images

Je kunt van hier niet daar komen

De inkt op de bul van Barry Laverty – dókter Barry Laverty – was nog maar nauwelijks droog toen hij zijn gedeukte Volkswagen Kever de berm in reed om de kaart op de stoel naast hem te raadplegen. Six Road Ends stond duidelijk aangegeven. Hij keek door de met dode insecten besmeurde voorruit. Te oordelen naar de doolhof van smalle, door sleedoornheggen omzoomde landweggetjes die iets verderop bij elkaar kwamen, moest het dorp Ballybucklebo aan het eind van een daarvan liggen. Maar welke moest hij inslaan? Hij bracht zichzelf in herinnering dat het antwoord op die vraag niet alleen afhing van de geografie.

De meeste van zijn jaargenoten aan de medische faculteit van de Queen’s University in Belfast hadden duidelijke plannen voor hun carrière gehad. Hij niet. Huisarts worden? Zich specialiseren? Zo ja, waarin? Hij haalde zijn schouders op. Hij was een vierentwintigjarige vrijgezel zonder verantwoordelijkheden, en hij wist dat hij alle tijd van de wereld had om over zijn toekomst als arts na te denken. Zijn directe vooruitzichten zouden echter misschien niet al te best zijn als hij te laat kwam voor zijn afspraak van vijf uur. Hoewel het vinden van een richting die zijn leven op kon gaan belangrijk kon zijn, moest hij nu heel nodig genoeg geld verdienen om de lening op zijn auto af te betalen.

Hij keek nijdig naar de kaart en traceerde de weg die hij vanuit Belfast had genomen, maar Six Road Ends lag vlak bij de rand van de kaart. Geen Ballybucklebo te zien. Wat moest hij doen?

Hij keek weer op en ving in de achteruitkijkspiegel een glimp van zichzelf op. Blauwe ogen keken hem vanuit een gladgeschoren, ovaal gezicht aan. Zijn das zat scheef. Hoe zorgvuldig hij dat ding ook strikte… het lukte de knoop altijd onder een punt van de boord van zijn overhemd te belanden. Hij begreep hoe belangrijk een eerste indruk was, en hij wilde er niet slordig uitzien. Hij trok de das weer recht en probeerde toen tevergeefs de omhoogstaande haarlok bij zijn kruin glad te strijken. Hij haalde zijn schouders op. Dan maar zo. Hij was niet onderweg naar een schoonheidswedstrijd. Zijn medische referenties zouden aandachtig worden bekeken. In elk geval was zijn haar kort – anders dan de stijl die door de Beatles, die nieuwe popgroep, was geïntroduceerd.

Een laatste blik op de kaart bevestigde dat die hem niet zou helpen zijn plaats van bestemming te vinden. Misschien stond er bij de kruising een wegwijzer. Hij stapte de auto uit en de veren kraakten. Hij had de Kever Brunhilde genoemd en zij protesteerde tegen het gewicht van zijn wereldse goederen. Twee koffers, de een met zijn vrij miezerige garderobe en de ander met medische handboeken. Een dokterstas en een hengel voor vliegvissen onder de kap, een tenen fuik en lieslaarzen op de achterbank. Niet veel om over op te scheppen voor iemand die arts was, dacht hij, maar met een beetje mazzel zou hij er binnenkort financieel beter voor staan. Mits hij Ballybucklebo kon vinden.

Hij leunde tegen het portier en was zich ervan bewust dat zijn slanke, een meter drieënzeventig lange lichaam nauwelijks lang genoeg was om over het koepeldak van Brunhilde heen te kijken. Ook als hij op zijn tenen ging staan kon hij geen wegwijzer ontdekken. Misschien was die verstopt achter de heggen.

Hij liep naar de kruising. Geen wegwijzers. Misschien is Ballybucklebo net zoiets als Brigadoon, dacht hij, dat slechts één dag per eeuw bestond. Ik kan beter ‘How Are Things in Glocca Morra?’ gaan neuriën en hopen dat een van de kleine mensen zich laat zien om me de weg te wijzen.

In de warmte van de Ulster-middag liep hij terug naar zijn auto en ademde de geur in van de gaspeldoorn op de kleine velden aan weerszijden van de weg. Hij hoorde een merel die zich had verstopt in de fuchsia’s die in de heggen groeiden en schitterende purperen en felrode bloemen hadden. Ergens loeide een koe als contrapunt voor de merel.

Barry genoot van het moment. Misschien wist hij niet wat zijn toekomst verborgen hield, maar één ding was zeker. Niets zou hem er ooit van kunnen overtuigen dat hij ergens anders wilde wonen dan hier in Noord-Ierland.

Geen kaart, geen wegwijzer en geen kleine mensen, dacht hij toen hij zijn auto naderde. Ik zal gewoon een weg moeten kiezen en… Het verraste hem aangenaam een fietser de lage heuvel op te zien komen.

‘Mag ik je iets vragen?’ Barry stapte het pad van de fietser op. De jongeman remde en bleef staan, met zijn ene voet op de grond en zijn andere op een pedaal. Even vroeg Barry zich af of zijn wens een kabouter te zien in vervulling was gegaan. ‘Ik wens je een goede middag,’ zei hij.

De magere jongeman, wiens onschuldige gezicht half verborgen was onder een tweedhoed, had een stel vooruitstekende boventanden waar elke haas in de zes graafschappen hem naar Barry’s idee om zou benijden. Hij had een hooivork over zijn schouder en droeg een zwart vest over een kraagloos shirt. Zijn tweedbroek was bij zijn knieën vastgezet met leren bandjes die door de plaatselijke bevolking ‘broekophouders’ werden genoemd.

‘Mooie dag,’ zei de jongeman.

‘Inderdaad.’

‘Met het hooi gaat het prima.’ De jongeman peuterde in zijn neus.

‘Ik vraag me af of je mij zou kunnen helpen.’

‘Misschien.’ De fietser zette zijn hoed af en krabde in zijn rossige haar.

‘Ik ben op zoek naar Ballybucklebo.’

‘Ballybucklebo?’ Hij fronste zijn voorhoofd en krabde nog harder.

‘Kun je me vertellen hoe ik daar kom?’

‘Ballybucklebo?’ Hij tuitte zijn lippen. ‘Dat is een geweldig dorp.’

Barry probeerde niet te laten merken dat hij behoorlijk geïrriteerd raakte. ‘Dat zal best, maar ik moet er om vijf uur zijn.’

‘Om vijf uur? Vandaag?’

‘Ja.’ Hij wachtte, en kon nog net de woorden: ‘Nee, volgend jaar pas,’ inslikken.

De jongeman haalde een zakhorloge uit het daarvoor bestemde zakje in zijn vest, keek erop, fronste zijn wenkbrauwen en mompelde iets in zichzelf. ‘Vijf uur? Dan hebt u niet veel tijd meer.’

‘Dat weet ik. Als jij me…’

‘Ballybucklebo?’

‘Alsjeblieft.’

Hij wees op de weg recht voor hen. ‘Die kant op.’

‘Weet je dat zeker?’

‘Ja. Die weg volgen tot u bij de rode schuur van Willy John McCoubrey bent.’

‘Rode schuur. Oké.’

‘Daar moet u niet afslaan.’

‘O.’

‘U moet gewoon rechtdoor gaan en dan zult u een zwart-witte koe in de wei zien staan, tenzij Willy John haar naar de rode schuur heeft gehaald om haar te melken. Langs haar rijden en dan rechtsaf.’ De jongeman wees naar links.

Barry was een beetje in de war. ‘De eerste afslag réchts na de zwart-witte koe?’

‘Ja.’ Hij bleef naar links wijzen. ‘Dan is het nog maar een klein eindje.’ Hij stapte weer op zijn roestende fiets en zei even plechtig als een priester die de zegen geeft: ‘Als ik in uw schoenen had gestaan, zou ik nooit hebben geprobeerd Ballybucklebo hiervandaan te bereiken.’

Barry keek de jongeman scherp aan. Uit zijn gezichtsuitdrukking bleek dat hij het heel serieus had gemeend.

‘Dank je,’ zei Barry, die de neiging onderdrukte om in de lach te schieten. ‘Heel hartelijk bedankt. O ja. Ken je toevallig de arts die daar woont?’

De wenkbrauwen van de jongeman vlogen omhoog. Zijn ogen werden groot en hij floot lang en laag. ‘Of ik dokter O’Reilly persoonlijk ken? Ja, inderdaad, meneer.’ Toen zette hij zijn voeten op de pedalen en fietste keihard weg.

Barry ging weer in Brunhilde zitten en vroeg zich af waarom zijn adviseur opeens op de vlucht was geslagen bij het noemen van dokter O’Reilly. Tja, dacht hij. Als de koe van Willy John in het juiste veld stond, zou hij daar snel genoeg achter komen, want hij had om vijf uur een afspraak met niemand anders dan dokter Fingal Flahertie O’Reilly.