Het is ochtend geworden
Barry werd wakker van de wekker. In zijn zolderkamer was net genoeg ruimte voor een bed, een nachtkastje en een kleerkast. Gisteravond had hij zijn spullen uitgepakt, zijn weinige kleren opgehangen en zijn hengel in een hoek bij een dakraam gezet.
Hij stapte zijn bed uit, trok de gordijnen open en keek naar wat O’Reilly’s achtertuin moest zijn. Toen pakte hij zijn toilettas van het nachtkastje en liep naar de badkamer. Onder het scheren dacht hij aan de gebeurtenissen van de vorige avond. O’Reilly had de enkel van Seamus Galvin voorzien van een strak verband, de kreeften in de spoelbak in de keuken gedeponeerd, Barry weer meegenomen naar de zitkamer en hun glazen nog eens volgeschonken. Hij had uitgelegd dat ze de eerste maand alles samen zouden doen, zodat Barry de patiënten kon leren kennen, vertrouwd kon raken met het runnen van de praktijk en de weg kon leren kennen in Ballybucklebo en omgeving.
Op de een of andere manier was de tijd heel snel verstreken en ondanks O’Reilly’s gestage inname van Old Bushmills, had de man net zo goed water kunnen drinken. De alcohol leek totaal geen nadelige invloed op hem te hebben. Na twee sherry’s hadden de knieen van Barry een beetje slap aangevoeld, en zijn hoofd vol watten. Hij was dankbaar geweest toen hem zijn kamer op de bovenste verdieping werd getoond en hem een heel goede nacht werd gewenst.
Hij maakte zijn scheermes schoon en keek in de spiegel. Zijn oogwit was maar een beetje rood. Had de sherry hem zo beneveld? Hij kon zich in elk geval niet herinneren dat hij erin had toegestemd de baan aan te nemen, maar als O’Reilly eenmaal een besluit had genomen leken minder belangrijke stervelingen daarmee domweg akkoord te moeten gaan… Hij droogde zijn gezicht af, ging terug naar zijn kamer en kleedde zich aan. Beste broek, beste schoenen, schoon shirt…
‘Laverty, komt er nog wat van? We hebben niet de hele dag de tijd!’ brulde O’Reilly onder aan de trap.
Barry negeerde dat. Dit was een huisartsenpraktijk. Niet de marine. Hoe eerder dokter Fingal Flahertie O’Reilly, voorheen militair arts, besefte dat Barry niet van links naar rechts kon worden gecommandeerd, hoe beter! Hij strikte zijn universiteitsdas, trok een tweedjasje aan en liep naar de trap.
‘Opeten, dokter Laverty, hoe weinig het ook is.’
Barry keek op van zijn bord met bacon, worstjes, gebakken eieren, bloedworst, tomaten, lamskotelet en gebakken brood en zag mevrouw Kincaid. Ze had haar zilvergrijze haar opgestoken in een knoetje. Haar zwarte ogen straalden en haar wangen waren als rozen zo rood. Boven haar drie kinnen glimlachte haar mond.
‘Ik zal mijn best doen.’
‘Brave jongen. U zult dit ontbijt vaak krijgen,’ zei ze, en ze zette een bord voor O’Reilly neer. ‘Deze meneer is een grage eter.’
Barry hoorde het zangerige toontje van Cork in haar stem.
‘Kinky, ga maar weer aan het werk.’ O’Reilly pakte zijn mes en vork en ging met verve in de aanval.
Mevrouw Kincaid vertrok.
O’Reilly mompelde iets met een mond vol bloedworst.
‘Wat zei je?’
O’Reilly slikte de hap door. ‘Ik was vergeten je te waarschuwen voor Kinky. Ze is een sterke vrouw, en ze werkt al jaren voor me.’
‘O?’
‘Huishoudster, kokkin en Cerberus.’
‘Zij bewaakt de poorten van de Hades?’
‘Alsof ze de driekoppige Hellehond zelf is. Dat zul je nog wel merken. Ga nu eten, want we moeten over een kwartier beginnen.’
Barry at.
Mevrouw Kincaid verscheen weer. ‘Thee, dokter?’
‘Graag.’
Ze pakte een Belleek-theepot en liep ondanks haar negenentachtig kilo soepel naar de plek waar O’Reilly het laatste hapje ei met gebakken brood van zijn bord veegde. Ze schonk thee voor hem in en overhandigde hem een velletje papier.
‘Dat is de lijst voor de visites van deze middag. Maggie wilde dat u naar haar toe kwam, maar ik heb gezegd dat ze hierheen moest komen.’
‘Maggie MacCorkle?’ O’Reilly zuchtte en probeerde een eivlek uit zijn das te halen. ‘Oké. Dank je, Kinky.’
‘Het is beter dat zij hierheen komt dan dat u vijftien kilometer naar haar huis moet rijden.’ Mevrouw Kincaid hield haar hoofd scheef en bestudeerde de vlek op O’Reilly’s das. ‘Doet u die vieze das maar af. Ik zal hem voor u wassen.’
Tot Barry’s verbazing trok O’Reilly braaf de knoop los en gaf de das aan mevrouw Kincaid, die snoof, zich omdraaide en vertrok met de opmerking: ‘Niet vergeten een schone das te pakken.’
O’Reilly dronk zijn thee op en ging staan. ‘Binnen vijf minuten ben ik terug en dan moeten we de zoutmijnen in.’
‘Jezus,’ fluisterde O’Reilly. ‘Moet je eens kijken. Je zou vijf broden en twee kleine vissen nodig hebben om die verdomde menigte te eten te geven.’
Barry twijfelde er niet aan dat O’Reilly zich dolgraag de rol van God zou toe-eigenen en keek om de grote man heen door de kier van de deur de wachtkamer in. Alle stoelen waren al bezet, en veel mensen stonden. Hoe zou O’Reilly voor twaalf uur zoveel patiënten kunnen behandelen?
O’Reilly duwde de deur wijd open.
‘Een goede morgen.’
‘Een goede morgen, dokter O’Reilly,’ zei het koor in de wachtkamer.
O’Reilly trok Barry naar voren. ‘Dit is dokter Laverty, mijn nieuwe assistent.’
Barry glimlachte zwakjes naar de massa nieuwsgierige gezichten. ‘Dokter Laverty is vanuit de Queen’s University hierheen gekomen om mij een handje te helpen.’
Iemand mompelde: ‘Hij ziet er nog verschrikkelijk jong uit.’
‘Dat is hij ook, James Guiggan. De jongste dokter die ooit als beste van zijn jaar is afgestudeerd.’
Barry wilde zeggen dat dat niet zo was, maar zijn gemompelde ontkenning verdronk in een koor van ‘O’ en ‘Ah’. Hij voelde dat O’Reilly zijn onderarm vastpakte en hoorde hem fluisteren: ‘Les nummer één. Goed onthouden.’
Laat de klanten nooit de bovenhand krijgen.
‘Oké,’ zei O’Reilly. ‘Wie moeten er allemaal een tonicum hebben?’
Een paar mensen gingen staan.
O’Reilly telde. ‘Vijf, zes. Jullie zijn als eersten aan de beurt. Nog even wachten.’ Hij liep naar de spreekkamer en Barry ging achter hem aan.
Hij zag dat O’Reilly zes injectiespuiten pakte, die vulde met een roze vloeistof uit een fles met een rubberen dop en ze vervolgens op een handdoek op een karretje met wielen legde.
‘Wat is dat?’
O’Reilly grinnikte. ‘Vitamine B12.’
‘B12? Maar dat is geen…’
‘Jezus, man. Ik weet dat dat geen tonicum is, en dat weet jij ook. Maar zij weten dat niet.’ Zijn grijns werd breder. ‘Ga ze nu maar halen.’
‘Allemaal?’
‘Ja.’
Barry liep naar de wachtkamer. Mijn hemel! Dit was niet bepaald de geneeskunde die hem was onderwezen. Hij negeerde de strakke blikken waarmee hij werd begroet en zei: ‘Willen degenen die een tonicum nodig hebben me volgen?’
De zes slachtoffers deden dat braaf en zwijgend.
De kleine stoet liep de spreekkamer in, waar O’Reilly bij het karretje stond te wachten.
‘Langs de onderzoektafel gaan staan.’
Dat deden drie mannen en drie vrouwen prompt.
‘Bukken.’
Drie broeken en drie rokken van bedrukt katoen presenteerden hun achterkant.
Met open mond keek Barry toe terwijl O’Reilly zijn karretje naar het begin van de rij reed. Hij hield halt en nam een injectiespuit in zijn ene hand en een dot naar een ontsmettingsmiddel ruikende watten in zijn andere. ‘Listerine,’ zei hij terwijl hij het eerste katoenen achterste ontsmette en de naald daardoorheen in een bil stak.
‘Au!’ piepte een magere vrouw. De procedure werd in een rap tempo herhaald, tot O’Reilly bij zijn laatste slachtoffer stond: een immens grote vrouw. Hij ontsmette het katoen en probeerde te prikken. De injectiespuit vloog de kamer door en bleef steken in de muur, trillend als een welgemikte dart.
O’Reilly schudde zijn hoofd, vulde een andere injectiespuit en zei: ‘Jezus, Cissie. Hoe vaak heb ik al niet tegen je gezegd dat je je korset uit moet laten als je een tonicum komt halen?’
‘Sorry, dokter. Dat was ik vergeten. Au!’
‘Oké. Gebeurd,’ zei O’Reilly. ‘Zodra dat spul gaat werken kunnen jullie weer rondrennen als jonge honden.’
‘Dank u, dokter,’ zeiden zes stemmen in koor. De patiënten liepen de spreekkamer uit en vertrokken via de voordeur.
O’Reilly trok de injectiespuit uit de muur, legde die bij de andere neer, draaide zich naar Barry toe en zei: ‘Kijk niet zo verdomd afkeurend. Kwaad kan dat spul niet, en de helft van hen zal zich er lekkerder door voelen. Ik weet dat het niets anders dan een placebo is, maar wij zijn hier om mensen een beter gevoel te geven.’
‘Hmmm.’ Er zat iets waars in wat de oudere man had gezegd, maar toch… Barry haalde zijn schouders op. Op dit moment zou hij zijn mond verder houden.
O’Reilly ging in de draaistoel zitten en zette zijn leesbrilletje op. ‘Nu moet je als een brave jongen de gang op lopen en “Volgende patiënt” brullen.’
Barry racete die ochtend heen en weer tussen de wacht-en de spreekkamer en als hij dat niet deed zat hij op de onderzoektafel te kijken en te luisteren terwijl O’Reilly zich bezighield met een stoet mannen met rugpijn, vrouwen en hun verkouden kinderen, patiënten met hoestjes en oorpijn: de talloze kwaaltjes die het erfgoed zijn van het mensenras. Af en toe vroeg O’Reilly Barry naar zijn mening en dan reageerde hij – in elk geval in de aanwezigheid van de patiënten – heel serieus op diens oordeel.
Het viel Barry op dat O’Reilly iedere patiënt bij naam en toenaam kende, zelden een dossier raadpleegde en toch een encyclopedische kennis had van de medische geschiedenis van elke patiënt.
Eindelijk was de wachtkamer leeg.
O’Reilly zakte onderuit in zijn stoel en Barry liep terug naar wat nu zijn vertrouwde plekje op de onderzoektafel was.
‘En, wat vond je ervan?’ vroeg O’Reilly.
‘Van het injecteren van mensen dwars door hun kleren heen heb ik geen hoge pet op, en ik ben niet als beste van mijn jaar afgestudeerd.’ Barry keek naar de punt O’Reilly’s neus. Niet wit.
O’Reilly pakte zijn pijp en stak die op. ‘Laverty, je moet nog veel leren.’ Hij ging staan en rekte zich uit. ‘Plattelandsbewoners zijn behoorlijk conservatief, en jij bent een jonge jongen. Waarom zouden ze jou moeten vertrouwen?’
Barry verstijfde. ‘Omdat ik arts ben.’
O’Reilly gniffelde. ‘Je zult er nog wel achter komen. Hoe je jezelf hier noemt is onbelangrijk, dókter Laverty. Het gaat om wat je doet. Ik heb je alleen een voorsprong gegeven.’
‘Ik neem aan dat u mij een voorsprong wilde geven elke keer wanneer u mij om raad vroeg?’
O’Reilly keek over zijn halve bril naar Barry en zei niets.
Iemand klopte op de deur.
‘Wil jij even gaan kijken wie dat is?’
Barry liep vastberaden naar de deur. Een voorsprong, dacht hij.
Alsof hij niet was afgestudeerd. Hij deed de deur open en zag een vrouw van ergens in de zestig, met een heel verweerd gezicht. Op haar bovenlip prijkte een bruin snorretje. Ze had een haakneus en de punt van haar kin krulde omhoog, net als bij Katrijn. Toen ze glimlachte kon hij zien dat ze geen tanden meer had. Haar zwarte ogen twinkelden.
Ze had een strohoed op, met twee verwelkte geraniums in de band. Haar bovenlichaam was verstopt onder lagen verschillend gekleurde wollen vesten, en Wellington-laarzen piepten onder de zoom van haar roestbruine enkellange rok uit.
‘Is hij er?’
Barry voelde iemand achter zich.
‘Maggie,’ hoorde hij O’Reilly zeggen. ‘Maggie MacCorkle. Kom verder.’
Barry herinnerde zich dat mevrouw Kincaid die naam tijdens het ontbijt had genoemd. De pas aangekomene liep vastberaden langs hem heen. O’Reilly nam haar mee naar de stoel voor de patiënten en ging zelf op de onderzoektafel zitten.
‘Dit is mijn assistent, dokter Laverty. Ik zou graag willen dat hij jou vandaag onderzoekt, Maggie. Er gaat immers niets boven een second opinion?’
Barry staarde naar O’Reilly, knikte en liep met grote passen naar de draaistoel.
‘Een goede morgen, mevrouw MacCorkle.’
Ze snoof en streek haar rok glad. ‘Júffrouw MacCorkle.’
Barry keek even naar O’Reilly, die zijn armen over elkaar had geslagen en wiens gezicht uitdrukkingsloos was.
‘Sorry, juffrouw MacCorkle. Wat is uw probleem?’
Nu keek zij even naar O’Reilly voordat ze zei: ‘Aanvallen van hoofdpijn.’
‘Hmmm. Wanneer zijn die begonnen?’
‘Ze zijn altijd erg, maar gisteravond leken ze chronisch te worden. Wanhopig.’ Ze boog zich naar voren en zei heel plechtig: ‘Ik schrok me een hoedje.’
‘Hmmm. Waar zit die hoofdpijn precies?’ Barry volgde het klassieke anamneseprotocol als een zich strikt aan de regels houdende bureaucraat.
‘Daar,’ fluisterde ze samenzweerderig, en ze hield een hand boven de bol van haar hoed met bloemen.
Barry leunde snel achterover in zijn stoel. Geen wonder dat O’Reilly had gezucht toen mevrouw Kincaid de komst van Maggie aankondigde. Hij vroeg zich af waar O’Reilly de formulieren bewaarde die noodzakelijk waren om iemand krankzinnig verklaard te krijgen.
‘Boven uw hoofd?’
‘Ja. Vijf centimeter daarboven.’
‘Hmmm.’ Hij maakte een torentje van zijn vingers. ‘Hebt u de laatste tijd ook stemmen gehoord?’
Ze verstijfde. ‘Hoe bedoelt u dat?’
‘Ik…’ Hulpzoekend keek hij naar O’Reilly, die zich van de onderzoektafel af liet glijden.
‘Maggie, dokter Laverty wil weten of je last hebt van gezoem in je oren.’
‘Ding-dong of príng?’ vroeg Maggie. Ze hees zich omhoog op de stoel met ongelijke poten en draaide zich naar O’Reilly toe.
‘Vertel jij me dat maar eens.’
‘Ding-dong, dokter.’
O’Reilly glimlachte over de rand van zijn halve bril naar haar.
Daardoor werd ze duidelijk aangemoedigd. ‘Ding-dong. Dingedinge-dong.’
Een goede beschrijving van haarzelf, dacht Barry.
‘Hmmm,’ zei O’Reilly met een bedachtzame blik. ‘Ding-dong, vijf centimeter boven je hoofd. Zit de pijn in het midden van je hoofd, of aan een van de zijkanten?’
‘Aan de linkerkant.’
‘Maggie, dat noemen wij “excentriek”.’
Zo zou ik jullie allebei willen noemen, dacht Barry.
‘Excentriek? O, mijn hemel. Is dat erg, dokter?’
‘Helemaal niet,’ zei O’Reilly, die troostend een hand op haar schouder legde. ‘Daar is binnen de kortste keren iets aan te doen.’
Ze ontspande haar schouders en glimlachte naar haar medisch adviseur. Maar toen ze naar Barry keek was de blik in haar ogen even ijskoud als de wind die Belfast Lough teistert wanneer het winter is.
O’Reilly boog zich langs Barry heen en pakte een plastic potje met vitaminetabletten van het bureau. ‘Deze moeten helpen.’
Maggie ging staan en nam het potje van O’Reilly over.
O’Reilly duwde haar voorzichtig in de richting van de deur. ‘Die pillen zijn heel speciaal, Maggie.’
Ze knikte.
‘Je moet ze precies volgens mijn voorschrift innemen.’
‘Ja, dokter. Hoe dan?’
O’Reilly hield de deur voor haar open.
‘Een half uur.’ Hij zweeg even, voordat hij plechtig vervolgde: ‘Precies een half uur voordat de pijn begint.’
‘O, dank u, dokter.’ Ze glimlachte stralend, maakte een kleine buiging, draaide zich om naar Barry maar richtte het woord tot O’Reilly. Haar slotopmerking stak als een wespensteek. ‘Die jonge Laverty… moet nog heel veel leren.’