images

De klauwende Generaal

De gang door en via de keuken de tuin in. Barry keek of hij Arthur Guinness ergens kon ontdekken. De hond lag in zijn hok, met zijn grote kop op zijn voorpoten en zijn ogen dicht.

‘Arthur! Wakker worden, luie sodemieter!’ brulde O’Reilly.

Arthur deed zijn bloeddoorlopen ogen open, gromde een beetje en sliep weer door.

‘Je verdiende loon, zuiplap,’ zei O’Reilly.

‘Fingal, naar wie moeten we vandaag toe?’ vroeg Barry toen ze in de auto stapten.

O’Reilly bekeek zijn lijst. ‘De artritis van de oude Archie Campbell speelt weer op en de bronchitis van Katy Corrigan is erger geworden. Mevrouw Mallon denkt dat haar zoon Jimmy zijn enkel heeft gebroken… Dat betwijfel ik, maar we moeten er toch maar even naartoe en… Dat komt handig uit!’

‘Wat?’

‘De Mallons wonen in de buurt van Maggie. Aan het eind van de ronde gaan we bij haar langs om te kijken of ze ons kan adviseren over Lady Macbeth.’

De huisbezoeken duurden niet lang. Het rijden van de ene naar de andere plek nam het merendeel van hun tijd in beslag en Barry begreep nu waarom O’Reilly op die eerste dag – was dat echt al een week geleden? – had gezegd dat enige geografische kennis belangrijk was om geen tijd te verspillen.

Bij het eerste huisbezoek onderzocht O’Reilly de rode, ontstoken en misvormde handen en knokkels van Archie Campbell. Hij zei tegen de oude man dat hij ze moest blijven weken in warm water met zout en de dosis aspirine moest verdubbelen. O’Reilly vroeg zich hardop af of het geen tijd werd om gebruik te gaan maken van het wondermiddel cortisone.

Katy Corrigan lag in haar bed als een gek te piepen. Ze stemde erin toe drie maal per dag te stomen met Friar’s Balsam, stuurde haar oudste zoon op de fiets naar de apotheek met een recept voor penicilline en verzekerde O’Reilly in niet mis te verstane bewoordingen dat ze absoluut niet van plan was het roken van sigaretten op te geven.

De enkel van Jimmy Mallon was op een verbazingwekkende manier hersteld. Toen O’Reilly vroeg waar de patiënt was zei de moeder dat die aan het voetballen was. Barry verwachtte dat de grote man razend zou worden, maar hij haalde alleen zijn schouders op. Hij gaf mevrouw Mallon een korte preek over het feit dat artsen het altijd heel druk hadden en vroeg of ze zich in de toekomst terdege wilde afvragen of het plegen van een telefoontje echt noodzakelijk was.

‘Je moet wel een beetje consideratie met haar hebben,’ zei hij toen ze in de Rover wegreden. ‘Ze heeft acht kinderen en een echtgenoot die nog meer tijd in de Modderige Eend doorbrengt dan Seamus Galvin. Wat wij nodig hebben is een fatsoenlijk voorbehoedmiddel, zoals die pil.’

‘Die is in Engeland al een jaar op doktersrecept verkrijgbaar.’

‘Maar hier niet, en dat zou verdomme eens moeten veranderen.’ Barry had zich de hele middag afgevraagd wanneer O’Reilly weer zou terugkomen op het onderwerp dat hem rond het lunchuur zo opstandig had gemaakt. Was dit de eerste aanzet? Misschien moest de lucht – metaforisch gezien – nog wel een beetje meer worden geklaard. ‘De pil zou die vrouw van vanmorgen in elk geval veel verdriet hebben bespaard,’ zei Barry nadrukkelijk.

‘Julie MacAteer, bedoel je?’

‘Ja.’ Hoe kon O’Reilly zich in vredesnaam al die namen herinneren?

‘En ons, voor het geval je dat in gedachten had,’ zei O’Reilly.

‘Ik heb al gezegd…’

‘Ja, je hebt al gezegd dat het je speet, en toen heb ik gezegd dat we het er verder niet meer over zouden hebben. Laat dat onderwerp dus rusten, Barry. We hebben wel belangrijkere dingen om aan te denken.’

‘Zoals haar naar Liverpool laten gaan?’

‘Nee, dat is een fluitje van een cent. Maar laten we uit de grond van ons hart hopen dat Maggie weet wat we met Lady Macbeth moeten doen.’

‘O,’ zei Barry, die besefte dat dit O’Reilly’s manier was om van onderwerp te veranderen. Indien zijn uitval definitief naar het verleden was verbannen, vond hij dat best.

‘We zijn er.’ O’Reilly parkeerde de Rover langs de weg bij het huisje van Maggie. ‘Kom mee.’

‘Hallo, dokters,’ zei Maggie, die met een troffel in de hand bij een bloembak voor een van de ramen stond. ‘Mooie dag, nietwaar?’

Dat was het. In het schuimende water van Belfast Lough kon Barry in de verte een vloot jachten voor de wind zien varen. In het zonlicht bolden hun veelkleurige ballonfokken op als sprookjesachtige parachutes. Daar zou ik graag willen zijn, dacht hij.

‘Hoe gaat het met je, Maggie?’ vroeg O’Reilly.

‘Prima.’ Met de rug van een hand streek ze over haar voorhoofd. Barry zag dat de geraniums in haar hoed waren vervangen door goudsbloemen. ‘Ik ben blij dat u langs bent gekomen, want ik moet u vragen om een kleine gunst.’

‘Alles op zijn tijd, Maggie. Wij zijn hierheen gekomen om jou om raad te vragen.’

‘O ja? Waarover?’

‘Katten,’ zei O’Reilly. ‘Ik heb net een nieuwe kat gekregen.’

‘Prima. Dat is beter gezelschap voor u dan die vlerk van een Arthur Guinness.’ Maggie keek vriendelijk naar de grote man.

Barry vroeg zich af of mevrouw Kincaid gelijk had gehad toen ze hem had verzekerd dat zij en hij de enigen waren die wisten wat O’Reilly had verloren.

‘Het kost me moeite haar te trainen.’

Maggie giechelde. ‘Katten kun je niet trainen.’

‘O,’ zei O’Reilly, die heel teleurgesteld keek. ‘Dus moet ik mijn bankstel gewoon gedag zeggen?’

‘Klauwt ze?’

‘Als een tijger die de stuipen krijgt.’

Maggie fronste haar wenkbrauwen. ‘U zou hetzelfde kunnen proberen als ik met de Generaal heb gedaan. Kom maar mee. Dan zal ik het u laten zien.’ Ze ging naar binnen en liet de voordeur openstaan.

Barry keek en luisterde.

De Generaal lag op een stoel naast de niet-brandende open haard. Maggie liep naar een andere kamer en kwam terug met een T-vormig ding. De basis was gemaakt van triplex en daarop stond een met vloerbedekking beklede paal.

‘Dit is een krabpaal, en die zou u uit de problemen kunnen helpen,’ zei ze terwijl ze het ding aan O’Reilly gaf.

De Generaal deed zijn ene oog open, keek naar de krabpaal en ging zo plat mogelijk op de stoel liggen.

Maggie nam de krabpaal weer van O’Reilly over. ‘Je weet wat dit is, nietwaar, generaal Sir Bernard Law Montgomery?’

De Generaal glipte de stoel af en kroop op zijn buik over de vloer tot hij onder de grote tafel zat. Daarvandaan keek hij strak en mismoedig naar de krabpaal.

‘De generaal klauwde bij mij ook alles aan flarden. Nietwaar, ouwetje?’ Ze zwaaide met de krabpaal naar de kat, die een poot tegen zijn oog drukte en uit het zicht verdween.

‘Hoe gebruik je dat apparaat?’ vroeg O’Reilly.

‘Toen hij klein was zette ik dit ding naast de stoel waaraan hij het liefst klauwde.’

‘Hmmm. En elke keer als hij die stoel te grazen wilde nemen wees je op die krabpaal en leerde hij zo die te gebruiken. Briljant.’

‘Helemaal niet.’ Maggie verhief haar stem. ‘Als hij op die stoel in de aanval ging pakte ik die paal en gaf hem er een stevige dreun mee op zijn kop. Dat is toch zo, Generaal?’

Barry zag een oranje streep door de openstaande deur naar buiten schieten. Hij kon niet horen of de kat nog jankte. Hij hoorde alleen O’Reilly’s bulderende lach.

‘Zou een opgerolde krant ook werken?’ vroeg O’Reilly.

‘Misschien,’ reageerde Maggie nadenkend. ‘Iets beters kan ik in elk geval niet bedenken.’

‘Dank je, Maggie.’ O’Reilly liep naar de deur, bleef toen weer staan, draaide zich om en zei: ‘O ja. Dat was ik bijna vergeten. Om welke kleine gunst wilde je me vragen?’

Maggie aarzelde en hield haar hoofd scheef. ‘Soms maak ik een wandelingetje langs het huis van Sonny.’

Barry zag haar wangen rood worden.

‘Ik ga niet vaak die kant op, hoor.’

‘Natuurlijk niet,’ zei O’Reilly.

Ze keek O’Reilly recht aan. ‘Maar ik was er vanmorgen en volgens mij gaat het niet goed met die ouwe bok.’

‘Waarom niet?’

‘Gewoonlijk duikt hij zijn auto in als hij me ziet aankomen.’ Ze knikte snel, alsof ze zichzelf ervan wilde verzekeren dat ze het juiste deed. ‘Nu bleef hij gewoon in zijn stoel zitten. “Goeiemorgen, Maggie,” zei hij, en toen hoestte hij. Het was een heel zware hoest en zijn gezicht zag erg blauw. “Goeiemorgen, Sonny,” zei ik. Je moet altijd beleefd zijn. “Is alles met jou in orde?” vroeg ik. “Bemoei je met je eigen zaken,” zei hij piepend en wel.’ Ze legde een hand op O’Reilly’s arm. ‘Hij vraagt nooit om iets, maar zou u eens naar hem willen kijken?’

‘Natuurlijk. We gaan nu meteen naar hem toe.’

‘Dank u, dokter. Zegt u alstublieft niet tegen hem dat ik u heb gestuurd, want dan krijgt hij een rolberoerte.’

‘Natuurlijk zal ik dat niet tegen hem zeggen, Maggie.’

Barry liep achteruit de deur uit toen O’Reilly zijn kant op kwam. Maggie liep achter O’Reilly aan. Toen hij in de Rover stapte hoorde hij haar brommen. ‘Hij is een maffe oude idioot, maar een christen mag een ziek dier niet negeren.’ Barry zag haar ogen glinsteren. ‘Wilt u alstublieft kijken of alles met hem in orde is?’ Haar stem trilde.

Sonny was nergens te zien en hij verscheen ook niet toen O’Reilly zijn naam brulde. Vier van zijn vijf honden renden blaffend naar het hek in de heg. De spaniël stond bij een stokoude auto, met zijn voorpoten tegen een openstaand achterportier.

‘Daar moet hij zijn,’ zei O’Reilly, en hij maakte het hek open. Hij hield de honden op een afstand en liep, op de voet gevolgd door Barry, over een veelgebruikt pad door onkruid en roestend metaal. Bij het openstaande portier boog hij zich voorover.

‘Sonny, ben je hier?’

Barry hoorde een nare hoest en een zwak: ‘Ga weg.’

‘Ik ben het. Dokter O’Reilly.’

‘Laat me met rust.’

‘Geen sprake van.’ O’Reilly klauterde de wagen in.

Barry keek door de smerige raampjes. Achter O’Reilly’s brede rug zag hij iemand opgekruld op de achterbank liggen.

‘Jezus, dokter, laat me met rust.’ Nog meer gehoest.

O’Reilly dook achterwaarts de auto weer uit en sleepte Sonny met zich mee. ‘Het zou verdomme heel wat gemakkelijker zijn als je meewerkte,’ zei O’Reilly hijgend. ‘Je bent doodziek, man.’

‘Oké. Oké.’

‘Sla een arm om mijn nek.’

‘Kan ik u helpen, dokter O’Reilly?’

‘Geef me de ruimte.’ O’Reilly ging rechtop staan. Hij hield Sonny in zijn armen. De lange benen van de man bungelden aan een kant en zijn hoofd rustte tegen O’Reilly’s borstkas. Barry kon zien dat Sonny’s wangen grijs als leisteen waren. Zijn neusgaten stonden even wijd open als die van een bang paard en elke keer wanneer hij probeerde in te ademen leken zijn halsspieren in touwen te veranderen. Je had geen stethoscoop nodig om elke ratelende ademhaling te horen. Was zijn hartkwaal opeens erger geworden?

‘We moeten hem meenemen naar de spreekkamer,’ zei O’Reilly.

‘Oké.’

Het laatste wat Barry hoorde toen ze wegreden was het trieste gejank van Sonny’s honden.

Barry hielp O’Reilly de regenjas van Sonny uit te trekken, gevolgd door een dikke trui en een kraagloos hemd. Het duurde een paar minuten voordat ze de lagen oude kranten onder het hemd hadden verwijderd. Hoewel Sonny’s armen bruin waren tot even boven de ellebogen – de armen van een boer, dacht Barry – en er bij zijn hals een diepbruine V was te zien, was de rest van zijn borstkas spierwit. Bij elke moeizame ademhaling werden de spieren tussen zijn ribben naar binnen gezogen en jammerde hij.

‘Ademhalen doet zeer, hè?’ zei O’Reilly, terwijl hij de polsslag van Sonny controleerde.

‘Hmmm.’ Sonny drukte een hand tegen zijn ribben.

‘Wanneer is het begonnen?’

‘Vlak na… het noodweer… was doorweekt.’

‘Help me hem te laten zitten.’

Barry sloeg een arm om Sonny’s schouders. Zijn huid was gloeiend heet en hij was loodzwaar, maar toch had O’Reilly hem gedragen alsof hij een klein kind was. Een enkele blik was voor Barry voldoende om te zien dat de halsaderen van Sonny tot de hoek die zijn kaak maakte waren verwijd: een duidelijk teken dat het hart geen kracht genoeg meer had om het bloed door te pompen.

O’Reilly tikte op de rug van Sonny en Barry hoorde doffe in plaats van resonerende geluiden. De longen of de pleuraholten raakten gevuld met vocht. O’Reilly pakte zijn stethoscoop en luisterde. Er verscheen een woedende blik in zijn ogen. ‘Stomkop! Waarom heb je me niet eerder geroepen?’

Sonny hoestte.

‘Oké. Even wachten.’ O’Reilly rommelde onder de onderzoektafel en zette de bovenkant ervan in een hoek van vijfenveertig graden. ‘Laat hem nu weer naar achteren leunen.’

Barry liet het hoofd van Sonny op het kussen zakken.

O’Reilly trok een broekspijp van Sonny omhoog en drukte zijn duim tegen diens scheenbeen. Toen hij de duim weer weghaalde, zag Barry een diepe put. Dat wees op oedeem: vocht dat zich onder de huid verzamelde.

‘Hartproblemen?’

‘En longontsteking, en pleuritis. Aan beide kanten.’ O’Reilly schudde zijn hoofd. ‘Ik neem aan dat je niemand wilde lastigvallen. Verdomme, Sonny. Je moet naar het ziekenhuis.’

Barry zag doodsangst in de ogen van Sonny. ‘Mijn honden… wie zal dan… voor mijn honden… zorgen?’

‘Je honden zullen het straks weer prima hebben als jij er bent om voor ze te zorgen, maar je zult er niet meer zijn als we je niet snel opgenomen krijgen in het Royal.’ O’Reilly draaide zich naar Barry toe. ‘Bel een ambulance. Het nummer ligt bij de telefoon. We hebben zo snel mogelijk zuurstof nodig.’

‘Oké.’

‘Ik zal Kinky vragen dekens te pakken.’ O’Reilly wilde zich omdraaien, maar Sonny pakte zijn arm.

‘Laat me niet alleen.’

‘Dat zal ik niet doen.’

‘Ik zorg ook wel voor die dekens,’ zei Barry.

‘Prima.’

Barry zag dat O’Reilly een van Sonny’s handen in de zijne hield. Met zijn andere streek hij het grijze haar van het voorhoofd van de man weg. Het enige waaraan Barry kon denken was een victoriaanse ets die in de mensa van de universiteit had gehangen. Op die ets was een kleine kamer te zien, waarin ouders handenwringend keken naar een kind dat op een bed met gekreukte lakens lag. Een bebaarde arts zat naast het bed, met zijn kin op zijn hand en in zijn ogen… Een vermoeide of een wanhopige blik? Daar was Barry nooit helemaal zeker van geweest. Maar die blik was nu te zien in de bruine ogen van dokter Fingal Flahertie O’Reilly.

‘Sherry?’

‘Graag.’ Barry zat in zijn inmiddels gebruikelijke stoel in de zitkamer op de eerste verdieping.

‘Hier. Drink op.’ O’Reilly gaf Barry een glas, zette zijn whiskey op de lage tafel, duwde Lady Macbeth uit zijn stoel en ging zitten. De kat sprong op zijn schoot en hij aaide haar kopje. ‘Jezus, wat een dag. Het lijkt hier altijd te moeten stortregenen. Spreekkamer stampvol, een zwanger meisje uit Rasharkin, morgen moet ik die lui in Liverpool bellen… En dat is nog lang niet alles.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik maak me ook zorgen over Sonny en diens onderkomen.’

‘Denk je dat hij het niet haalt?’

‘Het zal kantje boord zijn. Longontsteking, pleuritis en een gebrekkige tikker. Maar hij is een taaie. In het Royal zullen ze in elk geval al het mogelijke voor hem doen, en als ze hem niet beter kunnen maken stond dat in zijn sterren geschreven. Dáár maak ik me geen zorgen over.’

Barry had op een harde en pijnlijke manier geleerd dat een arts niet te veel om een patiënt kon geven. Je kon niet iedereen genezen en als je geen muur om je heen optrok – een pantser van geforceerde onverschilligheid waarachter je je kon verbergen – hield je het niet vol. Hij kon het O’Reilly niet kwalijk nemen dat die zich geen zorgen maakte over het uiteindelijke medische resultaat, maar waarom had hij het over Sonny’s onderkomen gehad? Barry keek naar Lady Macbeth. O’Reilly had een zwak voor dieren. Nee. Dat was onmogelijk!

‘Je gaat toch niet voor zijn honden zorgen?’

O’Reilly schudde zijn hoofd. ‘Nee. Dat zal Maggie doen als we haar dat vragen.’

‘Ik heb haar gezichtsuitdrukking gezien toen we wegreden. Ze is nog altijd dol op hem,’ zei Barry, en hij had al meteen spijt van die opmerking.

‘Dat kan gebeuren.’ O’Reilly keek door het raam naar buiten. ‘Maar Sonny is niet alleen zo bang vanwege zijn honden.’

‘O?’

‘Ook vanwege die ellendeling van een Bishop. Sonny heeft het me verteld toen jij een ambulance was gaan bellen. Er bestaat hier een gemeenteverordening die stelt dat de gemeente een pand plus bijbehorende grond kan opeisen wanneer dat pand vervallen is en de eigenaar er niet is, om het vervolgens aan de hoogste bieder te verkopen. En wie denk je dat die hoogste bieder zal zijn?’

‘Nee toch zeker.’

‘Ja. Die rotzak probeert Sonny’s huis en grond al jaren in bezit te krijgen.’

‘Zouden wij dan niet eens met hem kunnen praten?’

‘Ja, met evenveel kans op succes als Mozes toen die aan de farao vroeg de Israëlieten voor lange tijd met vakantie te laten gaan. Tenzij jij een paar plagen kunt bedenken die we het raadslid kunnen bezorgen.’ O’Reilly klemde even zijn kaken op elkaar. ‘Ik zie hier geen oplossing voor, maar het is mogelijk dat het nog een paar dagen duurt voordat dit Bishop ter ore komt, en dan gaat het gemeentehuis dicht vanwege de week van de twaalfde. Misschien lukt het ons er iets op te verzinnen.’

‘Dat hoop ik, en ik hoop ook dat Sonny herstelt.’

‘Natuurlijk hopen we dat laatste.’ O’Reilly haalde een keer diep adem. ‘Maar voorlopig hebben we alles gedaan wat we kunnen en nu zullen we moeten afwachten hoe het verder gaat.’ Hij leek aanstalten te maken om te gaan staan.

Lady Macbeth sprong op de grond, zette haar voorpoten tegen de zijkant van Barry’s stoel, keek van opzij naar O’Reilly, liet zich weer zakken zonder ook maar even haar nagels te hebben uitgestoken en liep op haar dooie gemakje weg.

‘Die kat is verdomme helderziend. Maar natuurlijk is ze een vrouwtje.’ O’Reilly liet een opgerold exemplaar van de Belfast Telegraph weer zakken. ‘Nu we het toch over vrouwen hebben… Ik heb tegen je gezegd dat je vrijdag vrij kon nemen. Zou je dus dat meisje van je niet eens bellen?’

‘Dat zou ik graag doen.’

‘Doe het dan ook.’

Barry rende naar beneden, draaide het nummer en wachtte.

‘Hallo. Kinnegar 657334.’

‘Patricia? Je spreekt met Barry. Ik heb vrijdag vrij. Heb je zin om dan samen met mij een hapje te gaan eten?’

‘Dat zou ik heerlijk vinden, maar ik heb een avondcollege.’

‘Verdorie. Het is mijn enige vrije avond.’ Het plastic van de hoorn voelde koud aan tegen zijn handpalm en hij kneep erin.

‘Ik… ik neem aan dat ik iemand wel kan vragen of ik de aantekeningen mag lenen.’

‘Goed idee.’

‘Het is wel een belangrijk college.’

‘Alleen maar werken en nooit eens spelen maakt iemand…’

‘Saai.’ Hij hoorde haar grinniken. ‘Oké. Hoe laat kom je naar me toe?’

‘Om zeven uur. We zouden naar mijn jachtclub in Bangor kunnen gaan.’ Daar was het eten voor de leden goedkoper.

‘Prima. Ik verheug me erop. Nu moet ik ophangen.’

Voordat de verbinding werd verbroken meende hij een kussend geluid te horen, maar echt zeker kon hij daar niet van zijn. Het deed er niet toe. Hij zou haar vrijdag weer zien. Nog maar drie dagen. Of vier, als hij de werkuren van vrijdag meerekende. Hij legde de hoorn op de haak en liep de trap weer op.

De telefoon rinkelde.

Verdorie. Een patiënt. Barry liep de trap weer af. ‘Ik neem wel op, mevrouw Kincaid.’ Hij pakte de hoorn van de haak. ‘Praktijk van dokter O’Reilly.’

‘Kan ik dokter Laverty spreken?’

Barry herkende de stem. ‘Jack? Hoe is het met je?’

‘Ik heb het verdomde druk, maar vrijdag heb ik vrij. Heb je dan zin in een biertje?’

Barry lachte. ‘Sorry, makker, maar dan kan ik niet.’

‘Moet je werken?’

‘Nee. Ik ga met een meisje uit eten.’

‘Arm meisje.’

‘Hou op. Zij is anders.’

‘Dat heb ik wel eens eerder gehoord, maar ik wens je succes. Jammer dat we elkaar niet kunnen zien. Ik heb het hier zo druk dat ik niet weet wanneer ik weer vrij ben.’

‘Geniet je nog steeds van je werk?’

‘Weet je nog dat we samen naar Dr. Kildare keken?’ Jack mat zich een Amerikaans accent aan. ‘“Hoe vindt u uw werk, dokter Kildare?” “Het is hondsvermoeiend, dokter Gillespie, maar ik houd van elke afschuwelijke minuut.” Lulkoek, natuurlijk, maar ik ben er nog altijd vrij zeker van dat ik een juiste keus heb gemaakt.’

Barry grinnikte. ‘Hetzelfde geldt voor mij.’ Hij wist dat die woorden waar waren.

‘Het geeft veel troost te weten dat jij daar ziektes uitroeit,’ zei Jack. ‘Luister. Het patiëntje met dat abces was inderdaad een klant van O’Reilly.’

‘Dat klopt. Ze heet Jeannie Kennedy.’

‘Haar naam kan ik me niet herinneren, maar ze is aan de beterende hand en kan over een paar dagen waarschijnlijk naar huis.’

‘Geweldig.’

‘Verdomme.’

Barry kon op de achtergrond een pieper horen.

‘Mijn pieper gaat. Ik moet ophangen. Bel me volgende week.’

‘Afgesproken.’

‘En wat vrijdagavond betreft… Probeer hem in je broek te houden.’