18

De laatste paus

(1676-1774)

 

Pauselijke hervormers

  

Toen de zeventiende eeuw ten einde liep, had het pausdom een goede reputatie, die het grotendeels te danken had aan de hervormingen van twee markante pausen, Innocentius xi (1676-1689) en Innocentius xii (1692-1700). De internationale situatie begon echter dreigende vormen aan te nemen. De laatste Habsburgse koning van Spanje, Karel 11 (1665-1700), was bijna dood. Hij was het product van vele generaties inteelt binnen de Spaanse en Oostenrijkse takken van de dynastie. Daardoor had hij geen kinderen, zelfs al waren de heksen die voor zijn aandoening verantwoordelijk werden gehouden door de inquisitie verbrand. Vanwege het huwelijksbeleid van zijn voorgangers konden zowel rivaliserende Habsburgers uit Oostenrijk als leden van de Franse dynastie van Bourbon aanspraak maken op zijn opvolging. Het Spaanse Rijk omvatte Spanje zelf, benevens grote gebieden in Zuid-en Midden-Amerika, de Spaanse Nederlanden en het grootste deel van Italië, behalve Venetië en de pauselijke staten. Verdeling van dat rijk was onacceptabel voor Madrid. De koning werd op zijn sterfbed overreed alles na te laten aan de kandidaat van Bourbon, een kleinzoon van Lodewijk xiv. Daarop bereidden zowel katholieke als protestantse machten zich voor op oorlog om de Habsburgse pretendent te steunen of een verdeling af te dwingen, liever dan dat het hele Spaanse rijk naar een Franse alleenheerser zou gaan. Hoewel het pausdom de natuurlijke bemiddelaar was in zo'n conflict, werden individuele pausen ervan verdacht de ene dan wel de andere kant te bevoordelen. De verhouding tussen het pausdom en de Fransen was stroef geweest onder Innocentius xi. In 1678 probeerde hij de autocratische Lodewijk xiv tegen te houden bij zijn uitbreiding van de controle op de kerk in zijn rijk. Het antwoord kwam in 1682 in de vorm van een vergadering van Franse geestelijken die, aanmoedigd door de koning, vier Gallicaanse Artikelen uitvaardigden waarin de paus elke vorm van wereldlijk gezag werd ontzegd en zijn functie andermaal ondergeschikt werd gemaakt aan een algemeen concilie. Voor historische rechtvaardiging keek Lodewijk naar de werken van geleerden als de jezuïet Louis Maimbourg. Die sprak de koning aan met Lodewijk de Veroveraar en waarschuwde hem dat pauselijke bemoeienis het rijk van Karel de Grote had ondermijnd.1 Maimbourgs boeken werden op de Index van verboden boeken geplaatst. Innocentius verwierp de Gallicaanse Artikelen en weigerde koninklijke benoemingen in Franse bisdommen te bevestigen, wat tot resultaat had dat er in 1685 nog vijfendertig vacatures waren. Paus Alexander vm (1689-1691) probeerde de kloof met Frankrijkte dichten. Dat stelde zich nu meer verzoenend op, aangezien de belangrijkste tegenstander van Lodewijk in Noord-Europa, Willem van Oranje, juist de Engelse troon had verkregen. Avignon werd aan het pausdom teruggegeven, maar de Gallicaanse Artikelen werden niet ingetrokken. Deze toenadering tussen Frankrijk en het pausdom veroorzaakte onrust in Wenen. Die verergerde toen Innocentius xn in 1693 een nieuw verdrag sloot met Frankrijk; dit bevrijdde de Franse bisschoppen van het onderschrijven van de Gallicaanse Artikelen en degenen die nog op pauselijke bevestiging van hun benoeming wachtten, werden nu gewijd.

Toen de oorlog om de Spaanse opvolging in 1700 uitbrak, stond het pausdom er economisch en bestuurlijk beter voor dan in decennia was voorgekomen. In 1676 had het voor ongeveer vijftig miljoen scudi schulden, en Innocentius xi droeg Giovanni Battista di Luca (benoemd tot kardinaal in 1681) op te berekenen hoeveel middelen er sinds het begin van de eeuw terecht waren gekomen bij familieleden van de paus. Toen Di Luca op de proppen kwam met het duizelingwekkende bedrag van dertig miljoen scudi,2 stelde Innocentius een bul op die de uitkeringen aan de pauselijke familie beperkte. Hij ondervond echter grote tegenstand van de kardinalen, die beweerden dat de luister van de 'heersende familie', zoals ze werd genoemd, die van de paus zelf moest weerspiegelen.3

Dat Innocentius xi de bul niet uitvaardigde is een symptoom van de meer collegiale stijl van de pauselijke regering in de late zeventiende eeuw. De pausen gingen in deze periode vaker te rade bij hun kardinalen en lieten zich vaker door hen overtuigen van een ander standpunt. Een 'Handleiding voor de Praktijk' voor de kardinalen die in 1680 door de raadsman van Innocentius xi, Di Luca, werd uitgegeven, trok een uitvoerige vergelijking tussen de Romeinse Senaat van de Republiek en het Heilige College. Hij stelt het college voor als de senaat van een 'nieuwe republiek' en de paus speelt er een minder belangrijke rol in.4 Di Luca presenteert hem als eerste senator. Innocentius' eigen eenvoudige levensstijl en de beperkingen die hij oplegde aan zijn familie bewerkstelligden dat nepotisme tijdens zijn pontificaat nooit aanleiding gaf tot schandaal. De opleving van nepotisme dat onder zijn opvolger plaatsvond, Alexander vm (1689-1691), was des te heviger vanwege de vrees van zijn familieleden dat ze maar korte tijd zouden kunnen profiteren van zijn bekleding van het pauselijk ambt; hij was immers al negenenzeventig toen hij werd gekozen: 'Het drieëntwintigste uur heeft reeds geslagen,' waarschuwde hij hen. Deze terugkeer naar de 'slechte ouwe tijd' vereiste een oplossing. Een van de eerste maatregelen van Alexanders opvolger, de Napolitaanse aristocraat Antonio Pignatelli die paus werd onder de naam Innocentius xn, was de bul Romanum decet Pontificum (Het is passend dat de paus van Rome...) van 1692, die paal en perk stelde aan de ambten en douceurtjes die de pauselijke familie ter beschikking stonden. Hoewel het soms is beschreven als de afschaffing van nepotisme, maakte zijn decreet er daadwerkelijk een einde aan dat pauselijke 'heersende families' zichzelf op kosten van de kerk verrijkten. Pausen bleven hun neven en soms broers tot kardinaal benoemen, maar de formele rol van kardinaal-nepoot werd geen nieuw leven ingeblazen; in handen van de favoriet van het conclaaf van 1676, kardinaal Aderano Cibo (1613-1700), werd het ambt van staatssecretaris het belangrijkste binnen de curie. Hij beschreef zichzelf als 'eerste minister van de paus met alle gezag'.5 Onder zijn successen telde Cibo de talrijke economische en administratieve hervormingen van het pontificaat van Innocentius xn (1691-1700). Innocentius xi was een van de oprichters van het Squadrone Volante geweest toen hij nog kardinaal Benedetto Odescalchi was, maar hij verlegde zijn steun later naar een andere factie die de bijnaam 'zeianti' of 'zeloten' droeg. Ze deelden veel van de doelen van het Eskadron ter vermindering van seculiere bemoeienis op conclaven, maar vonden het belangrijker dat pau-sen werden gekozen om hun morele en spirituele kwaliteiten dan om hun politieke of diplomatieke kwaliteiten. De verkiezing van Innocentius xi zelf in 1676 markeerde het eerste succes van deze factie; een volgend succes werd bereikt met de verkiezing van Clemens xi (1700-1721). Als secretaris van Apostolische Brieven had Clemens de bul tegen nepotisme van zijn voorganger opgesteld. Hij werd eenstemmig gekozen op een langdurig en verdeeld conclaaf, dat door de dood van Karel n van Spanje tot een beslissing was gedreven, maar hij weigerde zijn verkiezing te aanvaarden en zei dat hij niet wilde dat hij zijn eigen neven de voordelen van het ambt moest weigeren. Na drie dagen theologische discussie was Clemens ervan overtuigd dat hij de Heilige Geest tartte door weerstand te bieden aan eenstemmige verkiezing. Zijn verheffing markeerde tevens een verandering van stijl: hij werd de eerste baardeloze paus sinds Clemens vu (die zich niet meer schoor na de plundering van Rome in 1527) en begon daarmee een trend die al zijn opvolgers in ere hielden.

Het pontificaat van Clemens vu werd sterk beïnvloed door de oorlogvoerende katholieke staten. Zoals men van zijn voorgangers dacht dat ze proFrans waren, dacht iedereen dat ook van hem, alleen de Fransen zelf niet. De Oostenrijkse Habsburgers veroverden Napels in 1707, waarmee ze zout in de wonden wreven die hun strooptochten hadden veroorzaakt in de Romagna, het noordoostelijke deel van de pauselijke staten. Clemens verklaarde hun de oorlog - met rampzalige gevolgen. In november 1708 moest een 20.000 man sterk pauselijk leger zich overgeven bij Ferrara; de Oostenrijkers trokken op naar Rome en dreigden de stad weer te plunderen. Clemens capituleerde in januari 1709. Hij ging akkoord met demilitarisatie van de pauselijke staten en met vrije doortocht voor Habsburgse troepen tussen Milaan en het koninkrijk Napels. Tevens moest hij zijn neutraliteit opgeven in de nog steeds woedende oorlog om de Spaanse successie en de Habsburgse pretendent als koning erkennen. Dit had een onmiddellijk schisma tot gevolg, daar de kandidaat van de Bourbons in het grootste deel van Spanje allang was aanvaard als Filips v (1700-1746). De Spaanse kerk had geen communie met Rome tot de oorlog in 1714 werd beëindigd.

 

De jansenistische controverse

 

Voor een paus die als besluiteloos gekenschetst is, hadden de beslissingen van Clemens xi dramatische of ten minste onverwachte gevolgen.6 Eén besluit betrof een vroegere theologische controverse die van invloed was op de kerk in Frankrijk en Nederland. In een poging de protestanten op eigen grondgebied te verslaan betoogde een Nederlandse bisschop, Cornelius Jansen (1585-1638), in zijn boek over de theologie van Sint-Augustinus dat de noodzaak van goddelijke genade bij de verlossing werd genegeerd ten gunste van individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. Dit was gevoelige materie, omdat Augustinus invloed had gehad op het denken van Luther en vooral Calvijn. Het boek dreigde het debat over 'geloof of werken' te heropenen dat op het Concilie van Trente was gesloten. Bijgevolg waren vijf van Jansens stellingen veroordeeld door Urbanus viii en Innocentius x. Toch trokken zijn ideeën ook invloedrijke medestanders aan, aangezien de contemporaine vroomheid zich verwijderde van de op goede daden georiënteerde religiositeit uit de tijd van de Contrareformatie en de kant op ging van een pessimistischer kijk op de menselijke natuur en een geïnternaliseerde spiritualiteit. Bewegingen als het quiëtisme, dat de vernietiging van het zelf door opname in het goddelijke voorstond, waren populair en hadden zelfs invloed op Innocentius xi. In de ogen van de Congregatie van het Heilig Officie (voorheen de Heilige inquisitie) waren dit storende ontwikkelingen. Medestanders van Jansen, bekend als de jansenisten, beschouwden zijn ideeën als orthodox en heilzaam, maar accepteerden ook het gezag van de paus. Zij hadden beweerd dat de vijf veroordeelde stellingen feitelijk niet in zijn boek over Augustinus stonden, maar Alexander vu verwierp dit. De jansenisten namen hun toevlucht tot een staat van 'respectvol stilzwijgen', waren het er niet mee eens maar zeiden dat niet. De kwestie zette zich op controversiële wijze voort in Frankrijk, waar de ideeën van Jansen werden onderwezen in de scholen die aan het deftige cisterciënzer klooster van PortRoyal des Champs waren verbonden; onder de leerlingen waren de toneelschrijver Jean Racine (1639-1699) en de wiskundige en filosoof Blaise Pascal (1623-1662), die jezuïtische kritiek op Jansen had beantwoord in zijn Lettres Provincialesv an 1657.

Lodewijk xiv, de zonnekoning, die wilde dat 'zijn' kerk een verenigde indruk zou maken, haalde de nieuwe paus ertoe over de controverse te beëindigen. Een bul van Clemens xi die het 'respectvolle stilzwijgen' veroordeelde, voorzag Lodewijk in 1705 van de rechtvaardiging Port-Royal te verbieden. De nonnen werden in 1709 onder dwang afgevoerd en de gebouwen een jaar later met de grond gelijk gemaakt. Meer maatregelen volgden toen er bij het Heilig Officie klachten werden ingediend over het zeer populaire Nieuwe Tes- tament in het Frans met morele reflexies op ieder vers dat in 1693 werd uitgegeven door Pasquier Quesnel (1634-1719). Deze was al eerder met het Vaticaan in botsing gekomen omdat hij vraagtekens zette bij de pauselijke onfeilbaarheid^Hij leefde in ballingschap in het protestantse Amsterdam.7

In 1713 vaardigde Clemens xi een bul uit met de titel Unigenitus (De Eniggeborene), waarin 101 stellingen uit de Morele reflecties werden veroordeeld,8 wat zelfs in Engeland, waar verscheidene vertalingen waren uitgegeven, aanleiding gaf tot enorme opschudding.9 In Frankrijk deden kardinaal De Noailles, aartsbisschop van Parijs, en verscheidene andere Franse bisschoppen een beroep op de paus om Unigenitus te herroepen; zij pleegden passief verzet tot 1728. Anderen beweerden dat het de bul zonder instemming van het Franse episcopaat aan kracht ontbrak en in 1717 riepen vier van hen op tot een algemeen concilie. Deze groep, bekend als de Appellants, werd in 1718 door Clemens xi geëxcommuniceerd, maar het ledenaantal groeide tot het meer dan twintig bisschoppen en drieduizend lagere geestelijken omvatte. Zij bleven Rome uitdagen tot de laatste in 1754 stierf. Op eenzelfde manier vormde een groep Nederlandse jansenistische geestelijken in 1723 een afgescheiden gemeenschap bij wat het oudkatholieke schisma wordt genoemd; deze gemeenschap bestaat nog steeds onder de naam Nederlandse oudkatholieke kerk. Er was in bredere kring bezorgdheid omdat verscheidene passages uit de Morele reflecties, die in Unigenitus werden veroordeeld, puur augustijns gedachtegoed leken te zijn, zoals in de stelling: 'Genade is het werk van de hand van de almachtige God, die door niets wordt belemmerd of vertraagd.'10 Daar Augustinus net zo'n sterke invloed had gehad op Thomas van Aquino als op Luther en Calvijn, vreesden de dominicanen dat hun eigen intellectuele traditie in twijfel werd getrokken en zij drongen er officieus op aan dat de bul werd ingetrokken of herzien. Dit zou hebben kunnen gebeuren toen er een dominicaan paus werd onder de naam Benedictus xm (1724-173 o), maar terwijl hij de broeders verzekerde dat Augustinus en Aquino van onaantastbare orthodoxie waren, beval hij ook dat Unigenitus 'door allen in haar geheel in acht moest worden genomen... van welke rang of stand ook'. Die geestelijken of leden van religieuze orden 'die er geen goede gevoelens voor hadden of er kwaad van spraken' dienden door hun bisschop of provinciaal te worden gecorrigeerd en indien nodig naar Rome gezonden, evenals alle boeken die er kritiek op hadden.11

De belangrijkste tegenstanders van de jansenisten in Frankrijk waren de jezuïeten geweest. Op hun beurt waren die vanwege hun veronderstelde feilen bekritiseerd door Pascal in zijn Lettres Provinciales; daarin beschuldigde hij hen van 'morele laksheid' en een heidense moraal.12 Hij bedoelde daarmee dat ze zich aan alle meningen en aan alle mensen konden aanpassen en hij bekritiseerde hun haarkloverij, een redeneertrant die absolute beginselen vermijdt. Hun status van favoriete biechtvaders van de machtigen, onder wie de meeste Europese katholieke alleenheersers, gaf hun invloed dankzij hun buigzame benadering in de beoordeling van zondigheid en de lichte boetes die ze oplegden, met als resultaat dat ze 'het christendom heden regeren'.13

Dat het boek van Pascal een breed lezerspubliek had, leidde ertoe dat de jezuïeten werden gezien als geheimzinnig, manipulatief en staande boven de wet. Er zou niet zoveel aan de hand zijn geweest als ze nog steeds de steun hadden gehad van die ene autoriteit aan wie ze verantwoording waren verschuldigd - de paus. Maar nu bedreigde een nieuwe controverse deze essentiële band. 

 

De Chinese riten

 

In het midden van de dertiende eeuw kwamen door de paus gesponsorde missionaire contacten met het Verre Oosten op gang, maar die werden verbroken nadat de Mongolen, onder wie de meeste bekeerlingen waren gemaakt, in 1638 door de Ming-dynastie uit China werden verdreven. Dankzij maritieme contacten via de nieuwe Portugese handelsstations in Goa en Indonesië leefde de Chinese missie op in het midden van de zestiende eeuw. De taak werd toevertrouwd aan de jezuïeten, wier stichters zich aan de missie hadden gecommitteerd. Een van de zes oorspronkelijke metgezellen van Ignatius van Loyola, Francis Xavier (heilig verklaard door Gregorius xv in 1622), kreeg toestemming om het evangelie te prediken in Indonesië en Japan; hij was op weg naar China om nieuw missionair terrein te verkennen toen hij in 1552 stierf.

Zijn belangrijkste opvolger was Matteo Ricci (1552-1610), die in 1582 in Macao arriveerde. Daar leerde hij Chinees spreken en schrijven, en hij vertaalde de Analecten van Confucius en andere klassieke teksten in het Latijn. Zijn vaardigheden als wiskundige en cartograaf werden geprezen door verschillende Chinese provinciaal-gouverneurs en hij werd toegelaten aan het keizerlijk hof, zij het niet tot een audiëntie bij de keizer. Hij kleedde zich Chinees en maakte zich veel eigen van de levensstijl van een boeddhistische monnik; die bereidheid zich aan te passen aan de culturele normen van zijn gastheren en zijn westerse wetenschappelijke kennis maakte hem aanvaardbaar voor een maatschappij die traditioneel een achterdochtige en minachtende houding aannam jegens buitenstaanders. Het daaruit voortkomend succes van de jezuïeten in China was grotendeels te danken aan deze bereidheid tot opname van elementen uit het Chinese denken en Chinese gebruiken, en tot beperking van het contact met andere westerlingen. Vandaar de betekenis van de Chinese riten die door Ricci werden geïntroduceerd en waardoor Chinese bekeerlingen traditionele praktijken konden handhaven, zoals het branden van wierook ter ere van hun voorvaderen en de verering van Confucius. Vooral de dominicanen brachten daar tegenin dat dit afgoderij was, maar degenen die beter bekend waren met de Chinese maatschappij erkenden dat dit geen vormen van aanbidding waren en dat Confucius niet werd beschouwd als een goddelijk wezen. In Rome heerste achterdocht bij de Congregatie voor de Voortplanting van het Geloof (Congregatio de Propaganda Fide), door Sixtus v in 1588 gesticht, en andere religieuze orden die bij het missiewerk waren betrokken, schaarden zich niet achter de jezuïtische leiding. Er volgde een levendig debat over de toepasselijkheid van de riten. In 1645 stemde Innocentius x in met een decreet van de Congregatie dat de riten veroordeelde, maar in 1656 stond Alexander vu de riten toe en erkende ze als niet-religieuze ceremoniën. Hij keurde ook goed dat Chinese geestelijken de dagelijkse mis in hun eigen taal lazen. In hetzelfde jaar beweerde Pascal dat de jezuïeten hun Chinese bekeerlingen toestonden 'afgoderij te beoefenen, door het ingenieuze idee hen ertoe te brengen om onder hun kleren een afbeelding van Christus te verbergen, en hun te leren diegene geestelijk de aanbidding te schenken die in de openbaarheid wordt gewijd aan het idool Chacim-Choan en hun Keumfucum' [Confucius].'4 De volgende vijftig jaar bleef de kwestie echter rusten waar Alexander haar had laten liggen en de kritiek op de Chinese riten werd wel verborgen maar niet gesmoord.

De zaak trad weer op de voorgrond bij aanvang van het pontificaat van Clemens xi in 1700 omdat de franciscanen beroepschriften richtten aan de Congregatie. De onafhankelijkheid van de jezuïeten, die alleen via hun generaal aan de paus verantwoording aflegden, en hun onderwijs-en evangelisatiemethoden hadden aanleiding gegeven tot zowel afgunst als ongemak bij verschillende instanties, van het college van kardinalen tot ver daaronder; de Chinese riten leken een kwestie te zijn die de kwetsbaarheid van de jezuïeten aan het licht zou brengen. Hun tegenstanders beweerden dat er te weinig toezicht was op de jezuïeten in China en dat zij niet zo toeschietelijk reageerden op bestuur vanuit Rome als het hun betaamde. In antwoord daarop stuurde Clemens xi in 1702 een afgezant naar het Chinese hof om te proberen een permanente diplomatieke aanwezigheid in Beijing van de grond te krijgen die de activiteiten van de jezuïtische missionarissen in de gaten kon houden. Tegelijkertijd werd de zaak van de riten heropend en de jezuïeten verdedigden hun standpunt bij de Congregatie; die besliste in 1704 echter tegen hen. Daarop gingen de jezuïeten in beroep bij de paus, maar die vaardigde in 1715 de bul Ex illa die uit (Vanaf die dag...) waarin de Chinese riten werden verboden, alsmede het gebruik van de Chinese woorden 'shang di' (opperste keizer) en 'tian' (hemel) als vertaling van 'god'.15 De jezuïeten legden het verbod van de paus naast zich neer tot dit aan het licht kwam in de tijd van zijn opvolger, Innocentius xm (1721-1724), die al vooroordelen tegen hen koesterde. Hij verbood hun nog langer novicen te ontvangen, dreigde met opheffing van de orde zelf en gaf hun drie jaar om hem te overtuigen van hun absolute gehoorzaamheid. In 1742 beval Benedictus xiv de jezuïtische missionarissen in China te zweren dat ze de riten niet zouden gebruiken.

Deze episode bracht een fundamentele verandering teweeg in de houding van de Chinese heersers tegenover christelijke missionarissen in hun rijk. Keizer Kangxi (1660-1722) had gebruikgemaakt van jezuïtische priesters die geschoold waren in westerse geneeskunde, wiskunde, muziek, astronomie en cartografie, hoewel hij hun kennis vooral beschouwde als anders en niet noodzakelijk als superieur. Hij was verdraagzaam geamuseerd door de diplomatieke en linguïstische vergissingen van de pauselijk afgevaardigde, Charles Thomas Maillard de Tournon ("j" 1710), titulair patriarch van Antiochië, maar wantrouwde zijn bedoelingen: 'Hij was een vooringenomen en onbetrouwbaar persoon, die recht en krom door elkaar haalde.'16

Kangxi veegde de argumenten van de gezant voor een permanente afvaar-diging van tafel - 'China heeft geen gemeenschappelijke belangen met het Westen' - waarschuwde de jezuïeten aan zijn hof dat De Tournon hun vijand was en bracht het onderwerp van de Chinese riten ter sprake. Hij werd geïrriteerd door sommige misvattingen van de buitenlanders omtrent de Chinese maatschappij en vond ze twistziek op het eigenaardige af: 'Binnen dat katholieke geloof maakt de gemeenschap van Petrus ruzie met de jezuïeten; Bouvet maakt ruzie met Mariani; de Portugese jezuïeten willen alleen hun landgenoten in de kerk terwijl de Fransen alleen Fransen willen in de hunne.'17

Omdat hij de riten beschouwde als een erkenning van de waarden van de Chinese cultuur stond hij erop dat ze in stand werden gehouden. Als verder teken van verbintenis zouden toekomstige missionarissen alleen worden toegelaten als ze voor langere tijd naar China kwamen, bij voorkeur hun hele leven, en de keizer maakte duidelijk dat het niet zijn bedoeling was degenen kwijt te raken die reeds aan zijn hofwaren gevestigd en thuis waren in de Chinese gewoonten. Schertsend zei hij tegen de jezuïeten aan zijn hof dat hij ze niet meer terug zou laten gaan naar het Westen en als de paus hen schuldig bevond aan een of ander, dan zou hij hun hoofden afhakken en ze terugsturen naar de paus, zodat die ze kon 'her-vormen'. Tevens begon hij de bewegingsvrijheid van Chinese predikanten te beperken tot de steden; er kwam een ontwikkeling op gang die leidde tot de onderdrukking van alle missionaire activiteiten onder zijn opvolgers. Toen De Tournon in 1707 een gezantschappelijk decreet uitvaardigde dat de jezuïeten beval de ban op de riten te gehoorzamen die Rome in 1704 had uitgevaardigd, werd hij door de keizer in Macau gevangengezet tot zijn dood.

Ten slotte bleken de besluiten van Clemens xi (die pas in 1939 werden herroepen) omtrent de Chinese riten noodlottig voor het voortdurend succes van de missie in China; ze leidden tot de verzwakking van de banden tussen het pausdom en de Sociëteit van Jezus. De jezuïeten overtuigden zichzelf ervan dat ze met recht praktijken uitoefenden waarvan ze geloofden dat die ondanks pauselijk verbod noodzakelijk waren. De herinnering aan die uitdaging bracht sommige pausen en kardinalen er later die eeuw toe de Sociëteit te beschouwen als minder dan volledig loyaal en ze stonden open voor de kritiek die er in stijgende mate op werd uitgeoefend. Dit was des te belangrijker naarmate er meer wrijving optrad tussen het pausdom en de katholieke machten.

 

Gelukkige tijden

 

Die wrijving werd niet veroorzaakt door het pausdom. De pausen van de achttiende eeuw zijn collectief beschreven als 'humane, aangename, vaderlijke, zorgzame... goede mannen - gewoonlijk geen heroïsche mannen, maar ze waren openhartig en vriendelijk en probeerden met een glimlach hun steentje bij te dragen aan een wereld en het menselijk ras gelukkig en welvarend te maken en beter voorbereid op de eeuwigheid'.18 Een van hen, Clemens xiv (1769-1774), bracht een soortgelijk gevoel onder woorden toen hij zijn voorgangers beschreef als 'geschikte kerels'.1^

Sommigen waren onwerelds, met name Benedictus xm (1724-1730), van de familie Orsini, die vijfenzeventig was toen hij werd gekozen en daaraan voorafgaand meer dan vijftig jaar kardinaal was. Als paus behield hij het aartsbisdom Benevento, dat hij had bestuurd sinds 1686. Hij was zeer gesteld op de stad en bezocht deze nog enkele maanden voor zijn dood. Als aartsbisschop en paus nam hij de regels van de dominicaanse orde in acht, tot welke hij in 1669 was toegetreden, behandelde de generaal steeds als zijn superieur en knielde als hij aan hem schreef. Hij neigde naar mystieke geest-vervoering en wijdde zich liever aan pastorale plichten, preken, biechtafname, het inzegenen van kerken en het bezoeken van ziekenhuizen, liever dan aan de administratieve en diplomatieke zaken die normaliter zo veel tijd van de paus vroegen. Een waarnemer uit die tijd beschreef hem als 'een goed mens, zeer vroom, zeer zwak en zeer eenvoudig, die geen groter vreugde in de wereld kende dan heiligen te creëren'.20 Hij riep in 1725 een synode bijeen van bisschoppen uit de Romeinse provincie. Die zette het beleid van het Concilie van Trente voort, door erop te staan dat in elk diocees een seminarie werd gesticht en bestaande werden verbeterd.

Ongelukkig voor hem was het pausdom een monarchie die steunde op het bestuur in persoon en die afhankelijk was van de competentie van de monarch. Benedictus delegeerde staatszaken en pauselijke financiën aan een Beneventijnse vertrouweling, Niccolö Coscia (1681-1755), die zijn secretaris was geweest; hij benoemde hem in 1724 tot titulair aartsbisschop van Traianopolis en het jaar daarop tot kardinaal. Coscia was half schurk, half losbol, verkocht ambten en nam steekpenningen aan. Zijn zesjarig functioneren leidde tot ernstige verliezen aan pauselijke financiën en onder de Romeinse burgers tot een toenemende impopulariteit van de paus zelf. Coscia probeerde de paus op afstand te houden van de kardinalen en benoemingen op sleutelposities te controleren, met name de cruciale positie van staatssecretaris. Toen het nieuws van Benedictus' dood in de Romeinse opera bekend werd gemaakt riep het publiek: 'Prachtig! Dan kan Coscia ook op de brandstapel!', en de mensen holden de zaal uit om zijn huis te plunderen.21 Hij werd gevangengezet in het Castel Sant'Angelo en geschorst als kardinaal door Clemens xii (1730-1740), terwijl de ooit zo begunstigde Beneventijnen uit Rome werden verjaagd. Een van de pijnlijkste episoden uit Benedictus' pontificaat was evenwel niet het wangedrag van Coscia. De paus was persoonlijk een geestdriftig bewonderaar van zijn verre voorganger Gregorius vu (1073-1085), die in 1606 heilig was verklaard. Zijn liturgisch feest werd alleen in Rome gevierd, maar Benedictus stelde het verplicht voor de hele kerk. Dit vereiste de schepping van een nieuwe liturgie. Eén tekst daarvan verwees naar Gregorius' excommunicatie van keizer Hendrik iv, waardoor deze van zijn koninkrijk werd beroofd en zijn onderdanen uit hun horigheid werden verlost. Deze herinnering aan de nooit opgegeven pauselijke aanspraak op gezag over seculiere heersers viel volkomen uit de toon bij de tijdgeest, waarin religie minder gewicht in de schaal legde dan de rede en waarin priesterlijk bestuur een anachronisme leek. En dus gaven die paar woorden in een minder belangrijke tekst aanleiding tot een kortdurend diplomatiek tumult, waarbij verschillende regeringen bij de paus protesteerden of voorkwamen dat de tekst werd gedrukt en verspreid. Deze episode gaf meer gewicht aan het groeiend koninklijk wantrouwen jegens de jezuïeten, die werden gezien als de toonaangevende verdedigers van het recht van de paus op interventie in wereldlijke zaken. Daarom sprak de Franse monarchie op het conclaaf van 1758 een veto uit over kardinaal Carlo Alberto Guidobono Cavalchini toen hij bijna was gekozen. Cavalchini stond bekend om zijn steun aan de campagne tot heiligverklaring van Robert Bellarmine (1542-1621), de eerste jezuïtische kardinaal, die had beweerd dat een paus een koning kan afzetten als het nodig was voor het welzijn van de zielen van zijn onderdanen. Zijn heiligverklaring zou pas in 1930 plaatsvinden. Kardinaal Coscia werd tijdelijk uit hechtenis ontslagen om deel te nemen aan het vier maanden durende conclaaf dat de paus zou kiezen die hem uit zijn ambt zou ontzetten. De verandering van paus in 1730 maakte wel een einde aan het kwaad dat hij had gedaan, maar maakte nauwelijks iets goed. Clemens xn stond voorheen bekend als kunstbeschermer en 'een van de beste violisten van Italië'. Hij kwam uit de Florentijnse adellijke familie Corsini, was achtenzeventig jaar bij zijn verkiezing en had een zwakke gezondheid.22 Ondanks de ambities van een neef die hij tot kardinaal benoemde, probeerde hij persoonlijk controle te houden op de pauselijke administratie, maar hij werd in 1732 blind en leed aan ernstig geheugenverlies tot hij in het laatste jaar van zijn pontificaat volledig onbekwaam werd. Als pauselijk penningmeester van 1695 tot 1707 en als voormalig lid van tien verschillende Vaticaanse congregaties was Clemens een ervaren bestuurder en zich zeer bewust van de problemen die hij van zijn voorganger erfde. Hij probeerde op verschillende manieren iets te doen aan de aanzienlijke pauselijke schuld die nu zestig miljoen scudi bedroeg; zo introduceerde hij een nationale loterij in 1732 en bracht hij papiergeld in omloop. Hij probeerde ook de economie van de pauselijke staten te verbeteren door de handel aan te moedigen en bijvoorbeeld Ancona in hetzelfde jaar tot een vrijhaven te maken. Maar naarmate zijn handicaps ernstiger werden, nam zijn vermogen tot leidinggeven af en in zijn laatste jaren raakte het pausdom volledig op drift, zowel in interne zaken als in diplomatieke verhoudingen. Het enige doctrinaire besluit van betekenis in deze periode was de veroordeling van de vrijmetselarij als vorm van ketterij in april 1738, grotendeels vanwege het geheime karakter van de genootschappen en vanwege hun gedragslijnen. Zoals de paus in een encycliek schreef - een gezaghebbende pauselijke brief aan het episcopaat als geheel of aan een gedeelte ervan Wij, bevelhebber van de familie van de Heer, gelijk de trouwe en bescheiden dienaar, zouden met Goddelijke Welsprekendheid moeten onderwijzen dat waakzaamheid dag en nacht betracht moet worden, voor het geval dat mensen van dit slag als dieven in huis inbreken en voor het geval zij, als vossen die pogen de wijngaard te vernielen, de harten van de eenvoudigen verleiden en de onschuldige met pijlen doodschieten.23

Op het diplomatieke vlak werd de positie van de paus verzwakt door de weerstand die Clemens xii bood tegen het herstel van de Spaanse heerschappij over Sicilië en Napels. De verdragen die een einde hadden gemaakt aan de Spaanse successieoorlog resulteerden erin dat keizer Karel vi (1711-1740) Napels verkreeg in 1714 en Sicilië in 1720, maar de uitbraak van een nieuw conflict waar de meeste Europese grootmachten bij betrokken waren - de Poolse successieoorlog - gaf de Spaanse Bourbons de kans de twee gebieden in 1735 te veroveren. De paus, die nog steeds werd aanvaard als feodaal opperheer van de twee koninkrijken, had er geen zin in deze verandering van heerschappij te erkennen en er brak een ernstige diplomatieke ruzie uit tussen Rome en Madrid. Die werd pas in 1737 bijgelegd met een nieuw concordaat, waarin ook de koninklijke controle op de Spaanse kerk werd geregeld. In 1738 werd eindelijk een van de zonen van de Spaanse koning door Clemens xii geïnstalleerd als heerser van Napels en Sicilië, maar de hele geschiedenis had veel antipauselijke gevoelens gekweekt aan de hoven van de Bourbons, zowel in Spanje als in Italië.

Clemens' opvolger, Prospero Lambertini, die Benedictus xiv werd (17401758), was de opvallendste paus van de achttiende eeuw, zowel vanwege zijn praktische als vanwege zijn intellectuele successen. Kardinaal Ganganelli, die later paus Clemens xiv werd, beschreef de jaren van Benedictus' pontificaat als 'de gelukkigste tijd in de geschiedenis'.24 De nieuwe paus werd gekozen aan het einde van een conclaaf dat zes maanden duurde, het langste van de laatste eeuwen. Een Franse waarnemer maakte pentekeningen van de deelnemende kardinalen en beschreef er een als 'zonder manieren, fatsoen, intelligentie of vermogen tot oordelen', en een andere als 'een schurk van de eerste orde' en de kamerheer en deken van het college als 'zonder geloof of principes... de slechtste man in Rome'.25 Maar hij was beter te spreken over kardinaal Lambertini, die hij 'een goed, vriendelijk man' noemde, 'zonder arrogantie; iets zeer zeldzaams onder de zijnen'.26

Met vijfenzestig jaar was Benedictus xiv bij zijn verkiezing jonger dan de meeste van zijn voorgangers. Hij had zich al bewezen als een zeer competent bestuurder en was vanaf 1720 in dienst geweest als secretaris van de Congregatie van het Concilie, 'de machtigste van alle curiale instellingen', waarna hij aartsbisschop van Ancona en Bologna werd.2? Hij was ook een onderscheiden canoniek wetsgeleerde. Zijn vierdelig werk over geschiedenis en recht van heiligverklaring is nog steeds een standaardwerk over het onderwerp, evenals zijn boek over diocesane synoden.28 De nieuwe paus werd ook bijgestaan door een van de meest capabele staatssecretarissen, kardinaal Silvio Valenti Gonzaga (1690-1756), die het werk van Clemens xn aan de verbetering van handel en economie van de pauselijke staten verder ontwikkelde. Men zegt dat Benedictus zijn medekardinalen op het conclaaf het advies gaf: 'Ais je een heilige wilt, neem dan Gotti; wil je een staatsman, neem dan Aldovrandi; wil je een aardige kerel, neem dan mij.' Geheel in overeenstemming met de traditie van achttiende-eeuwse pausen was dat wat ze kregen, maar daarnaast kregen ze nog meer. In tegenstelling tot de meeste van zijn directe voorgangers speelde Benedictus een grote rol op het Europees toneel. In 1741 droeg Voltaire zijn toneelstuk Dweepzucht of Mohammed de profeet op aan de paus en de twee mannen correspondeerden over Vergilius' antwoord op de vraag of de klinker in het Latijnse woord hic lang of kort moest zijn. In 1745 creëerde Benedictus een academie van vijfentwintig vooraanstaande geleerden uit de pauselijke staten, die bekend werden als de Benedettini. Laura Maria Bassi (1711-1778) was een van hen; ze werd op haar eenentwintigste als eerste vrouw benoemd tot docente in de anatomie (aan de universiteit van Bologna) en ze was een van de eerste docenten in de newtoniaanse fysica in Italië. Niet iedereen was overtuigd van Benedictus' verdiensten. De klassieke kunsthistoricus Johann Winckelmann, die in Rome woonde vanaf 1748 en in 1768 werd vermoord, noemde hem een pias; hij was berucht om zijn obscene taalgebruik en men zei dat hij 'beter grenadier dan paus had kunnen worden'.29

Benedictus probeerde de wrijving te verminderen die in vroegere decennia zo menige diplomatieke uitwisseling tussen het pausdom en de katholieke machten had gekenmerkt, door met bijna alle machten over nieuwe concordaten te onderhandelen. Zo waarborgde hij dat de betrekkingen tussen kerk en staat op overeenkomsten waren gebaseerd. Evenals in het concordaat met Spanje van 1737 werden de meeste concessies gedaan aan pauselijke zijde en sommige concessies van de kant van de monarchieën werden nooit geheel nagekomen. Een andere hervorming was de radicale herschrijving van de Index. Deze was tot dan toe geordend naar de doopnamen van de veroordeelde auteurs en zat vol fouten. De Latijnse vertaling van Thomas Hobbes' The Levia- than uit 1651 (waarvan het laatste deel gewijd was aan de vraag hoe de Roomse kerk vergeleken kon worden met het koninkrijk der elfen) maakte er bijvoorbeeld wel deel van uit en het Engelse origineel niet. De naam van de auteur was bovendien gespeld als Thomas Gobes.3° De lijst werd gesnoeid en onder andere Copernicus werd er eindelijk van verwijderd. Benedictus schafte ook een aantal obstakels af in de canonieke wet die het katholieken verbood met niet-katholieken te trouwen. In 1747 benoemde hij de jongste zoon van Jacobus vin en iii, de troonpretendent uit het huis Stuart, tot kardinaal en bracht daarmee onherstelbare schade toe aan de jacobitische zaak die in de Engelse publieke opinie in direct verband werd gebracht met de katholieke kerk.31 Kardinaal Henry Stuart (1725-1807) werd het langst dienende lid van het college. Hoe nuttig deze overeenkomsten en hervormingen ook waren, de vlaag van diplomatieke activiteit tijdens Benedictus' pontificaat was een teken te meer van de ongerustheid waarmee het pausdom in toenemende mate de katholieke staten bezag. Die ongerustheid werd gevoed door de nauw verhulde dreiging die sommige staten hanteerden: als ze hun zin niet kregen, dan kon dat tot een schisma leiden naar het vaak aangehaalde voorbeeld van koning Henry vin van Engeland.

 

'Ik heb mijn rechterhand afgehakt'

 

Vele eeuwen lang was het pausdom ertoe in staat geweest de wereldlijke machten tegen elkaar uit te spelen die het konden verdedigen of bedreigen. Zo waren de Franse en Habsburgse rijken lang eikaars tegenwicht geweest. Rond 1735 stonden vier koninkrijken - Spanje, Frankrijk, Napels en Sicilië onder bestuur van drie verschillende takken van een enkele dynastie, de Bourbons, die een sterker gevoel van familie-eenheid koesterden en vaker samen optraden dan de Habsburgers dat deden. Tegen het midden van de achttiende eeuw voegde de opkomst van het koninkrijk Pruisen een nieuwe term toe aan de diplomatieke vergelijkingen. Een van de vele grotere Europese conflicten, de Oostenrijkse successieoorlog (1740-1748), onthulde het Pruisisch vermogen om het bij een wedstrijd om de dominantie in de kleinere staten van Noord-Duitsland tegen de Habsburgse keizers op te nemen. Ten gevolge daarvan was het Roomse Rijk na 1748 minder genegen tot ruzie met de Bourbons, uit angst dat die zich met Pruisen tegen het Roomse Rijk zouden verenigen. Rome had dus geen machtige vrienden om haar te helpen toen de Bourbon-staten haar wilden tiranniseren. Dit is de feitelijke diplomatieke achtergrond van het pauselijk verbod van de Sociëteit van Jezus in 1773.

De jezuïeten leden al onder wantrouwen tegenover hun beweegredenen. Werken van ontgoochelde voormalige jezuïeten schilderden hen in lugubere tinten af als fabelachtig rijk, of als verstokte samenzweerders, en hun rol van biechtvaders en onderwijzers op scholen en colleges in heel katholiek Europa droeg bij aan de angst voor de mistige maar kwaadwillende invloed die ze gedacht werden uit te oefenen. Voeg daaraan hun loyaliteit jegens hun generaal, 'de zwarte paus' toe, en er ligt materiaal voor samenzweringstheorieën: een geheime kerk binnen de kerk. Terwijl deze vage en slechtgefundeerde waarnemingen voedsel gaven aan een wijdverbreid maar volstrekt niet algemeen vooroordeel, werden de politieke tegenstanders van de jezuïeten geïnspireerd door praktische doeleinden. Het eerste slagveld was het koninkrijk Portugal, dat de hele achttiende eeuw met groeiend respect door Rome was behandeld - dankzij zijn bezit van Bfazilië; aan de zuidwestelijke grens daarvan hadden jezuïtische missionarissen grote reservaten gesticht, bekend als de Reducties, voor sommige van de inheemse volkeren van de door Spanje geregeerde regio Paraguay. Zowel kolonisten als slavenhandelaren werden daar buitengesloten, waarmee de jezuïeten invloedrijke vijanden maakten.

Een verdrag tussen Spanje en Portugal paste de grens tussen Paraguay en Brazilië aan. Zeven van de dertig Reducties moesten daarom worden verplaatst. De jezuïtische vaderen protesteerden en zeiden dat dat praktisch on-mogelijk was en toen plaatselijke opstanden tegen de Portugezen in 1752 tot een wrede oorlog leidden, kregen de jezuïeten er de schuld van die te hebben aangesticht. In 1758 werd de eerste formele stap naar hun opheffing gezet. De Portugese ambassadeur in Rome vertelde de sukkelende Benedictus xiv dat de jezuïeten ofwel moesten worden hervormd, ofwel moesten worden vernietigd. De paus stemde in met de benoeming van een onderzoekscommissie onder voorzitterschap van een Portugese kardinaal die nauwe banden met de regering in Lissabon onderhield.

De dood van Benedictus in mei 1758 maakte een einde aan dit proces. Zijn opvolger Clemens xm (1758-1769) had les gehad van de jezuïeten en hoewel hij zelf geen lid was van de Sociëteit (geen enkele paus was ooit lid) was hij er een trouwe verdediger van. Als gevolg daarvan nam de Portugese regering in 1759 haar toevlucht tot andere maatregelen, confisqueerde alle jezuïtische eigendommen in het koninkrijk, verdreef de leden of zette ze gevangen onder beschuldiging van ophitsing tot oorlog in Paraguay en samenzwering om de koning te vermoorden. De inquisitie, die net als in Spanje door de staat werd bestuurd, werd eveneens op hen losgelaten. Een eerste zending van honderddrieëndertig Portugese jezuïeten kwam in oktober 1759 in de pauselijke staten aan; verscheidene honderden volgden in hun kielzog en nog eens vijfenveertig anderen werden zonder proces in de buurt van Lissabon negentien jaar opgesloten.

Ware zij beperkt gebleven tot Portugal, dan zou de controverse over de jezuïeten wellicht geen verdere implicaties hebben gehad, maar al snel daarna kwamen zij elders om andere redenen onder vuur te liggen. De jezuïtische sociëteit in Frans West-Indië was vérgaand en in eerste instantie winstgevend bij de handel met moederland Frankrijk betrokken geraakt. Het verlies van een vloot aan de Engelsen bij het begin van de Zevenjarige Oorlog (17561763) veroorzaakte in 1756 echter het faillissement van hun agenten in Parijs met achterlating van een schuld van zo'n drie miljoen livres. De superieur van de Franse jezuïeten wees verantwoordelijkheid voor handel en wandel van de West-Indische afdeling van de hand, maar de tot in 1761 gerekte processen werden in zijn nadeel besloten, tegen welke tijd de schuld vanwege de rente was gestegen tot vijf miljoen livres.

Dit bedrag lag ver buiten het bereik van de afdeling én van het hoofdkantoor van de Sociëteit en in april 1762 werd beslag gelegd op het Franse bezit van de jezuïeten, bij wijze van betaling van hun schuld. Dit werd begeleid door een bevel tot sluiting van hun scholen en kantoren en de verdrijving van de leden. Bijna drieduizend jezuïeten werden gedeporteerd naar Avignon, dat nog steeds pauselijk gebied was. Toen Clemens xm een breve uitvaardigde waarin de handelingen van het Parlement de Paris, het Franse Hooggerechtshof, werden beschreven als een vervolging, weigerden de Franse bisschoppen toestemming voor publicatie. De daaropvolgende bul die de paus uitvaardigde en die het vonnis van het Parlement nietig verklaarde, verhoogde de wrijving alleen maar en bracht geen verbetering in het lot van de verjaagde jezuïeten. Tegen die tijd waren anti-jezuïtische propaganda en vooroordelen in grote delen van West-Europa zo hevig geworden dat ze van bijna alles de schuld konden krijgen, wat hen tot handige zondebokken maakte voor willekeurig welke interne moeilijkheden die een regering ondervond. De voorbeelden van Frankrijk en Portugal lieten ook zien dat hun eigendommen straffeloos konden worden geconfisqueerd. Toen dus in 1766 in Madrid rellen uitbraken vanwege een poging van de Bourbon-regering om Franse kledingnormen aan de Spaanse bevolking op te leggen, kregen de jezuïeten onmiddellijk de schuld van het verzet en koning Karel 111 (1759-1788) beval hun verdrijving en de inbeslagname van hun bezit in februari 1767. In april werd een beroep van Clemens xm bij Karel m, wiens installatie als koning van Sicilië en Napels dertig jaar eerder door pauselijke tegenstand was vertraagd, onmiddellijk door de laatste verworpen. Met de verscheping van ten minste twintigduizend jezuïeten vanuit de Spaanse gebieden in Europa en Zuid-Amerika naar de pauselijke staten in het vooruitzicht, liet de paus op advies van de generaal van de jezuïeten aan de koning weten dat hij hen niet zou toelaten. Toen de eerste zendingen met verbannen jezuïeten in de buurt van Rome probeerden te landen bij Civitavecchia werden ze teruggestuurd. Hetzelfde gebeurde toen ze probeerden te landen op Corsica, dat door Genua werd bestuurd, en ze bleven op zee tot ze vijf maanden later toestemming kregen om aan land te gaan. Toen Corsica in mei 1768 aan Frankrijk werd gelaten, werden de jezuïtische vluchtelingen door de nieuwe Franse regering verscheept naar Genua en baanden ze zich in bemodderde toestand een weg naar de pauselijke staten.

In de derde staat onder Bourbon-bestuur, het verenigd koninkrijk SiciliëNapels, werd de regering nog steeds gedomineerd door 's konings minister Bernardo Tanucci, die vijandig stond tegenover de jezuïeten en afwijzend tegenover Rome. Het excuus om het koninkrijk van de jezuïeten te bevrijden was hier nog buitenissiger. Ze kregen in 1767 de schuld van het veroorzaken van een uitbarsting van de Vesuvius en werden het land uitgezet. Clemens xm bleef onwrikbaar in zijn steun aan de jezuïeten en vaardigde in januari 1765 een bul uit waarin hij zijn vertrouwen in hen uitsprak. Men verwachtte echter niet dat hij lang zou leven en de Bourbon-machten gingen ervan uit dat op het volgende conclaaf een paus zou worden gekozen die ertoe kon worden overgehaald de Sociëteit te verbieden. Toen deed zich een incident voor, dat de toch al hoge spanning tussen Rome en de katholieke monarchieën nog verder opvoerde. Op 16 januari 1768 verbood de hertog van Parma, die van Bourbonse familie was, de geestelijkheid in het hertogdom nog langer wettelijke appèls aan Rome te richten. Parma was na 1714 verschillende malen heen en weer geschoven tussen de Bourbons en de Habsburgers en het pausdom had het verlies van zijn soevereiniteit over Parma nooit erkend. Daarom was deze actie van de vorst met betrekking tot wat Clemens xi 11 beschouwde als 'ons hertogdom' een zware belediging. Twee weken later vaardigde hij een bul uit die het edict van de hertog nietig verklaarde en hij dreigde met excommunicatie van elke onderdaan van de hertog die het edict poogde te verwezenlijken. De ambassadeur van Frankrijk verklaarde onmiddellijk: 'De paus is een dwaas en zijn staatssecretaris [kardinaal Luig Maria Torreggiani] is een ezel.'32 Verlicht Europa was geschokt bij het vooruitzicht dat een kerkelijke potentaat de wetten van een burgerlijke souverein wettig zou verklaren. Voltaire bekritiseerde het hele idee dat het pausdom wereldlijke souvereiniteit zou hebben en Edward Gibbon, de auteur van The Decline and Fall of the Roman Empire, die Rome had bezocht op een rondreis door Italië in 1764-1765, legde trots vast dat hij 'was vertrokken zonder de voet van Rezzonico [Clemens xm] te kussen, die noch over de geest van zijn voorganger Lambertini, noch over de deugden van zijn opvolger Ganganelli beschikte'.33

Toen Clemens in oktober 1768 weigerde de eis van alle Bourbon-staten in te willigen dat hij zijn bul in zou trekken, ondernamen zij actie om hem ertoe te dwingen. Frankrijk viel Avignon en de Comtat Venaisson binnen, terwijl Napels Benevento annexeerde en dreigde nog meer van de pauselijke staten af te knabbelen en ze te versnipperen. De drie monarchieën eisten in januari 1769 dat de Sociëteit van Jezus werd ontbonden. Op 2 februari stierf de paus. De En-gelse minister van het door de Habsburgers bestuurde groothertogdom Florence, sir Horace Mann, schreef aan Horace Walpole, graaf van Orford, De dood van de paus, zo a propos, zou wel eens een halt kunnen toeroepen aan de ongerieflijkheden, die nog steeds moesten worden begrepen vanuit de volharding waarmee hij stond achter wat hij deed met betrekking tot Parma en waarmee hij de jezuïeten beschermde in het gezicht van de Bourbonse hoven, die de onvoorwaardelijke opheffing van de Sociëteit hadden geëist... Kortom, niets anders dan zijn dood kon een nieuw systeem aan dat hof voortbrengen, overeenkomstig met de tijdgeest, en de aardse bezittingen van die staat redden van de ondergang. Alles hing af van het conclaaf. Verdedigers van de jezuïeten probeerden er een verkiezing doorheen te jagen voor de buitenlandse kardinalen er waren, om zich van een paus te verzekeren 'die hun belangen zou zijn toegewijd', maar ze werden gewaarschuwd door de Franse ambassadeur dat 'als zij op eigen houtje een eigen paus kozen, dan er ook op eigen houtje plezier van zouden hebben - waarmee hij hun te verstaan gaf dat zo'n onderneming gegarandeerd op een schisma zou uitlopen'.35 Met dat dreigement onder de neus hadden de heersende kardinalen geen andere optie dan verscheidene weken te wachten op de aankomst van de kardinalen uit de Bourbonse koninkrijken. In de tussentijd moesten zij het protocol naleven dat vereiste dat er tweemaal per dag op het conclaaf werd gestemd en ervoor zorgen dat de stemming niet doorslaggevend was. Zoals sir Horace Mann in een andere brief aan Horace Walpole opmerkte: 'Ik heb groot medelijden met die arme oude kardinalen die zo lang opgesloten moeten zitten en twee keer per dag moeten doen alsof ze een paus kiezen, terwijl hun enige zorg moet zijn dat ze er niet per ongeluk toch een kiezen.'36 Op n mei schreef Walpole zelf dat het conclaaf misschien wel de 'laatste paus' zou kiezen, erop vooruitlopend dat het instituut zelf geheel vernietigd zou worden door de ruzie over de jezuïeten.37

Op 19 mei werd een nieuwe paus gekozen.

Clemens xiv (1769-1774), voorheen kardinaal Lorenzo Ganganelli, was een franciscaan en een vooraanstaand theoloog, die tweemaal had geweigerd tot generaal van zijn orde te worden gekozen en zich een vriend van de jezuïeten had betoond; hij had ook een van zijn werken opgedragen ter herinnering aan hun stichter, Sint-Ignatius van Loyola. Op het conclaaf, waar zijn kansen aanvankelijk niet hoog werden ingeschat, maakte hij echter duidelijk dat hij de opheffing van de jezuïeten niet als onmogelijk beschouwde. Waar zo veel andere kardinalen een veto kregen of als ongeschikt werden gezien, was zijn bereidheid de mogelijkheid te overwegen reeds genoeg om hem te kiezen. De nieuwe paus verzekerde de Bourbonse koninkrijken dat hij de jezuïtische kwestie zou aanpakken en voor het jaar ten einde was opnieuw diplomatieke relaties met Portugal zou aanknopen. Hijzelf en zijn nieuwe staatssecretaris, kardinaal Lazaro Opizio Pallavicino (1719-1785), die als nuntius in Madrid goede relaties met het Spaanse hof had gehad, hoopten echter dat dergelijke gebaren en enig traineren zouden volstaan om te voorkomen dat de zaak moest worden geforceerd. Bovendien was volstrekt niet duidelijk of de vernietiging van de jezuïeten zou worden aanvaard door de vrome Habsburgse keizerin Maria Theresa (1740-1780), die samen met haar zoon Jozef n (1765-1790) regeerde. In 1770 liet zij echter weten dat haar houding ter zake neutraal was en onder onophoudelijke druk van de Bourbonse monarchieën werd een besluit over opheffing onvermijdelijk. Een protestantse godgeleerde herinnerde zich vrolijk voorspellingen hoe 'God ten slotte zijn wet zal rechtvaardigen door deze sociëteit te beëindigen, zelfs door de handen van degenen die haar het meest hebben geholpen en gebruik van haar hebben gemaakt; dus ten slotte wordt zij door alle naties gehaat'.38 Verlichtingsdenkers haastten zich de paus te feliciteren, hoewel hij zelf zou hebben gezegd: 'Ik heb mijn rechterhand afgehakt', door de opheffing te bevelen.39

Op 21 juli 1773 vaardigde Clemens xiv in de basiliek van Santa Maria Maggiore de bul Dominus ac Redemptor Noster (Onze Heer en Verlosser) uit, waarin de Sociëteit van Jezus werd opgeheven. In een tweede decreet van 6 augustus benoemde hij een commissie van kardinalen onder de venijnig antijezuïtische Mario Marefusco om op de gang van zaken toe te zien. Dominus ac Redemptor Noster, een lang en tamelijk onsamenhangend document, werd snel vertaald in het Frans, Duits en Engels. Het wijdt veel aandacht aan historische voorbeelden van de manieren waarop eerdere pausen allerlei andere orden hadden opgeheven.40 Wat verbaast is het gebrek aan alles wat zelfs maar lijkt op een enigszins beredeneerde rechtvaardiging voor de actie die werd ondernomen. De hoofdbedoeling van de bul is het gezag te onderstrepen waarmee de paus de stap zette en elke vorm van kritiek te voorkomen. Er wordt gewag gemaakt van het gebrek aan reactie op eerdere waarschuwingen aan het adres van de jezuïeten, maar het karakter van hun veronderstelde overtredingen wordt geheel in het duister gehouden en elke vorm van discussie over het pauselijk decreet, in druk of in conversatie, was strikt verboden. Geruchten waren er in overvloed. Er werd gezegd dat de jezuïtische generaal Lorenzo Ricci (1703-1775) zijn volgelingen had bevolen de bul te negeren omdat de verkiezing van de paus simonitisch was geweest en Clemens daarom geen echte paus was. Hoewel werd ontdekt dat iemand anders achter het gerucht zat, werd Ricci gevangengezet in het Castel Sant'Angelo, waar hij stierf. Inquisiteurs die de jezuïtische archieven doorzochten, zouden ook een document hebben gevonden dat bewees dat de Sociëteit achter het Gunpowder Plot van 1605 had gezeten, dat tot doel had de Engelse Houses of Parliament op te blazen, en de Engelse regering beval haar man in Rome een kopie te bemachtigen.41

Clemens xiv zelf ontwikkelde een obsessieve angst dat er jezuïtische plannen werden gesmeed om hem te vermoorden, trok zich steeds meer terug en liet toe dat de pauselijke regering werd gedomineerd door wat een keizerlijke ambassadeur noemde 'een kleine bende incompetente en gewetenloze gunstelingen', waardoor het pausdom nog dieper in de schulden werd gestort.42

Een symptoom van Clemens' toenemende geslotenheid was de voorheen ongekende manier waarop hij zo veel kardinalen in pectore benoemde en hun namen pas enkele jaren later onthulde. Deze werkwijze werd vaker gehanteerd als er te weinig speelruimte was in de pauselijke financiën om een nieuwe kardinaal het stipendium te betalen dat hem toekwam, maar ze kon ook worden gebruikt om de loyaliteit van de in het geheim benoemde persoon te verzekeren. Bij zijn laatste consistorie in april 1773 hield Clemens xiv elf van de dertien namen van nieuwe kardinalen geheim. Daar hij stierf zonder ze te hebben onthuld, werden de benoemingen officieel niet erkend. Dankzij zijn onderdrukking van de jezuïeten werd Clemens gevierd door niet-katholiek Europa en zou hij later bekend worden als de protestantse paus. Na zijn dood werden een anonieme biografie en twee delen met brieven (sommige mogelijk vervalst) uitstekend verkocht en snel vertaald in het Engels en Frans. Hij stierf plotseling en op het toppunt van zijn roem in september 1774. Het gerucht ging dat zijn chocolade was vergiftigd door voormalige jezuïeten, een geloof dat aan kracht won door de snelle ontbinding van zijn lichaam.

Tijdens het daaropvolgende conclaaf maakte een Venetiaanse waarnemer een humoristische lijst van de ondeugden van de verschillende volkeren en vorsten van Europa. Hij bekritiseerde de Engelsen omdat ze 'tegen iedereen vochten' en de Nederlanders omdat ze 'alles kochten'. Over de pausen zei hij dat ze 'overal bang voor waren'.43 Toont de kwestie rond de jezuïeten aan dat er een kern van waarheid in die opmerking schuilt - niemand kon in die tijd zien aankomen dat er voor het pausdom nog veel meer redenen om bang te zijn in het verschiet lagen.