De poes heeft een vogel gevangen. Ik hoor het aan het hulpeloze gepiep. Ik ren naar buiten, klaar om de vogel met zachte maar dwingende hand uit haar bek te halen zoals ik vaker heb gedaan. Maar het ziet er slecht uit: de vogel spartelt op de grond en kan al niet meer opstaan. Poes hapt gretig toe. ‘Nou ja, die is niet meer te redden,’ besluit ik. ‘Dan moet de natuur z’n gang maar gaan.’ Maar daar hoef ík geen getuige van te zijn. Gauw loop ik weer naar binnen.
Maar dan gaat het knagen. Ik ben weggelopen omdat ik geen vogelleed wilde meemaken, vermaan ik mezelf. Maar ook al kan ik nu niet zien wat daarbuiten gebeurt, het gebéurt evengoed wel. En misschien had ik toch kunnen helpen. Het zou een nare, stressvolle ervaring zijn, maar ik moet het minimaal probéren. In plaats van lekker weer in de bank te vallen met de krant, kan ik nu niet anders meer dan naar buiten rennen, de hijgende vogel oppakken, in een doos doen en met gierende wielen en opgefokt gemoed naar de dierenarts racen.
Mensen kunnen soms, onder het mom van altruïsme en betrokkenheid, buitengewoon egocentrisch zijn. Ze zien iets ergs en roepen ‘Daar kan ik niet tegen!’ en sluiten zich ervoor af. In de vakliteratuur heet dit empathic distress: door je empathie ben je zo van streek dat je niets doet. Dat voelt wel heel betrokken, maar niemand heeft er iets aan. Wat je doet is in feite niet zo sociaal, want je kiest voor je eigen gemoedsrust. Hetzelfde doen mensen die zeggen: ‘Dat is de natuur, die is wreed.’ Dat klinkt wijs en berustend. Maar die wijsheid is veel moeilijker op te brengen wanneer de natuur opeens jouzelf overkomt.
Zelfs als we anderen wél helpen, zit daar volgens veel onderzoekers toch een persoonlijk voordeel aan vast. Je kunt mensen helpen om een goeie indruk te maken, omdat ze later misschien iets terug doen, om je reputatie of je eigen ego op te krikken. Ik word zelf altijd wat wantrouwig als docenten, coaches of goeroes zeggen dat ze het leven van anderen willen verbeteren. Ik denk dat ze het stiekem ook wel zelfverheffend vinden dat zij anderen de weg wijzen. Hulp bieden kan ook een lekker gevoel geven als je ziet hoe iemand beter wordt van jouw hulp. Zelfs dat wordt beschouwd als een egoïstisch motief, genaamd empathic joy: het plezier dat je voelt door iemand anders een plezier te doen.
Er zijn ook onderzoekers die wel geloven in echt altruïsme – volledig belangeloze hulp. Zij hebben aangetoond dat mensen (andere dieren overigens ook) soms óók hulp bieden als ze geen enkele mogelijkheid hebben het resultaat te zien – dus geen empathische vreugde beleven, omdat het effect van hun hulp onbekend blijft. Ook bieden mensen soms hulp als ze gelegenheid hebben zich af te sluiten van iemands leed en er dus geen last van hoeven te hebben. Dat ze dan toch helpen, betekent dat echte betrokkenheid en altruïsme wel bestaan. Het komt alleen minder vaak voor dan we denken: je afsluiten onder het motto ‘Daar kan ik niet tegen!’ of ‘Daar ben ik te gevoelig voor’ is juist een manier om je eigen comfort te beschermen. Het kan heel altruïstisch zijn in zulke gevallen de gevoeligerd een schop onder de kont te geven: huppekee, als je er niet tegen kunt, doe er dan iets aan.