, die helleveeg in vredesnaam in zijn buurt kon dulden.
‘Arthur, het leven is niet altijd gemakkelijk,’ zei Barry. De hond liep door en Lady Macbeth begon zich te wassen. Barry hoorde het hek achter in de tuin piepen en zag de eregasten de tuin in komen: Seamus, Maureen en Barry Fingal Galvin.
Seamus had zijn beste pak aan: een zwarte broek die zo te zien net was geperst, een shirt met een kraag en een das in de regiments-kleuren van de Brigade of Guards. Barry dacht niet dat Seamus ooit in dat regiment had gediend. Seamus’ poging om er keurig netjes uit te zien werd slechts gedeeltelijk verpest door een platte pet die schuin op zijn peervormige hoofd stond.
Het kostte Maureen kennelijk moeite om over het zachte gras te lopen, want haar hoge hakken zakten met elke stap diep in de aarde weg. Ze had een gele plooirok en een lichtgroene blouse aan, plus witte handschoenen en een slappe hoed. Ze duwde een immense kinderwagen voort met grote wielen met spaken – het soort dat in de tijd van koningin Victoria populair was geweest bij de kindermeisjes die voor de hogere klassen werkten.
‘Een goede middag, meneer.’ Seamus tikte tegen zijn pet.
‘Hallo, Seamus en Maureen.’ Barry liep naar de kinderwagen toe. ‘Hoe gaat het met de kleine Barry Fingal?’
‘Prima.’ Maureen keek de kinderwagen in en haar ogen straalden. ‘Hij groeit als kool.’
‘Mijn hemel, kijk nou eens!’ Seamus wees op de tent. ‘Daar zou een koning nog jaloers op kunnen zijn.’
‘Maureen, kan ik iets te eten of te drinken voor je halen?’ vroeg Barry.
‘Dat doe ik wel,’ zei Seamus, die naar de aluminium vaten keek en met zijn tong over zijn lippen streek. ‘Misschien neem ik zelf ook wel iets te drinken.’
Maureen wankelde. Barry pakte haar arm en nam haar mee naar de dichtstbijzijnde klapstoel. ‘Ga zitten, Maureen.’
Dat deed ze. Ze hield met haar ene hand haar hoed vast en met haar andere hand de kinderwagen. Barry Fingal produceerde tevreden geluidjes toen ze hem wiegde. ‘Prachtige dag voor een feest,’ zei Maureen. Ze keek om zich heen en haar blik bleef even rusten op de mysterieuze met tentzeil bedekte berg. ‘Waar is dokter O’Reilly?’
Het leek alsof die vraag had gewerkt om dokter Fingal Flahertie O’Reilly te laten arriveren, want de grote Rover reed het laantje op en kwam tot stilstand. O’Reilly stapte uit, maakte het portier bij de plaats naast de bestuurder open en hielp Sonny uitstappen. ‘Achterhek openmaken!’ brulde hij.
Arthur Guinness stak zijn kop het hondenhok uit. Lady Macbeth, die zich op het dak van dat hok had geïnstalleerd, boog zich naar voren en haalde weer uit naar de hondenneus. Arthur trok zijn kop terug. Zij waste zich.
Barry maakte het hek open. ‘Hallo, Sonny. Hoe gaat het met je?’ vroeg hij terwijl O’Reilly de oude man meenam de tuin in. Sonny’s grijze haar was keurig netjes gekamd en zijn verweerde wangen hadden niet meer de onheilspellende blauwe kleur die Barry de eerste keer had waargenomen.
‘Heel goed. Dank voor uw belangstelling,’ zei Sonny.
‘Je zult je nog beter voelen als je kunt zitten,’ zei O’Reilly, die Sonny de stoel naast Maureen Galvin op hielp. ‘Ken je mevrouw Galvin?’
‘Nee.’ Sonny wilde weer gaan staan en zijn hand ging automatisch omhoog om een hoed af te zetten.
O’Reilly legde een hand op Sonny’s schouder. ‘Blijf zitten. Je bent nog niet helemaal op krachten.’
‘Sorry.’
‘Dit is Sonny,’ zei O’Reilly tegen Maureen.
‘De man van de auto’s?’
‘Ja.’ Sonny liet zijn hoofd zakken voor een korte buiging.
‘Een goede middag, dokter.’ Seamus Galvin kwam aangelopen met een glas limonade op een bord vol sandwiches in zijn ene hand en een al halfleeg glas Guinness in zijn andere. ‘Alsjeblieft, schat.’ Hij gaf het bord aan Maureen en keek naar O’Reilly. ‘Ik heb u nog niet fatsoenlijk bedankt voor het feit dat die mensen in Belfast de hobbeleenden hebben gekocht. Kan ik u een drankje aanbieden?’
O’Reilly grijnsde breeduit. ‘Ik heb verschrikkelijke dorst, dus mag je me er twee aanbieden.’ Hij liep met Seamus naar de tent, bleef weer even staan en vroeg aan Barry: ‘Wil jij voor Sonny zorgen?’
Barry knikte. ‘Sonny, kan ik iets voor jou halen?’
Sonny knikte en keek naar het bord van Maureen. ‘Na dat ziekenhuisvoer sla ik een sandwich met ham niet af. Denkt u dat ik er een klein glas bier bij mag nemen?’
‘Natuurlijk. Ik ga het voor je halen.’
Toen hij Sonny een glas en een broodje had overhandigd waren er al veel meer gasten. Kinky had gelijk gehad toen ze zei dat ze veel hongerige magen zou moeten vullen. Het werd druk in de tuin. Er arriveerden groepjes vrouwen, die allemaal op hun paasbest waren gekleed. Barry moest zich een weg banen langs groepjes mannen van wie hij sommigen herkende als leden van de Ballybucklebo Highlanders.
Meneer Coffin, wiens rode neus door het zonlicht nog eens werd geaccentueerd, stond serieus te praten met agent Mulligan, die niet in uniform was.
‘Ik was er behoorlijk door van streek,’ hoorde Barry meneer Coffin zeggen. ‘Toen de doodgraver de eerste schep aarde van het uitgegraven graf op de kist gooide, werd er een schedel zichtbaar. U moet weten dat het een familiegraf betrof.’
‘Een schedel?’ herhaalde agent Mulligan met grote ogen.
‘De doodgraver heeft dat ding toen heel behendig met zijn schop een duwtje gegeven, waardoor het het graf in kletterde, boven op het mahoniehouten deksel van de kist.’
‘Mijn hemel.’ Agent Mulligan rilde.
‘Je zou verwachten dat oude botten breken…’
‘Meneer Coffin, ik geloof u op uw woord.’
‘Ja, dat zou je inderdaad verwachten, maar die schedel stuiterde twee keer en bleef daarna liggen. U zult nooit geloven wat de broer van de overledene toen zei.’
Barry zag heel vaag een glimlachje op het gezicht van de begrafenisondernemer.
‘Wat zei hij dan?’
‘“Ik denk dat dat een onderdeel was van tante Bertha, die hier tien jaar geleden onder de grond is gestopt. Ze houdt het dapper vol.”’
De agent schrok, maar toen moest hij de breder wordende glimlach van meneer Coffin hebben gezien. ‘U maakt een grapje!’
‘Nee, het is echt waar.’ Hij gniffelde.
Mijn hemel, dacht Barry. Misschien had die thee van de wortel van sint-janskruid de mistroostige Coffin inderdaad opgevrolijkt. Barry knikte als groet naar het inmiddels lachende tweetal en liep door. Opeens kwam er een gedachte bij hem op. Wat hij net had gehoord moest het beste voorbeeld zijn van wat letterlijk galgen-humor kon worden genoemd.
Hij had gelezen dat geïmproviseerde feesten altijd de beste waren. Te oordelen naar de lange rij bij de tent, de vele mensen in de tuin die alleen nog een staanplaatsje hadden en de nog altijd arrive-rende gasten zou dit een doorslaand succes worden.
De krombenige meneer O’Hara, die Barry met zijn tractor een lift had gegeven, stond geanimeerd te praten met Francis Xavier MacMhuir Murdoch. Die man schreeuwde om boven de herrie uit te kunnen komen, dus moest zijn zere keel wel beter zijn.
Volwassen stemmen, gelach en schrille kinderstemmetjes weerklonken steeds luider. Iemand tikte op zijn schouder. Hij draaide zich om en zag Jack Mills.
‘Hallo, Barry. Hoe is het met jou?’
‘Wat doe jij hier in vredesnaam?’
‘Je baas heeft vandaag in het Royal een praatje gemaakt met Sir Donald Cromie. Ik was erbij en toen zijn we aan elkaar voorgesteld. O’Reilly bleek me voor Ulster rugby te hebben zien spelen. Hij vroeg of ik jouw Jack Mills was, en toen nodigde hij me uit voor dit feest.’
‘Geweldig!’ Barry klopte zijn vriend op de schouder.
Jack mat zich de stem van John Wayne aan. ‘Ik vind het ook geweldig, maar een man zou in deze corral van de dorst kunnen omkomen.’
Barry lachte. ‘Laten we dan maar iets te drinken gaan halen.’
‘Prima idee, kameraad.’ Jack liet een schouder zakken en baande zich een weg naar de tent. Opeens bleef hij weer staan. ‘Mijn hemel, wat is dat?’ vroeg hij met zijn eigen stemgeluid, en hij wees op een vrouw die hun kant op kwam lopen.
Barry moest twee keer kijken voordat hij Maggie MacCorkle herkende. Haar rok reikte tot haar enkels, maar was deze keer knalrood in plaats van zwart.
‘Het lijkt Mammy’s petticoat uit Gejaagd door de wind wel,’ zei Jack.
Zoals gewoonlijk had Maggie allerlei vesten over elkaar aangetrokken, allemaal alleen bij haar hals dichtgeknoopt. Ze hadden ook allemaal een andere kleur en het ensemble werd vervolmaakt door een hoed van zulke duizelingwekkende afmetingen dat Barry de indruk had dat hij eens had behoord tot de kostuums voor de door Cecil Beaton in Ascot opgenomen scènes van My Fair Lady. Zoals altijd zaten er ook bloemen onder het lint van de hoed: deze keer oranje lelies. In een hand had ze een bundel vast, en onder haar andere arm droeg ze Lady Macbeth.
‘Alstublieft, dokter Laverty,’ zei ze toen ze bij Barry en Jack was, en ze gaf hem de kat. ‘Ze houdt niet van mensenmenigten. U kunt haar beter naar binnen brengen.’
‘Dat zal ik doen, Maggie.’
Ze zwaaide met de bundel in het rond. ‘Ik ga deze pruimentaart even op de tafel met etenswaren zetten.’ Ze keek om zich heen. ‘Iemand zei dat die ouwe bok van een Sonny hier was. Hebt u hem al gezien?’
‘Hij zit daar onder die appelboom,’ zei Barry, die werd afgeleid door een wriemelende Lady Macbeth.
‘Oké. Wilt u dat bange diertje nu alstublieft naar binnen brengen? Dit is een typisch Ballybucklebo-feest, dat nog niet eens echt is begonnen.’