images

Verlos ons van het kwaad

‘Je ziet eruit als de Hesperus … Een wrak,’ zei O’Reilly die boven in een van de gemakkelijke stoelen zat en over de rand van de Sunday Times heen keek.

Barry geeuwde. ‘Het is gisteren een latertje geworden.’

‘Dat weet ik. Ik heb Arthur horen blaffen. Hij klonk gelukkig.’

‘Ik wou…’ begon Barry. Hij wilde tegen O’Reilly zeggen dat er iets aan die oversekste labrador moest worden gedaan, maar de oudere man onderbrak hem.

‘Moet een uur of twee zijn geweest. Gelukkig hebben we vandaag geen spreekuur. Waarom was je zo laat?’

Barry parkeerde zichzelf in de andere leunstoel. ‘Daar heeft het lot een handje in gehad,’ zei hij. ‘Kismet.’ Hij keek door het raam naar buiten, zag niet de kerktoren maar wel het gezicht van Patricia.

‘Wat het ook is geweest… het maakt je duidelijk aan het grijnzen.’

Barry vroeg zich even af of hij O’Reilly over Patricia moest vertellen, maar kwam tot de conclusie dat dit daar het juiste moment niet voor was. Hij wilde privé van haar genieten. In elk geval een tijdje. O’Reilly zou er waarschijnlijk een botte opmerking over maken, en daar had hij geen enkele behoefte aan.

Zijn gepeins werd onderbroken door een schrapend geluid.

‘Houd daarmee op!’ donderde O’Reilly, die het kleurensupplement van de Times in de richting van Barry smeet.

Barry dook weg. ‘Waarmee?’

‘Niet jij. Zij. Lady Macbeth.’

De witte kat die voor de deur in het mandje was achtergelaten had die naam van O’Reilly gekregen nadat ze haar nagels tot bloedens toe over de neus van Arthur Guinness had gehaald en hem tot zijn hondenhok achterna had gezeten. Twee keer. O’Reilly zei dat ze duidelijk de ambitie had om over het hele huis te heersen en net als haar naamgenote waarschijnlijk tot moorden bereid was om dat te realiseren.

Ze stond half overeind op haar achterpoten, met haar lijfje gekromd. Haar voorpoten schraapten aan de stof van Barry’s stoel met het enthousiasme van een op hol geslagen maaidorsmachine.

‘Houd daarmee op, dametje.’ O’Reilly stond inmiddels over het dier heen gebogen.

Ze bleef klauwen en zond hem een kattenblik toe die vroeg: ‘Mijn beste man, zou je het heel toevallig tegen mij kunnen hebben?’

‘Houd daarmee op!’ O’Reilly tilde de kat op en kriebelde haar onder haar kin.

Barry zag dat ze de grote man met haar groene ogen strak aankeek, haar oren naar achteren trok en een geluidje diep uit haar keel liet komen. Ze hield haar staart recht en het puntje daarvan draaide steeds grotere rondjes naarmate het gegrom luider werd.

‘Volgens mij is ze niet erg gelukkig,’ zei Barry.

‘Onzin. Dieren zijn stapel op me.’ O’Reilly bleef haar kriebelen, tot ze uithaalde en haar nagels in zijn hand zette.

‘Kreng!’ brulde hij.

Lady Macbeth sprong uit zijn armen, landde soepel op het kleed, ging zitten en keek naar hem alsof hij een slap blaadje sla in haar etensbak was. Toen stak ze demonstratief een achterpoot omhoog en begon haar achterste te poetsen.

O’Reilly keek nijdig naar de kat. ‘“Tijger, tijger, fel brandend in de nachtelijke bossen.”’

‘Blake,’ zei Barry, en hij probeerde niet te glimlachen.

‘Ik weet ook wel dat dat een citaat van Blake is.’ O’Reilly trok een gelaarsde voet naar achteren. ‘Ik heb zin om haar een stevige trap te verkopen.’

‘Niet doen.’ Barry kwam uit zijn stoel overeind en ging tussen O’Reilly en de kat in staan.

O’Reilly gromde en zette zijn voet weer op de grond. ‘Ik zal het niet echt doen, want daar is ze nog veel te jong voor.’ Hij keek naar zijn hand. ‘Het was niets anders dan een liefdesbeet.’

‘Dat is mogelijk, maar we kunnen die hand toch beter ontsmetten, want je kunt ziek worden van de krab van een kat.’

‘En je kunt er tetanus van krijgen,’ vulde O’Reilly aan. ‘Dokter Laverty, ik kan je verzekeren dat je niet de kans zult krijgen zo’n ellendige injectienaald in mijn achterste te steken. Ik ben al ingeënt.’

‘Dat idee is nooit bij me opgekomen,’ loog Barry, die dacht aan de Dettol die op de wondjes moest worden gegoten. ‘Werkelijk geen seconde.’

‘Jasses. Dat spul prikt,’ zei O’Reilly. ‘Misschien zou je het eens bij jezelf moeten proberen als je je hebt gesneden.’

‘Nee, dank je wel.’

‘Ik meen het.’ O’Reilly stak Barry zijn hand weer toe om die te laten verbinden. ‘Het zou zo’n slechte zaak nog niet zijn als wij artsen de dingen eens in de zoveel tijd met de ogen van onze klanten bekeken. Dan kunnen we misschien wat meer medeleven opbrengen.’

‘Jij wilt je net zo voelen als een van je patiënten?’ Barry plakte een pleister op de wondjes. ‘Fingal, je bent een beetje aan de zware kant, maar ik kan proberen je de rozenstruiken in te werken.’

‘Dat mag je elk moment dat je er zin in hebt proberen, jongeman.’

‘Nee, dank je wel.’ Barry hoorde dat de voordeur werd gesloten.

‘Dat is Kinky. Ze is naar de kerk geweest,’ zei O’Reilly. ‘Kom mee. Misschien kan ze een pot thee voor ons zetten.’

O’Reilly zat weer in zijn zitkamer en knikte naar de plaats waar Lady Macbeth opgekruld in een streep zonlicht lag. ‘Voordat Hare Majesteit zich herinnerde dat ze afstamt van een lange lijn albino sabeltijgers probeerde ik te achterhalen waarom jij gisteravond zo laat nog op stap was. Je mompelde iets over kismet. Dat heeft Lord Nelson overigens waarschijnlijk in werkelijkheid bij Trafalgar tegen Hardy gezegd. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat die oude zeerob “Kiss me, Hardy” heeft gezegd. Jij wel?’

Barry had zich al afgevraagd hoe hij O’Reilly om meer vrije tijd kon vragen. Om de zaterdag een dag vrij was nauwelijks voldoende om een opbloeiende romance echt een kans te geven. Omdat hij geen passende manier kon bedenken om dat onderwerp aan te snijden, besloot hij de conversatie de door O’Reilly aangesneden kant op te laten gaan. ‘Dat staat in alle geschiedenisboeken.’

‘De meeste boeken staan bol van de onzin. Kiss me? Kismet? In het geval van Nelson en Hardy weet ik het niet, maar ik wil nog altijd wel horen waarom jij zo laat was.’

‘Ik was in de verkeerde trein gestapt. De trein die om tien uur uit Belfast vertrekt stopt niet in Ballybucklebo en toen moest ik vanuit Kinnegar gaan lopen. Dat is alles.’

O’Reilly grinnikte. ‘Wat lichaamsbeweging is goed voor je.’ Hij keek Barry recht aan. ‘Maar ik kan in de verkeerde trein stappen nauwelijks als “lot” bestempelen.’

‘Lot?’

‘Kismet. Dat woord stamt af van het Turkse kisma – het lot. En kisma stamt weer af van het Arabische kasama, wat verdelen betekent.’

‘Fingal, je verbaast me.’

‘Soms doe ik mezelf verbaasd staan, jongen.’ O’Reilly boog zich naar voren. ‘Hoe heet ze?’

‘Wat zeg je?’

‘Je kijkt de hele morgen al dromerig, en je mompelde iets over het lot. Twee plus twee is gewoonlijk vier. Ooit ben ik ook jong geweest.’ O’Reilly klonk een beetje triest, alsof hij zich iets kostbaars uit het verleden herinnerde.

Barry aarzelde.

O’Reilly ging staan en liep naar het raam. Zonder naar Barry te kijken zei hij: ‘Je bent nog veel te jong om al aan een relatie met een vrouw te beginnen. Neem een goede raad van mij aan. De geneeskunde is voor elke man al een egoïstische maîtresse. Je hebt er je handen aan vol.’

‘Ik denk dat ik dat het beste zélf kan beoordelen.’

‘Je zult het nog wel merken.’ Voor het eerst in de week dat ze elkaar kenden kreeg de stem van de oudere man een bittere ondertoon.

Mevrouw Kincaid kwam met een dienblad naar binnen.

‘Thee,’ zei ze. ‘Met rozijnenbrood en boter.’

Barry rook rozijnen en gist in het warme, donkere brood. ‘Dank u, mevrouw Kincaid. Hoe was het in de kerk?’

‘Geweldig. De eerwaarde Robinson kan heel goed preken.’ Glimlachend zette ze het dienblad op de buffetkast. ‘Hoe is het met mijn prinsesje?’ Ze boog zich naar Lady Macbeth toe en aaide haar kopje. De kat rekte zich uit, ging staan, kromde haar rug, trilde, geeuwde en draaide rondjes rond de scheenbenen van mevrouw Kincaid. ‘Je bent een schatje. Ja, dat ben je.’

‘Met scherpe tanden,’ mompelde O’Reilly, die de pleister liet zien.

‘Hmmm. Als je naast een hond gaat slapen word je met vlooien wakker, en als je een kat ergert moet je de gevolgen daarvan aanvaarden.’

‘Heb ik dat gedaan?’ zei O’Reilly. ‘Heb je gezien wat dat beest met het meubilair heeft gedaan?’

‘U zult haar moeten leren dat ze niet mag klauwen.’

‘Hoe zouden we dat volgens jou moeten doen?’

‘Dat moet u niet aan mij vragen.’ Mevrouw Kincaid draaide zich om, om de kamer uit te lopen. ‘Maar Maggie weet evenveel van katten als u van de geneeskunde.’

‘Dat is een idee,’ zei O’Reilly, die voor zichzelf een kop thee inschonk. ‘Als we haar weer zien zullen we het haar vragen.’

Barry had slechts met een half oor naar de discussie over de kat geluisterd. De houding van O’Reilly jegens vrouwen verontrustte hem. Indien die man er echt zo over dacht, was de kans dat hij meer tijd zou krijgen om Patricia te zien waarschijnlijk heel klein. Maar als hij er niet om vroeg…

‘Fingal?’

‘Wat is er?’ O’Reilly nam zijn thee mee naar zijn stoel en ging weer zitten. ‘Vind jij dat we het er niet met Maggie over moeten hebben?’

‘Het gaat niet over de kat. Ik wil graag wat meer vrij hebben.’

‘Dus het gaat wel degelijk om een meisje.’ O’Reilly nam een slokje thee en keek Barry recht aan. ‘Hoe heet ze?’

‘Patricia. Patricia Spence.’

‘En ik neem aan – om het boek Ecclesiasticus maar eens te citeren als mijn geheugen me niet in de steek laat – dat zij een vrouw is door wier “vrouwenschoonheid velen ten val kwamen”?’

‘Ik vraag alleen om een beetje meer vrije tijd.’

‘Hoeveel meer?’ O’Reilly keek hem over de rand van zijn theekop aan.

‘Af en toe een uurtje ‘s avonds, en misschien elke tweede zondag.’

O’Reilly zette zijn kop op het schoteltje. ‘Ik dacht dat je huisarts wilde worden. Dit is geen vakantiekamp.’

Barry liet zijn schouders hangen. Hij had wel kunnen weten dat hij niet op medeleven hoefde te rekenen, maar hij was nog niet bereid het op te geven. Hij keek naar O’Reilly’s gezicht. Het puntje van zijn neus had in elk geval zijn normale kleur nog. ‘Het is verdomme toch niet te veel gevraagd.’ Hij keek weer omlaag.

‘Oké,’ hoorde hij O’Reilly toen tot zijn verbazing zeggen. ‘Zodra ik er zeker van ben dat jij hier de zaak kunt draaien en niet te veel klanten naar de andere wereld zult helpen, wil ik zelf ook wel weer eens wat vrije tijd hebben. We kunnen de weekends om de beurt vrij nemen en de avonddiensten verdelen.’

Barry ging staan. Hij had de oude man kunnen omhelzen en deed dat ook bijna toen O’Reilly doorging.

‘Ik neem aan dat je deze middag graag vrij wilt hebben? Mij best. Ik bewaak het fort wel.’

O’Reilly’s stem klonk warm en er viel geen spoortje van sarcasme in te bekennen.

‘Dat zou ik echt waarderen, Fingal.’

‘Ga die Patricia van je dan maar bellen.’

Barry liep snel naar de deur. ‘Bedankt, Fingal. Heel hartelijk bedankt.’ Kinnegar 657334. Als een boeddhistische mantra weerklonk het nummer in zijn hoofd terwijl hij de trap met twee treden tegelijk af rende. Net toen hij de hoorn van de haak wilde pakken, ging de telefoon over. Hij schrok en nam op.

‘Hallo. Met de praktijk van dokter O’Reilly.’

‘Spreek ik met dokter Laverty?’ Het was een vrouwenstem.

‘Ja. Met wie spreek ik?’

‘Met Maureen Galvin, dokter Laverty. Mijn vliezen zijn drie uur geleden gebroken en de weeën komen om de vijf minuten. Ik heb de vroedvrouw al laten halen. Kunt u nu naar me toe komen?’

‘Natuurlijk. Dokter O’Reilly komt meteen.’

‘Dank u.’ De verbinding werd verbroken.

Barry racete de trap weer op. ‘Fingal, dat was Maureen Galvin. Haar vliezen zijn gebroken en ze heeft om de vijf minuten weeën.’

‘Het zal nog wel even duren. Ik drink mijn thee op en dan ga ik erheen.’ O’Reilly dronk, ging staan, zette zijn kop weer op het dienblad en zei tegen Barry: ‘Ze woont hier niet ver vandaan.’

Patricia, dacht Barry. Toen zei hij: ‘Ik ga mijn tas halen.’

‘Prima. Misschien kan ik er wel een beetje hulp bij gebruiken.’

O’Reilly pakte snel zijn spullen: twee zware tassen waarin naar Barry’s idee instrumenten moesten zitten, steriele doeken, medicijnen en rubberhandschoenen. Samen droegen ze alles naar de auto en deze ene keer zette O’Reilly de rem op de amoureuze avances van Arthur Guinness door tegen de hond te zeggen dat hij op de achterbank moest. ‘Als alles achter de rug is gaan we een strandwandeling met hem maken.’

De korte rit zou aangenamer zijn geweest als Arthur niet voortdurend was gaan staan om zijn voorpoten op Barry’s schouders te zetten en zijn nek te likken. Dat leidde Barry zo af dat hij niet op de weg kon letten en toen de Rover tot stilstand kwam, was hij in een hem onbekend deel van Ballybucklebo. Te zien aan de smalle rijtjeshuizen had hij in een van de sloppenwijken van Belfast kunnen zijn.

‘Fingal, waar zijn we?’

‘Dit is een woningbouwproject. Goedkope huizen voor mensen met weinig geld.’ O’Reilly viste alles wat hij nodig had uit de auto. ‘Wil jij dit dragen?’

‘Ziet er niet al te fraai uit.’

‘Het gemeentebestuur heeft het budget goedgekeurd en een aannemer uitgekozen. Bishop had het land aan de gemeente verkocht én het contract in de wacht gesleept. Ik heb je al eens verteld dat hij verdomme de helft van het dorp bezit.’

‘Revolutiebouw?’

‘Bishop heeft zoveel bochten afgesneden dat het een wonder is dat deze huizen niet rond zijn. Ze hebben niet eens wc’s in huis.’ O’Reilly smeet het portier dicht. ‘Kom mee.’ Over het voetpad liep hij naar de voordeur en bonsde daarop.

Een slanke vrouw in het blauwe uniform van een vroedvrouw deed open. ‘Hallo, dokter O’Reilly.’

‘Juffrouw Hagerty, dit is dokter Laverty.’

Ze knikte.

‘Hoe gaat het met Maureen?’

‘Prima. Weeën om de drie minuten en toen ik haar voor het laatst heb onderzocht was de ontsluiting al halverwege. De hartslag van de foetus is goed en het hoofdje hoeft nog maar een knokkel af te leggen.’

Barry vertaalde die laatste ouderwetse mededeling over de voortgang van de bevalling. Een knokkel betekende dat de baby dicht bij de bekkenbodem was en ook dat het breedste deel van het hoofdje met succes het smalste deel van het geboortekanaal was gepasseerd.

‘Ze zet er vaart achter,’ zei O’Reilly. ‘Toen ze belde had ze weeën om de vijf minuten.’

‘Het zal inderdaad niet lang meer duren,’ zei juffrouw Hagerty, die zich omdraaide en het huis weer in liep.

‘Prima.’ O’Reilly liep snel een smalle gang naar een steile trap door.

Voor Barry was er nauwelijks plaats in de kleine slaapkamer. Maureen Galvin lag in bed. De vroedvrouw had een rubberen zeiltje onder de kraamvrouw gelegd. Geen beddengoed te zien.

O’Reilly en juffrouw Hagerty stonden ieder aan een kant van het bed. O’Reilly deed een rubberen schort voor dat tot zijn borstkas reikte, boog zich voorover en drukte zijn oor tegen de toeter die hij op de buik van Maureen hield.

Ze kreunde. Haar gezicht verkrampte en ze zette haar tanden zo hard in haar onderlip dat die er wit van werd. Ze had haar ogen stevig dichtgeknepen en er glinsterde zweet op haar voorhoofd.

O’Reilly ging weer rechtop staan en pakte haar hand. ‘Knijpen,’ zei hij. ‘Je doet het geweldig.’

Barry herinnerde zich de kracht die een barende vrouw in haar handen kon hebben, want tijdens zijn opleiding op de kraamafdeling had hij daar vaak genoeg handen vastgehouden. Hij zag O’Reilly’s knokkels wit worden, maar de grote man liet uit niets merken dat erg te vinden.

Maureen ging zitten, boog zich naar voren en klemde haar kaken op elkaar. De spieren in haar keel spanden zich toen ze weer kreunde.

‘Hijgen, Maureen. Hijgen. Zo.’ Juffrouw Hagerty begon te puffen, kort ademhalend door een bijna dichte mond.

Maureen pufte en keek naar O’Reilly.

‘Goed zo meisje,’ zei hij. ‘Je bent nog net niet aan persen toe.’

De wee ging voorbij en Maureen ging weer liggen.

‘Dokter Laverty, kunt u dat grote pak openmaken?’

Barry pakte de steriele doeken, schaar, klemmen, kommen en materiaal om te hechten uit.

‘Maureen, juffrouw Hagerty en ik gaan in de keuken onze handen wassen. Dokter Laverty blijft bij je.’ Hij knikte naar de vroedvrouw, en samen liepen ze de kamer uit.

Barry liep dichter naar het bed toe en hoopte dat O’Reilly haast zou maken. In zijn studententijd had hij met het halen van baby’s geoefend onder het toeziend oog van vroedvrouwen en artsen, maar hij was nog nooit alleen geweest met een barende vrouw.

Maureen pakte zijn hand. ‘Jezus. De baby komt, dokter.’

‘Dokter O’Reilly!’ De stem van Barry klonk schor. ‘Dokter O’Reilly.’

‘Heilige Maria… Aaaah!’

Barry trok bliksemsnel zijn jasje uit, smeet het weg en rolde zijn mouwen op. Geen tijd om zijn handen te wassen. Niet eens tijd om handschoenen aan te trekken. Tja, dacht hij. Als taxichauffeurs dit kunnen doen… ‘Maureen, kun je je benen optrekken en buigen?’

Ze spreidde haar benen en boog haar knieën. Barry ging naast haar staan, met zijn rug naar haar hoofd toe gedraaid om goed te kunnen zien hoe het zwarte, natte cirkeltje van het hoofdje van de baby bij de mond van de vagina verscheen.

‘Heilige Maria!’ Maureen perste zo hard ze kon en het cirkeltje werd groter.

Zijn handen kwamen als vanzelf in beweging toen hij zich herinnerde wat hem was geleerd. Met zijn linkerhand hield hij het tempo waarin het hoofdje daalde onder controle. Met zijn andere hand drukte hij de huid tussen de anus en de mond van de vagina omlaag, om de druk daarop te laten afnemen. Hij kokhalsde toen ontlasting op het zeil belandde.

De wee ging over.

‘Barry, is alles met jou oké?’

Hij keek op en zag O’Reilly bij het voeteneind van het bed staan, met juffrouw Hagerty achter hem.

‘Ik geloof van wel.’

Juffrouw Hagerty liep naar het hoofdeind van het bed en maakte geruststellende geluidjes.

‘Ik zal alle spullen klaarmaken,’ zei O’Reilly. ‘Ga jij maar door.’ Barry had de tijd niet om voor zichzelf vast te stellen of hij gevleid was door het door O’Reilly in hem gestelde vertrouwen of doodsbang omdat de oudere man het niet meteen weer van hem overnam.

Maureen ging weer rechtop zitten, daarbij gesteund door juffrouw Hagerty. ‘Nu hard persen, Maureen.’

Onder de vingers van Barry kwam het hoofdje weer in beweging. Hij liet het iets verder naar buiten komen, en nog iets verder. Nu het breedste deel duidelijk te zien was, liet hij dat het lichaam van Maureen uit komen. Het hoofdje draaide en hij zag een gerimpeld voorhoofd, met het witte, vettige smeer dat de huid van de baby in de baarmoeder bedekt. Daarna verschenen er snel een ingedrukt neusje, een mond als een rozenknopje en een puntig kinnetje. Al voordat de schoudertjes waren geboren slaakte de baby een eerste, zachte kreet.

Barry begeleidde het glibberige kind met beide handen verder het lichaam van de moeder uit en het rubberen zeil op, langs de stinkende ontlasting. Hij was zich bewust van de warmte van het kleine lichaampje en het slaan van het hartje onder zijn rechterhandpalm.

‘Is het een jongen of een meisje?’ hoorde hij Maureen vragen.

‘Een jongen, en hij ziet er prima uit,’ zei hij.

De jonge Galvin krijste uit protest omdat hij vanuit zijn warme nestje op de harde koude wereld was gezet.

‘We zullen hem op de buik van zijn moeder leggen,’ zei O’Reilly, die zijn in handschoenen gestoken handen uitstak om de baby in een groene, steriele doek te wikkelen.

Barry legde zijn hand op de buik van Maureen. Zijn vingers gleden voelend langs de bovenkant van de inmiddels weer gekrompen baarmoeder. Stevig. Goed. Hij was samengetrokken. Als dat niet het geval was, werd de moederkoek niet uitgedreven.

‘Ga eens opzij,’ zei O’Reilly. Hij zette twee klemmetjes op de navelstreng en knipte die met een schaar door. ‘Nu mag je kennismaken met je moeder.’ Hij tilde de baby op en liep langs Barry heen, die de gedraaide navelstreng langer zag worden. Er stroomde wat bloed op het zeil.

‘Maureen, kun je nog een keer persen?’

Hij voelde de buikspieren harder worden en de placenta gleed het bed op: een en al rauw vlees en glinsterende membranen. Zijn handen waren warm en met bloed bedekt en op zijn hemd zaten spetters vruchtwater en vegen vernix. Hij haalde een keer diep adem, ging rechtop staan, draaide zich om en zag dat de baby al tevreden aan de rechterborst van Maureen Galvin lag. De glimlach op haar gezicht zou de Madonna tot wie ze net nog had gebeden, niet hebben misstaan.

‘Is de placenta er in zijn geheel uit gekomen?’ vroeg O’Reilly.

‘Volgens mij wel.’

‘Oké. Dit zal even prikken, Maureen.’ Hij stak een injectienaald in haar dijbeen.

Ergometrine, dacht Barry, om ervoor te zorgen dat de baarmoeder strak samengetrokken bleef om een postnatale bloeding te voorkomen die veel vrouwen nog niet zo lang geleden het leven had gekost. Hij glimlachte naar Maureen.

‘Dank u, dokter Laverty,’ zei ze. ‘U hebt heel zachte handen.’

Hij was blij met dat compliment. ‘Maureen, je hebt het uitstekend gedaan. Hoe gaat het jochie heten?’

‘Ik heb tegen dokter O’Reilly gezegd dat ik mijn baby Fingal zou noemen wanneer het inderdaad het door hem beloofde jongetje zou worden, maar als jullie er geen bezwaar tegen hebben wil ik hem graag Barry Fingal Galvin noemen.’

‘Dat is nogal wat voor zo’n klein mannetje,’ zei Barry met een grijns van oor tot oor.

‘Wat zal Seamus daarvan vinden?’ vroeg juffrouw Hagerty.

‘Seamus? Die zal er blij mee zijn. Op dit moment is hij met zijn makkers in The Black Swan om het glas op de kleine te heffen.’

Barry lette nauwelijks op de tijd toen juffrouw Hagerty de rommel van de bevalling opruimde en daarna een kop thee voor de moeder ging zetten. O’Reilly onderzocht de pasgeborene vakkundig terwijl Barry de instrumenten weer inpakte.

‘De jonge Barry is kerngezond,’ zei O’Reilly, en hij gaf de baby terug aan Maureen.

‘Nogmaals hartelijk bedankt, dokter,’ zei Maureen. ‘Hij zal een geweldige kleine Amerikaan worden, nietwaar?’

‘Inderdaad. Een ware Abraham Lincoln,’ zei O’Reilly.

Barry herinnerde zich dat de Galvins van plan waren na de geboorte van de baby te emigreren.

‘Juffrouw Hagerty komt morgen weer. Zij zal ervoor zorgen dat alles goed gaat met jou en de baby en als je je ergens zorgen over maakt, moet je ons bellen.’

‘Dat zal ik doen.’

‘Nu moeten we weer gaan. Dokter Laverty is toe aan een bad en een schoon overhemd, want hij gaat vanavond op stap.’

Barry liet de tas die hij in zijn hand had bijna vallen. Door de opwinding rond de bevalling, de angst dat er door zijn onervaren handen iets zou misgaan én de vreugde dat alles perfect was verlopen, was hij Patricia volledig vergeten.

‘Gaat u dan maar snel, dokter Laverty,’ zei Maureen. ‘U hebt het geweldig gedaan en dokter O’Reilly… ik weet niet hoe u het voor elkaar hebt gekregen, maar Seamus zal dolgelukkig zijn dat we de door u beloofde zoon hebben gekregen.’

Barry vroeg zich af hoe O’Reilly iemand in vredesnaam kon beloven dat het een jongen of een meisje zou worden.

Zodra ze weer in de auto zaten vroeg hij daarnaar.

O’Reilly grinnikte. ‘Dat is een van de weinige bruikbare dingen die mijn voorganger me heeft geleerd. De eerste keer dat ze op je spreekuur komen om te laten onderzoeken of ze zwanger zijn, vraag je wat ze willen hebben.’

‘Maar daar hebben wij toch niets over te zeggen?’

‘Dat weet ik, dus schrijf je het tegenovergestelde in het medisch dossier.’

‘Hier begrijp ik niets van.’

‘Luister. Stel dat mevrouw Hucklebottom in haar derde maand naar je toe komt en zegt dat ze graag een zoon wil hebben. Dan schrijf je “dochter” in het dossier.’

Barry fronste zijn wenkbrauwen.

‘Als de baby zes maanden later een wolk van een zoon blijkt te zijn, is mevrouw H. dolgelukkig.’

‘Maar stel dat het een meisje blijkt te zijn?’

‘Dan laat je haar de aantekening zien die je zes maanden eerder hebt gemaakt. En wat krijgt ze dan te zien?’

‘Meisje.’

‘Inderdaad. Daarna zeg je tegen mevrouw H. dat het je erg spijt, maar dat ze moet zijn vergeten waar ze de eerste keer om had gevraagd.’

‘Dat is niet eerlijk.’

‘Dat klopt, maar ik moet de eerste jonge moeder nog zien die echt in het geslacht van het kind is geïnteresseerd. Als het maar tien vingers en tien teentjes heeft. Dat is voor hen het allerbelangrijkste. Het doet wonderen voor je reputatie.’

Barry snoof.

‘Snuif gerust, jongeman, maar als je mensen wilt genezen ben je al halverwege als ze vertrouwen in je hebben… Soms zijn wij artsen niet veel beter dan druïden. We zouden net zo goed met runen in de weer kunnen zijn en de hulp van Lugh of Morrigan kunnen inroepen, of een van de andere oude Keltische goden.’

Barry besefte dat O’Reilly ware woorden had gesproken, maar elk jaar werden er nieuwe ontdekkingen gedaan. Als Jonas Salk zijn vaccin drie jaar eerder had ontdekt, hadden Patricia en alle andere slachtoffers van de polio-epidemie van 1951 niet hoeven te lijden. Sinds 1953 wist men dat er een verband bestond tussen roken en longkanker. Er kwamen regelmatig nieuwe antibiotica op de markt. Dat moest O’Reilly toch ook weten.

‘Maar er zijn veel dingen die we wel kunnen doen,’ zei Barry.

‘Ja, en daar dank ik God voor. Maar alles draait nog steeds om ons vermogen de klanten te laten geloven dat wij weten wat we doen… En als ze denken dat jij speciaal bent, zullen ze waarschijnlijk meer aandacht besteden aan de adviezen die je geeft. Verder is het natuurlijk zo dat de tijd de meeste kwalen geneest, tenzij het om iets echt ernstigs gaat. Ambroise Paré had het honderd jaar geleden al bij het juiste eind toen hij zei: “Ik heb de wond verbonden, maar God heeft de patiënt genezen.”’

Toen O’Reilly ‘de patiënt genezen’ zei, herinnerde Barry zich iets wat hem had dwarsgezeten. Jeannie Kennedy. Jack was teruggegaan naar het kinderziekenhuis om een abces te opereren.

‘Fingal?’

‘Wat is er?’

‘Is Jeannie Kennedy al terug uit het ziekenhuis?’

‘Nee. Ze had er een abces bij gekregen. Gisteren is ze opnieuw geopereerd en nu is ze aan de beterende hand.’

Dus Jack had inderdaad moeten assisteren bij de operatie van Jeannie.

O’Reilly draaide het laantje achter zijn huis in. ‘Ik bel altijd met het ziekenhuis als een van mijn patiënten is opgenomen. Vanmorgen heb ik Sir Donald gesproken – toen jij nog lag te slapen – en dus kon ik de Kennedy’s laten weten dat ze zich niet al te veel zorgen moeten maken.’

‘Aardig van je.’

‘Onzin.’ De auto kwam tot stilstand. ‘Ik moet Arthur uitlaten. Ga jij je opfrissen, bel dan dat meisje van je en zeg dat je pas na het avondeten naar haar toe kunt komen.’

‘Maar…’

‘Geen gemaar. Je moet het nog aan de trotse vader gaan vertellen.’

‘Kun jij dat niet doen?’

‘Ik heb die kleine niet op de wereld gezet. Dat heb jij gedaan, en goed ook.’

‘Ik was doodsbang.’

‘Die indruk had ik niet. Maak je weer presentabel, en dan zien we elkaar in de Modderige Eend.’

‘De wat?’

‘The Black Swan – de Zwarte Zwaan – die door iedereen de Smerige Vogel of de Modderige Eend wordt genoemd.’