images

Hij vliegt met het grootste gemak door de lucht

Dr. F.F. O’Reilly. M.B., B.Ch., B.A.O.
Arts en chirurg
Spreekuur: maandag t/m vrijdag, van 9.00-12.00 uur

Barry las dat op een koperen bord dat was vastgeschroefd op de muur naast een groengeschilderde voordeur van een huis met drie verdiepingen. Een blik op zijn horloge maakte hem duidelijk dat hij dankzij de zwart-witte koe van Willy John McCoubrey vijf minuten voor het afgesproken tijdstip was gearriveerd. Hij hield zijn splinternieuwe zwartleren dokterstas nog iets steviger vast, zette een stap naar achteren en keek om zich heen.

Links en rechts van de voordeur waren erkers en rechts van hem kon hij door de ramen het meubilair van een eetkamer zien. Net als veel plattelandsartsen moest dokter O’Reilly dus praktijk aan huis hebben, dacht Barry. En als hij mocht afgaan op de luide, intimiderende stem achter het raam links van hem, waarvoor de gordijnen waren gesloten, was die man thuis en aan het werk.

‘Seamus Galvin, je bent een idioot. Een seniele, nonsens uitkramende, verdomde idioot. Dat ben je toch zeker wel met me eens?’

Barry kon het antwoord niet horen. Ergens in het huis knalde een deur tegen een muur. Hij zette een stap naar achteren en keek over zijn schouder naar het met grind bedekte en door rozenstruiken omzoomde pad naar het hek. Hij bespeurde een beweging, draaide zijn hoofd weer en zag een grote – immens grote – man die met gespreide benen in de deuropening stond. Zijn neus had de kleur van albast en de rest van zijn gezicht was paars. Waarschijnlijk omdat het vermoeiend moest zijn een kleinere man aan de kraag van zijn jas en het kruis van zijn broek vast te houden, dacht Barry. De kleinere man probeerde zich piepend los te worstelen en Barry zag dat zijn linkervoet bloot was.

De grotere man zwaaide de kleinere steeds sneller heen en weer en liet hem toen los, waarna hij in de dichtstbijzijnde rozenstruik belandde.

Barry snakte even naar adem.

‘Maak dat je wegkomt, idioot!’ donderde de reus, en hij smeet een schoen en een sok achter de verschoppeling aan.

Barry schrok en hield zijn zwarte tas beschermend voor zich.

‘Seamus Galvin, je bent een etterbak en de volgende keer dat je je hier buiten mijn spreekuur om laat zien vanwege een zere enkel, moet je verdomme op zijn minst je voeten wassen! Heb je me goed gehoord?’

Barry draaide zich om en wilde vertrekken, maar zijn pad werd geblokkeerd door Galvin, die zijn schoen en sok had opgeraapt en naar het hek hobbelde. ‘Ja, dokter O’Reilly. Dat zal ik doen, dokter O’Reilly.’

Barry dacht aan de fietser die hem de weg naar Ballybucklebo had gewezen en al was gevlucht bij het noemen van de naam van de arts. Mijn hemel. Als dit een voorbeeld was van zijn houding tegenover zijn patiënten…

‘Waarom sta jij hier verdomme met een gezicht als een oorwurm te niksen?’

Barry draaide zich snel naar zijn ondervrager toe.

‘Dokter O’Reilly?’

‘Nee. Ik ben de aartsengel Gabriël. Kun je dat bord niet lezen?’ Hij wees op de muur.

‘Ik ben Laverty.’

‘Laverty? Scheer je weg. Ik ben niet van plan iets te kopen.’

Barry kwam in de verleiding dat advies op te volgen, maar bleef toch staan. ‘Dokter Laverty. Ik heb gereageerd op uw advertentie in het British Medical Journal, en ik ben hier voor een sollicitatiegesprek voor de functie van assistent.’ Ik zal me door deze bullebak niet laten intimideren, dacht hij.

‘Díe Laverty. Jezus, waarom heb je dat niet meteen gezegd?’ O’Reilly stak een hand met de afmeting van een soepbord uit. Zijn handdruk zou een van die machines die van auto’s kleine pakketjes maken eer hebben aangedaan.

Hoewel Barry zijn knokkels langs elkaar voelde schuren, vertrok hij geen spier en keek hij O’Reilly strak aan. Hij blikte in een paar diepliggende bruine ogen onder borstelige wenkbrauwen, zag diepe lachrimpeltjes bij zijn ogen en constateerde dat zijn neus – een grote gebogen neus die duidelijk naar bakboord overhelde – niet meer wit maar paars was.

De druk op de hand van Barry nam af.

‘Kom binnen, Laverty.’ O’Reilly zette een stap opzij en wachtte tot Barry de hal in was gelopen, waar een dun tapijt op de grond lag. ‘De deur links van je.’

Barry was nog steeds verbaasd over de uitzetting van Galvin toen hij de kamer met de dichte gordijnen in liep. Een openstaand cilinderbureau stond tegen een groene muur. Stapels receptenboekjes, papieren en dingen die als patiëntendossiers oogden lagen kriskras op dat bureau. Daarboven hing de ingelijste bul van O’Reilly aan een roestende spijker. Barry keek er even snel naar. ‘Trinity College, Dublin, 1936.’ Voor het bureau stonden een draaistoel en een eenvoudige houten stoel.

‘Neem plaats.’ O’Reilly liet zijn zware gestalte in de draaistoel zakken.

Barry ging zitten, met zijn tas op zijn schoot, en keek om zich heen. Een onderzoektafel en een kamerscherm stonden naast een instrumentenkast tegen een andere muur. Aan die muur hing een stoffige bloeddrukmeter, met daarboven een kaart voor oogtesten.

O’Reilly zette een leesbrilletje op zijn neus en keek naar Barry. ‘Dus je wilt mijn assistent worden?’

Dat had Barry gedacht, maar na het incident met Seamus Galvin was hij daar niet meer zo zeker van.

‘Tja, ik…’

‘Natuurlijk wil je dat.’ O’Reilly haalde een bruyèrepijp uit de zak van zijn colbertje en hield een aangestoken lucifer boven de kop. ‘Schitterende kans voor een jongeman.’

Barry merkte dat hij op zijn stoel naar voren bleef schuiven. Hij moest zijn voeten stevig op het tapijt zetten en zijn achterste telkens weer naar boven duwen.

O’Reilly zwaaide met een wijsvinger door de lucht. ‘Praktijk uitoefenen hier in Ballybucklebo schenkt ongelooflijk veel bevrediging. Je zult het prachtig vinden. Misschien kun je zelfs mijn associé worden. Natuurlijk zul je wel een tijdje moeten doen wat ik je zeg, tot ik je hier een beetje wegwijs heb gemaakt.’

Barry schoof weer omhoog en nam snel een beslissing. Als hij de baan kreeg aangeboden zou hij hier misschien gaan werken, maar hij voelde aan – nee, hij wíst – dat O’Reilly over hem heen zou walsen indien hij niet nu meteen zijn onafhankelijkheid zeker stelde.

‘Betekent dat dat ik patiënten de rozenstruiken in moet smijten?’

‘Wat zeg je?’ De neus van de grote man werd opnieuw een tikkeltje bleek. Was dat een teken van zijn temperament, vroeg Barry zich af.

‘Ik vroeg of dat betekende…’

‘Ik heb je wel verstaan, jongen. Luister. Heb je ervaring met patiënten van het platteland?’

‘Niet be…’

‘Dat dacht ik al wel.’ O’Reilly blies rook uit zoals de Queen Mary dat kon doen wanneer haar ketels werden opgestookt. ‘Je zult heel veel moeten leren.’

Barry kreeg kramp in zijn linkerkuit en schoof zijn stoel weer op. ‘Dat weet ik, maar naar mijn idee moet een arts patiënten niet…’

‘Onzin.’ O’Reilly ging staan. ‘Je hebt me Galvin de rozen in zien smijten. Les nummer één. Laat de klanten nooit, nooit, nooit de overhand krijgen.’ Bij elk ‘nooit’ richtte hij de steel van zijn pijp op Barry. ‘Anders matten ze je volledig af.’

‘Vindt u niet dat een man uw tuin in smijten een beetje…’

‘Dat vond ik inderdaad, tot ik Seamus Galvin leerde kennen. Als je deze baan aanneemt en die lapzwans even goed leert kennen als ik…’ O’Reilly schudde zijn hoofd.

Barry ging staan en masseerde zijn kuit. Hij was van plan de discussie over Galvin voort te zetten, maar opeens lachte O’Reilly bulderend.

‘Stijf been?’

‘Ja. Er is iets mis met deze stoel.’

O’Reilly bleef lachen. ‘Nee, dat is niet zo. Ik heb dat zelf zo geregeld.’

‘Geregeld?’

‘Ja. Een paar vermoeiende, mobiele patiënten in Ballybucklebo lijkt te denken dat het mijn taak is tot in het oneindige naar hun geklaag te luisteren. Een plattelandsarts die in zijn eentje een praktijk draaiende moet houden heeft daar de tijd niet voor.’ Hij duwde zijn bril iets verder zijn neus op. ‘Daarom heb ik een advertentie geplaatst voor een assistent. Ik heb het hier verdomme te druk.’ O’Reilly lachte nu niet meer. Hij keek Barry met zijn bruine ogen aan en zei zacht: ‘Neem de baan aan, jongen. Ik heb hulp nodig.’

Barry aarzelde. Wilde hij echt gaan werken voor deze grote, nogal ruwe man die daar met een pijp in zijn brede mond zat? Hij keek naar de rode wangen van O’Reilly, de bloemkooloren die hij in een boksring moest hebben gekregen en dik zwart haar dat alle kanten op stond, en hij besloot tijd te winnen. ‘Wat hebt u met deze stoel gedaan?’

O’Reilly grinnikte. Demonisch, vond Barry. ‘Ik heb een centimeter of twee van de voorpoten afgezaagd.’

‘Wát hebt u gedaan?’

‘Een centimeter of twee van de voorpoten afgezaagd. Niet erg comfortabel, nietwaar?’

‘Inderdaad.’ Barry schoof opnieuw omhoog.

‘Op die stoel wil je niet al te lang blijven zitten, hè?’

Ik weet niet of ik hier überhaupt wel wil blijven, dacht Barry.

‘Dat willen de klanten ook niet. Ze komen binnen en gaan er weer als een haas vandoor.’

Hoe kon een verantwoordelijk arts ooit een fatsoenlijke anamnese maken wanneer hij zijn praktijk runde als een menselijke lopende band, vroeg Barry zich af. Hij ging staan. ‘Ik ben er niet zeker van dat ik hier wil werken.’

O’Reilly lachte weer bulderend. ‘Jongen, neem jezelf niet zo serieus.’

Barry merkte dat hij begon te blozen. ‘Dokter O’Reilly, ik…’

‘Laverty, hier zijn ook écht zieke mensen die ons wel degelijk nodig hebben.’ Hij lachte niet langer.

Barry hoorde dat ‘ons’ en merkte tot zijn verbazing dat hem dat aanstond.

‘Ik heb hulp nodig.’

‘Tja, ik…’

‘Geweldig.’ O’Reilly hield weer een lucifer boven zijn pijp, ging staan en marcheerde naar de deur. ‘Kom mee. Je hebt mijn spreekkamer gezien en nu zal ik je een rondleiding geven door de rest van het huis.’

‘Maar ik…’

‘Laat je tas hier maar staan, want die zul je morgen nodig hebben.’ O’Reilly liep de gang op en Barry kon weinig anders doen dan zijn tas neerzetten en snel achter de man aan gaan. Tegenover de spreekkamer bevond zich de eetkamer, waarvan de deur openstond, maar O’Reilly liep de gang verder af, langs een trap met een fraaie, mahoniehouten balustrade. Toen hield hij halt en smeet een deur open.

‘Wachtkamer.’

Barry zag een grote kamer met afschuwelijk rozenbehang. Langs de muren stonden stoelen en een enkele tafel in het midden was bezaaid met oude tijdschriften.

O’Reilly wees op een deur in de verste muur. ‘Door die deur komen de patiënten naar binnen. Wij lopen vanuit de spreekkamer hierheen, nemen de patiënt die aan de beurt is mee, behandelen hem en laten hem dan weer uit via de voordeur.’

‘Lopend, hoop ik.’ Barry keek naar O’Reilly’s neus. Niet wit.

De grote man grinnikte. ‘Laverty, jij bent geen bulldozer, nietwaar?’

Barry liet die vraag voor wat die was en O’Reilly ging door. ‘Het is een goed systeem. Op die manier kunnen ze geen verhalen over symptomen uitwisselen, of hetzelfde medicijn eisen als de vorige klant.’ Hij draaide zich om en liep naar de trap. ‘Kom mee.’

Barry liep achter O’Reilly aan een trap naar een brede overloop op. Aan de muren hingen ingelijste foto’s van een oorlogsschip.

‘Daar is de zitkamer.’ O’Reilly wees op twee paneeldeuren.

Barry knikte, maar keek wat aandachtiger naar het oorlogsschip. ‘Is dat de HMS Warspite, dokter O’Reilly?’

O’Reilly’s voet zweefde boven de eerste tree van de volgende trap.

‘Hoe weet je dat?’

‘Mijn vader heeft op dat schip gediend.’

‘Wel heb je me ooit. Laverty? Ben jij… ben jij de zoon van Tom Laverty?’

‘Ja.’

‘Krijg nou wat.’

Zeg dat wel, dacht Barry. Zijn vader, die zelden over zijn ervaringen in de oorlog sprak, had af en toe gezinspeeld op een militaire arts die de kampioen weltergewicht van de Mediterrane Vloot was geweest. Dat verklaarde O’Reilly’s bloemkooloren en scheve neus. Volgens zijn vader was O’Reilly de allerbeste militaire arts geweest die er was. Déze man?

‘De zoon van Laverty.’ O’Reilly gaf Barry opnieuw een hand, nu zonder die fijn te knijpen. ‘Dan ben jij dé man voor de job. Vijfendertig pond per week, de ene zaterdag werken, de andere zaterdag vrij, plus kost en inwoning.’

‘Vijfendertig pond?’

‘Ik zal je je kamer laten zien.’

‘Wat wil je drinken?’ O’Reilly stond bij een buffetkast met kristallen karaffen en rijen glazen.

‘Een sherry’tje graag.’ Barry zat in een grote leunstoel. O’Reilly’s zitkamer was comfortabel gemeubileerd. Drie aquarellen van Milliken – met gevleugeld wild – hingen aan de muur boven een brede open haard. Twee muren werden aan het oog onttrokken door van de grond tot het plafond reikende boekenkasten. Barry had de titels even snel bekeken en geconstateerd dat O’Reilly van alles en nog wat las: Plato’s Republica, Caesars De Bello Gallica, Winnie-the-Pooh en Winnie Ille Pu, de Latijnse vertaling ervan, het verzamelde werk van W. Somerset Maugham, Graham Greene, John Steinbeck en Ernest Hemingway, en de The Saint-boeken van Leslie Charteris.

Zijn grammofoonplatencollectie, die naast een Philips Black Box-grammofoon stond, was al even eclectisch. De symfonieën van Beethoven, oude platen van Bix Beiderbecke en Jelly Roll Morton, en de meest recente lp van de Beatles.

‘Alsjeblieft.’ O’Reilly overhandigde Barry een glas, liet zich in een andere leunstoel ploffen en deponeerde zijn in stevige laarzen gestoken voeten op een lage tafel. Toen hief hij zijn glas, dat volgens Barry als emmer voor de brandweer dienst had kunnen doen als het niet tot de rand met Ierse whiskey gevuld was geweest. ‘Ik vind sherry niet zo lekker, maar ieder heeft zijn eigen smaak.’

‘Naar mijn idee is het nog een beetje vroeg voor whiskey.’

‘Vroeg?’ O’Reilly nam een grote slok. ‘Het is nooit te vroeg voor een fatsoenlijke borrel.’

Mijn god, dacht Barry, die O’Reilly’s rode wangen wat uitgebreider bekeek. Laat hem alsjeblieft geen alcoholist zijn.

O’Reilly, zich onbewust van Barry’s observerende blik, knikte naar een raam met een weids uitzicht. ‘Ga eens kijken.’

Barry keek langs de met mos begroeide, ietwat scheefstaande toren van een kerk aan de overkant, over de daken van de huizen aan de hoofdstraat van Ballybucklebo naar de duinen waar Belfast Lough – kobaltblauw en met witte schuimkoppen op de golven – het graafschap Down scheidde van de Antrim Hills. Heuvels die in de verte vaag afstaken tegen een hemel zo blauw als korenbloemen.

‘Mooi, hè?’ zei O’Reilly.

‘Inderdaad, dokter O’Reilly.’

‘Fingal, jongen. Fingal. Oscar.’ O’Reilly glimlachte vaderlijk.

‘Oscar Fingal?’

‘Nee. Niet Oscar Fingal. Wilde.’

‘Oscar Fingal Wilde?’ Barry begreep het niet zo best meer, en hij zag O’Reilly’s neus een beetje bleek worden.

‘Oscar… Fingal… O’Flahertie… Wills… Wilde.’

Barry onderdrukte de neiging te zeggen dat je dat kon zingen als je er een melodietje bij had.

‘Je kijkt alsof je een beetje in de war bent, jongen.’

Verbaasd, verward, verbijsterd.

De neus herkreeg zijn normale kleur. ‘Ik ben naar Oscar Wilde vernoemd.’

‘O.’

‘Mijn vader kende zijn klassieken en als je vindt dat ik qua namen rijkelijk ben bedeeld, zou je mijn broer eens moeten ontmoeten: Lars Porsena O’Reilly.’

‘Mijn hemel! Macaulay?’

‘Inderdaad. Lays of Ancient Rome.’ O’Reilly nam opnieuw een grote slok. ‘Plattelandsartsen zijn niet allemaal ongeletterd.’

Barry voelde dat hij weer begon te blozen. De eerste indruk van de grote man die tegenover hem zat, klopte misschien niet helemaal. Hij boog zijn hoofd en nam een slokje sherry.

O’Reilly negeerde het feit dat Barry zich slecht op zijn gemak voelde. ‘Laverty, wil je de baan hebben?’

Voordat Barry iets kon zeggen rinkelde ergens beneden een bel.

‘Verdorie. Nog een klant,’ zei O’Reilly. ‘Kom mee.’ Hij ging staan en Barry liep achter hem aan.

O’Reilly maakte de voordeur open. Seamus Galvin stond op de stoep, met in elke hand een nog levende kreeft. ‘Een goede avond, dokter,’ zei hij, en hij stak O’Reilly de beesten toe. ‘Ik heb me voet gewassen.’

Barry moest denken aan een slonzige Eliza Doolittle die tegen professor Higgins zei: ‘Ik heb me handen en me gezicht verwassen voordat ik hierheen kwam.’

‘Werkelijk?’ zei O’Reilly streng terwijl hij de kronkelende creaturen aan Barry gaf. ‘Kom binnen. Dan zal ik die achterpoot van je bekijken.’

‘Hartelijk bedankt, dokter.’ Galvin aarzelde. ‘En wie is deze jonge heer?’

Barry had het zo druk met het ontwijken van de klauwen van de kreeften dat hij O’Reilly’s antwoord bijna had gemist. ‘Dit is dokter Laverty, mijn nieuwe assistent. Morgen ga ik hem inwerken.’