9
Onze Lieve Vrouwe de Heilige Roomse Kerk
(896 -999)
De kadaversynode
In januari 897 werd het lichaam van paus Formosus (891-896) uit zijn graf gelicht, in een pauselijk gewaad gekleed, op een troon gezet en onder druk van zijn opvolger, Stefanus vi (896-897), voor het gerecht gebracht tijdens een synode in Rome. Een diaken stond als zijn wettig vertegenwoordiger naast het ontbindende lijk bij het beantwoorden van beschuldigingen over meineed en het schenden van het kerkrecht. Toen Formosus schuldig werd bevonden werden de drie vingers van de rechterhand die worden gebruikt bij pauselijke zegeningen afgesneden, en de rest van het lichaam, dat plechtig werd ontdaan van het pauselijk gewaad, werd in de Tiber gegooid. Dat was het einde van de beruchte kadaver synode, een gebeurtenis die lang is gezien als een van de grootste dieptepunten van het episcopaat.
Sommige moderne discussies over de synode gaan niet verder dan voor te stellen dat Stefanus' 'rol in deze gruwelijke kwestie alleen kan worden uitgelegd door aan hysterie grenzende haat'.1 Maar de kadaversynode was enkel de ontstellendste gebeurtenis in een serie met elkaar verbonden episodes van de tijd van Johannes vm (872-882) tot de dood van Sergius m in 911. De moeilijkheid er iets van te begrijpen ligt in het bewijs. Het Liber Pontificalis eindigt met de dood van Adrianus 11 in 872, en hoewel er een fragment van de biografie van Stefanus v (885-891) is overgebleven, volgt er een groot gat tot men vanafhet eind van de elfde eeuw weer pauselijke biografieën ging schrij ven. We zijn voor de complexe gebeurtenissen rond de kadaversynode afhankelijk van korte verwijzingen in kronieken en verdedigingen van Formosus door twee priesters, Auxilius en Eugenius Vulgarius.
De aanleiding van de kadaversynode kan worden teruggevoerd naar de periode voordat Formosus tot paus werd gekozen. Nicolaas 1 maakte hem in 864 bisschop van Porto, een van de naburige bisdommen van Rome. Sinds het einde van de achtste eeuw assisteerden de zeven suburbicaire bisschoppen om beurten de paus bij de zondagse liturgie in het Lateraanse paleis, en drie van hen, die van Ostia, Porto en Albano, hebben een nieuwe paus ge-wijd. Ze konden vanwege het decreet van Nicea uit 325, dat verbood dat een bisschop van het ene bisdom naar een ander overstapt, zelf niet worden verkozen, en hetzelfde decreet was er ook de reden van dat Nicolaas 1 en Adrianus 11 Formosus niet konden bevorderen tot eerste aartsbisschop van het koninkrijk van de Bulgaren na de succesvolle missie daarnaartoe in 866-867. Johannes vm stuurde Formosus op pad om de keizerlijke titel aan de WestFrankische koning Karel de Kale aan te bieden. Johannes vm keerde zich echter het jaar daarna tegen Formosus. Hij zette hem in april 876 af en excommuniceerde hem omdat hij zou hebben samengezworen paus te worden en daarmee een recent synodisch decreet in de wind had geslagen dat alle discussie over pauselijke opvolging verbood. Het is mogelijk dat Formosus Karel de Kale heeft overgehaald zijn kandidatuur als paus te steunen, maar Formosus verloor zijn beschermheer toen die overleed en onderwierp zich in augustus 878 aan de paus, waarbij Formosus beloofde levenslang in ballingschap te blijven en degradatie tot de status van niet-geestelijke te accepteren.
Johannes vm stierf in december 882 en werd opgevolgd door Marinus 1 (882-884), een belangrijke pauselijk adviseur inzake de relaties met Constantinopel. Aangezien hij al bisschop van Caere (het huidige Cerveteri) was, negeerde zijn verkiezing schaamteloos het verbod op het overstappen naar een ander bisdom, en ging ze gepaard met partijgeweld, inclusief de moord op een pauselijke functionaris, nomenclator Gregorius, in de Sint-Pieter: 'De vloer van de kerk was doordrenkt van zijn bloed toen hij eroverheen werd gesleept.'2 De nieuwe paus, die het niet was gelukt vooraf keizerlijke toestemming voor zijn verkiezing te krijgen, moest zich daarop naar het noorden haasten om keizer Karel de Dikke (881-887) in het klooster van Nonatula te ontmoeten. Karel eiste onder andere dat Formosus in ere zou worden hersteld, die daarop weer bisschop van Porto werd. Tijdens het pontificaat van Marinus' opvolger Adrianus m (884-885), dat ook zo kort was, volgden meer geweld en afrekeningen binnen de partij. Hij liet Georgius van de Aventijn, een civiel ambtenaar, een van de bannelingen uit de tijd van Johannes vm die door Marinus was gerehabiliteerd, blind maken, en liet om onbekende reden de weduwe van de vermoorde nomenclator Gregorius naakt door de straten van Rome jagen.
Een controversieel punt was de opvolging van Karel de Dikke, wiens enige zoon, Bernard, een bastaard was. Dat betekende in de negende eeuw dat hij zijn vader niet kon opvolgen voordat hij was gelegitimeerd, wat de paus kon doen. Aangezien de andere kandidaat voor de oostelijk-Frankische rijken de evenzo onwettige hertog Arnulf van Karinthië was, hoopte Karel de Dikke dat een bijeenkomst van leken-en kerkelijke magnaten onder voorzitterschap van de paus tot de opvolging van Bernard zou leiden, dus haalde hij Adrianus in over een bijeenkomst in Worms bij te wonen. De paus stierf in september 885 helaas op weg ernaartoe en werd begraven in Nonantula, waar hij dankzij verering van zijn cultus door het klooster de enige pauselijke heilige werd in de twee eeuwen tussen Nicolaas 1 (858-867) en Leo ix (1049-1054). De dood van Adrianus 111 was rampzalig voor keizer Karel de Dikke, aangezien de volgende paus, Stefanus v (885-891), werd verkozen bij acclamatie en werd gewijd zonder goedkeuring van de keizer vooraf. Hoewel de keizer probeerde de onrechtmatigheid van Stefanus' wijding als voorwendsel te gebruiken hem te kunnen afzetten en door een plooibaardere kandidaat te vervangen maakte de unanimiteit van de kiezers dat onmogelijk. Stefanus zocht een uitvlucht om niet naar het noorden te hoeven en haalde in plaats daarvan de keizer over naar Italië te komen om over zaken te praten die in beider be-lang waren, zoals dat Rome opnieuw werd bedreigd door Arabische invallen. Vijf maanden later dwong een inval in Parijs door de Vikingen Karel ertoe Rome te verlaten zonder dat hij veel had bereikt. Dus vond het plan Bernard te legitimeren geen doorgang, en in 887 scheidde de keizer van zijn echtgenote in de hoop alsnog een wettige erfgenaam te kunnen produceren.3 Hij werd echter in november uitgeschakeld door een beroerte, afgezet en opgevolgd door Arnulf, en stierf kort daarna. Voorstanders van Arnulf waren niet de enigen die tegen het legitimeren van Bernard waren. Degenen met Karolingisch bloed via de vrouwelijke lijn konden hun voordeel doen als de mannelijke lijn uitstierf, en ze droegen twee van de vier grote regionale magnaten uit het noorden en midden van Italië voor: Berengarius, markgraaf van Friuli, en Guido, markgraaf van Spoleto. Berengarius maakte in 888 aanspraak op het koninkrijk Italië, dat sinds 850 de keizerlijke titel had gedeeld, terwijl Guido een bod deed op het rijk ten noorden van de Alpen. Toen zijn bod mislukte deed hij in 889 een wedereis op het Italiaanse koninkrijk en trok ten strijde tegen Berengarius. Aangezien de kans groot was dat dit erin zou resulteren dat een van hen Rome zou gaan overheersen probeerde Stefanus v in 890 de nieuwe OostFrankische koning Arnulf over te halen de titel van keizer aan te nemen. Maar het rijk dat kort was verenigd onder Karel de Dikke werd nu opgedeeld tussen rivalen die om regionale macht streden en zijn zoon Bernard kwam in opstand. Dus kon Arnulf de reis naar Rome niet riskeren. Guido van Spoleto won de oorlog tegen Berengarius en Stefanus v had geen andere keuze dan hem te erkennen. Hij nam Guido in 891 als zijn spirituele zoon aan en kroonde hem op 21 februari in de Sint-Pieter tot keizer. Zijn opvolger Formosus kroonde Guido en zijn zoon Lambert in 892 als medekeizers terwijl Rome en haar territoria in garnizoen werden gelegd door hun troepen. Formosus deelde het ongemakkelijke gevoel van zijn voorganger over de macht over Rome die het huis Spoleto had, en hij nodigde Arnulf in 893 in het geheim uit om naar Rome te komen en het uit te dagen. Pauselijke weerstand tegen een onafhankelijk en sterk koninkrijk Italië (die er een eeuw later weer zou zijn) lijkt kortzichtig, aangezien een dergelijke machtsverhouding de beste manier zou kunnen zijn geweest om Rome te beschermen tegen zowel interne als externe vijanden. Sinds 876 hadden de keizers en koningen van Italië gezworen 'het Heilige Roomse Rijk dat aan het hoofd staat van alle kerken', te beschermen, de paus te eren en 'de grenzen van de heilige Petrus en Paulus' te beschermen, er met andere woorden de territoriale integriteit van de pauselijke landgoederen te waarborgen.4 Toen Guido in februari 889 in Pavia tot koning van Italië werd gekroond zwoer hij evenzo als eerste de eer, privileges, landerijen en autoriteit van 'onze moeder de Heilige Roomse Kerk' te bewaren, zoals die haar waren geschonken 'door oude en moderne keizers en koningen'. De paus zou 'met gepaste hoogachting door alle prinsen worden geëerbiedigd'.5 Deze garanties werden geëist door de clerus, geleid door de aartsbisschop van Milaan, en andere kiezers die waren samengekomen in Pavia voor de kroning, en ze laten zien hoe belangrijk de Roomse kerk was in de ogen van leken-en kerkelijke magnaten uit het noorden en midden van Italië. Een uitvloeisel hiervan was dat meerdere pausen uit de periode naar het noorden kwamen en synodes in zowel Ravenna als Rome hielden. Pauselijke angst voor een dominante seculiere macht op het schiereiland was terug te voeren naar de tijd van het Lombardijse koninkrijk, en als de Frankische leiders niet langer konden helpen was er een oudere verdediger van Rome tot wie de paus zich kon wenden. De verhoudingen tussen Rome en Constantinopel waren aanzienlijk verbeterd sinds de periode van Johannes vm in de negende eeuw, geholpen door een keizerlijke militaire herwinning in het zuiden van Italië in de tijd van keizer Basileios 1 (867-886). Paus Stefanus v vroeg hem een vloot te sturen om de pauselijke territoria tegen Arabische invallen te beschermen.
In het westen werd de echte politieke macht steeds plaatselijker. De militaire bedreiging van Vikingen, Arabieren, Slaven en daarna Magyaren, samen met de structurele zwakte van de regering, scheurde niet alleen het rijk van Karel de Grote uiteen, maar versterkte ook de behoefte aan regionale oplossingen voor problemen met defensie en plaatselijke ordehandhaving. De vier Italiaanse markgraven waren even bang als het episcopaat de macht aan koningen van Italië te verliezen, die uit hun eigen regionen werden getrokken, en de hertogen en prinsen in het zuiden, grotendeels van Lombardijse afkomst, speelden oosterse en westerse keizers en Arabische leiders tegen elkaar uit om hun eigen onafhankelijkheid te waarborgen. Guido stierf in 894, maar Lambert behield ondanks een hernieuwd conflict met Berengarius zijn gezag, tot Arnulfuiteindelijk in 896 Italië binnenviel en daarbij in februari de troepen van Lambert uit Rome verdreef. Formosus kroonde Arnulf een paar dagen later tot keizer, en de leiders van Rome zwoeren dat ze, getrouw aan de eer en loyaliteit die ze 'de heer paus Formosus' schuldig waren, Lambert en zijn moeder, Agiltrude, nooit zouden steunen of in de stad zouden toelaten.6 Formosus stierf echter in april en Arnulf raakte verlamd door een beroerte, waardoor hij werd gedwongen onmiddellijk naar Duitsland terug te keren, waar hij in 899 stierf. Geen enkele gebeurtenis in zijn pontificaat verklaart het bizarre juridische proces waaraan het lichaam van deze paus zeven maanden later zou worden onderworpen. Formosus had de reputatie dat hij vroom en ascetisch was. Als paus was hij geneigd tot ingrijpen. Hij dreigde de Engelse bisschoppen te excommuniceren omdat het hun niet lukte de Vikingen te kerstenen en beschermde het nieuwe missionaire aartsbisdom Hamburg-Bremen tegen pogingen van de aartsbisschop van Mainz om de status ervan te laten verlagen. Hoewel moorden en verminkingen steeds veelvuldiger voorkwamen binnen de rangen van de pauselijke administratie is er geen een van beschreven in de periode dat hij paus was. Waar hij tegen het kerkrecht inging was dat hij op de pauselijke troon werd geplaatst nadat hij bisschop van Porto was geweest, waardoor de rechtmatigheid van zijn verkiezing aanvechtbaar was, evenals zijn status en die van de clerici die hij had gewijd. Formosus' onmiddellijke opvolger, Bonifatius vi, was een veel dubieuzere keuze, aangezien hij door Johannes vi 11 wegens immoreel gedrag tot twee keer toe was gedegradeerd en na zijn tweede overtreding niet was gerehabiliteerd, maar hij stierf geveld door jicht toen hij pas vijftien dagen paus was.
Stefanus vi (896-897), toen bisschop van Agnani, werd in zijn plaats gekozen. Formosus had hem tot bisschop gewijd, dus dit beletsel hem tot paus te maken kon worden opgelost als alle wijdingen van Formosus nietig werden verklaard. Wat voorafging aan de kadaversynode was meer een kwestie van procedure dan irrationele haat. Hoewel een dergelijke gebeurtenis nooit eerder had plaatsgevonden, toont de gedachte achter het proces hoe groot de invloed van Gregorius de Grote in deze periode in Rome was.7 Gregorius had in zijn Dialogen benadrukt dat 'degenen die het terwijl ze in een staat van doodzonde verkeren regelen te worden begraven in een kerk zullen worden veroordeeld om hun arrogantie'. Hij somde meerdere voorbeelden op van li-chamen die door bovennatuurlijk of ander ingrijpen uit hun rustplaats waren verwijderd.8 Het lot van het lichaam van Formosus in 897 was een reenscenering van een dergelijk gregoriaans verhaal. En het vervolg was dat ook. Volgens een bron die kort na de gebeurtenissen schreef spoelde het lichaam, hoewel het was verzwaard met gewichten voordat het in de Tiber was gegooid, al snel aan. Een monnik had een nachtelijk visioen waarin de dode paus hem vertelde waar zijn lichaam lag, waarop de monnik het aan wal haalde en verstopte tot het in november 897 eerbiedig kon worden herbegraven in de Sint-Pieter.
Dit verhaal circuleerde al en wierp twijfel op de validiteit van de kadaversynode toen er in de zomer van 897 een nog dramatischer teken van goddelijke toorn kwam voor Stefanus vi: de Lateraanse basiliek werd vernietigd, waarschijnlijk door brand. Clerici in Rome die waren gewijd door Formosus weigerden nietigverklaring van hun status aan te nemen, en een opstand in augustus leidde ertoe dat Stefanus vi werd gevangengenomen en gewurgd. Een van zijn kortlevende opvolgers, Theodorus 11, zat een synode voor die de beslissingen van de kadaversynode herriep en de plechtige herbegraving van Formosus op zich nam.
De kern van dit conflict was de validiteit van de wijdingen die Formosus had uitgevoerd. Stefanus vi was niet de enige die wilde dat ze ongeldig werden verklaard, zodat zijn eigen verkiezing als paus niet in twijfel kon worden getrokken omdat hij al bisschop was. Een aristocraat uit Rome riep Sergius, die door Formosus tot bisschop van Caere was gewijd, bij zich, die gewillig zijn ambt opgaf toen Formosus door de kadaversynode werd veroordeeld en Sergius leider werd van een factie die vastberaden was de beslissingen ervan te onderschrijven. Toen Theodorus 11 na een pontificaat van maar drie weken in 898 plotseling stierf werd Sergius tot paus gekozen, maar hij werd Rome uitgezet door keizer Lambert, die erop gebrand was dat de wijdingen van Formosus niet werden herroepen. Hoewel Formosus Arnulf in 896 had gekroond wilde Lambert niet dat de beslissingen van de voormalige paus werden teruggedraaid, aangezien dat twijfel zou werpen op de rechtmatigheid van zijn eigen kroning door Formosus in 892. Dus ondernam Lambert in januari 898 stappen tegen Sergius 111 en stelde de verkiezing van een onbekende monnik als Johannes ix (898900) veilig. Een synode bevestigde vervolgens de veroordeling van de kadaversynode, verbrandde de akten ervan en verbood in de toekomst rechtszaken tegen doden. Aan deelnemers van de kadaversynode behalve Sergius en een handjevol van zijn volgelingen werd gratie verleend als ze zwoeren dat ze onder dwang hadden gehandeld, en de wijdingen van Formosus werden erkend, inclusief de keizerlijke kroning van Lambert. Die van Arnulf werd herroepen met het valse voorwendsel dat hij was gekroond onder dreiging van geweld.
Johannes ix zat vervolgens een nog grotere synode van Italiaanse bisschoppen voor in Ravenna, waar alle rechten werden bevestigd die waren toegekend door 'vrome keizers' tot de 'Heilige Roomse Kerk Onze Moeder' sinds het eerste ontstaan. De synode bevestigde tevens de beslissingen van de recente synode in Rome en veroordeelde alle 'onwettige verdragen' tussen Romeinen, Lombardijers en Franken gericht tegen de keizer of de paus in de 'territoria van de heilige apostel Petrus, Prins der Apostelen'. Een ander decreet was de aanzet tot het opnieuw bouwen van de Lateraanse basiliek, die zou zijn uitgesteld door een 'infestatie van boosaardige mannen', met andere woorden: aanhangers van Sergius.9 De prijs die moest worden betaald voor Lamberts bescherming van het episcopaat was herstel van de grondwet van 824 waarin pauselijke verkiezingen en keizerlijk toezicht op de administratie van Rome en haar territoria werden gereguleerd. Romeinen 'zowel uit de clerus als uit de senaat, of uit welke orde dan ook', kregen het recht in hoger beroep te gaan bij de keizer om zo te voorkomen dat het pauselijk gezag bevooroordeeld zou worden gebruikt.10
De kans de goede regering van Rome en Italië die in de vroege negende eeuw had bestaan nieuw leven in te blazen ging verloren toen Lambert tijdens een jachtongeluk op 15 oktober 898 werd gedood. Berengarius van Friuli deed nog een bod op de macht maar kreeg maar weinig steun, en zo was er zestig jaar lang geen effectieve centrale macht in Italië. De vier markgraven - van Friuli, Ivrea, Spoleto en Toscane - bleken net zo afkerig een sterke monarchie in het noorden van Italië te zien en pasten hun loyaliteit aan als hun privileges of regionale gezag in het geding kwamen.
Paus Benedictus iv (900-903) steunde de tegenstanders van Berengarius in het zoeken naar een nieuwe regeerder die uit het gebied ten noorden van de Alpen kwam en kroonde in 901 koning Lodewijk van Provence (890-928) tot keizer. Als kleinzoon van keizer Lodewijk 11 (850-875) kon hij sterke aanspraak op het Italiaanse koninkrijk maken, maar markgraaf Adalbert van Toscane liet hem in de steek en Lodewijk werd in augustus 902 verslagen door Berengarius, die hem dwong te zweren dat hij Italië zou verlaten. Diezelfde Adalbert keerde zich in 904 tegen Berengarius en haalde Lodewijk over terug te komen, die hij op zijn beurt een jaar later verried. Lodewijk werd in Verona door Berengarius gevangengenomen en hem werden de ogen uitgestoken voor het verbreken van zijn eerdere eed.
Het huis Theophilus
Het pauselijke Rome was in de negende eeuw een regionale macht geworden, die qua omvang en status erg leek op de vier noordelijke markgraafschappen, geregeerd door een aristocratische dynastie, maar met een unieke religieuze status die het gehele Latijnse christendom behelsde. Een sterk gevoel van plaatselijke identiteit leidde tot straatgevechten tussen Romeinen, Lombardijers en Franken; vreemde heersers, zoals keizer Arnulf, werden gehaat door de bewoners van Rome. Het begrip senatoriaal gezag, inclusief dat van vrouwelijke senatrices, verschijnt voor het eerst weer sinds de zesde eeuw en suggereert een nieuwe groepsidentiteit onder de vooraanstaande families in Rome die tot uiting kwam in begrippen uit het verleden. Zo werd ook de titel van consul weer ingesteld als ereteken voor vooraanstaande leden van de adellijke klasse.
Er is weinig bekend over de origine van deze nieuwe Romeinse aristocratie, die voortkwam uit militaire functionarissen en landeigenaren uit deachtste eeuw, met een paar Frankische nieuwkomers die hun weg naar binnen vochten in de eeuw daarna. De pausen van deze periode die van Romeins-aristocratische origine waren, onder wie Gregorius iv, Adrianus n, Stefanus v en Sergius m (898/904-911), behoorden tot deze 'senatoriale' families, en aristocratische partijpolitiek ging opnieuw een rol spelen in pauselijke verkiezingen. Er stonden meerdere steden met een eigen plaatselijke aristocratie in de pauselijke territoria, en facties in Rome die zich aan dergelijke groepen lieerden breidden hun invloed uit tot buiten de stad. De landgoederen van de kerk in de pauselijke territoria waren ook afhankelijk van deze plaatselijke aristocratie om de functionarissen te leveren die nodig waren om er toezicht op te houden en om familieleden aan de clerus te leveren.
Al deze factoren speelden een rol in de turbulente gebeurtenissen van deze periode. De aristocratische Benedictus iv stierf in augustus 903, en zijn opvolger Leo v was een compromiskandidaat, een priester van buiten de stad zonder eerbiedwaardige reputatie. Hij werd drie weken later afgezet en gevangengenomen door zijn verslagen rivaal Christoforus. Maar in januari 904 nam Sergius m, die in 898 was afgezet maar zichzelf als de rechtmatige paus beschouwde, met hulp van markgraaf Alberic van Spoleto de macht over." In zijn epitaaf stond dat hij naar de stad terugkeerde 'met de gebeden van het volk'.12 Christoforus kwam bij Leo v in de gevangenis terecht en beiden werden gewurgd. Sergius vond namelijk dat ze uit hun lijden moesten worden verlost. Ondertussen herstelde hij de decreten van de kadaversynode, ondanks de 'eeuwige' veroordeling daarvan in 898, en verklaarde de wijdingen van Formosus nietig. Zijn tegenstanders zochten hun toevlucht in Napels, waar ze pamfletten in voorspraak van Formosus schreven, waarop het grootste deel van onze kennis over de gebeurtenissen is gebaseerd. Sergius 111 vond in Rome bondgenoten in de familie van een senator Theophilus circa 920), en zijn vrouw Theodora (f circa 916). Sergius zou een verhouding hebben gehad met hun vijftienjarige dochter Marozia, bij wie hij de toekomstige paus Johannes xi zou hebben verwekt.13 Na de dood van de paus in 911 trouwde ze met zijn bondgenoot, markgraaf Alberic van Spoleto, met wie ze nog een zoon kreeg, Alberic. Het huis Theophilus kreeg door zijn band met Sergius 111 en markgraaf Alberic een leidinggevende rol binnen de dominante aristocratische partij in Rome. Theophilus kreeg de leiding over de financiële administratie van de kerk van Rome en de stadswacht, waarmee hij de controle kreeg over zowel de materiële als de militaire middelen van het episcopaat.
Sergius 111 liet de externe restauratie van de Lateraanse basiliek tijdens zijn episcopaat afronden, voor de schade waarvan hij en zijn medestanders onterecht verantwoordelijk waren gesteld tijdens de Synode in Ravenna van 898; intern kwam er een nieuwe verzameling fresco's onder Johannes x (914-928). Over het algemeen gesproken was Sergius m even efficiënt als meedogenloos. Evenals zijn voorgangers gaf hij zilveren munten uit met daarop afbeeldingen en symbolen van de Sint-Pieter, met daaronder zijn eigen naam en niet altijd die van de keizer.14
De twee onmiddellijke opvolgers van Sergius m, Anastasius m (911-913) en Lando (913-914), vonden zich voor hernieuwde Arabische dreiging gesteld nadat een groep overvallers in 908 een basis bij de rivier de Garigliano tussen Rome en Napels fortificeerde. Ze vernietigden onder paus Lando de kathedraal in Vescovio in Sabina, ten noordoosten van Rome, wat bijdroeg aan de verkiezing van Johannes x (914-928). Hij was sinds 905 aartsbisschop van Ravenna, waarmee door zijn verkiezing het verbod genegeerd werd dat een bisschop van zetel wisselde, maar Johannes ondernam geen pogingen zijn positie te reguleren. Een halve eeuw later werd beweerd dat hij was gekozen omdat hij de minnaar van Theophilus' tweede dochter, Theodora de Jongere, was, en aan het episcopaat was gekomen 'door een misdaad die elke wetgeving, menselijk en goddelijk, tartte'.15 Het is waarschijnlijker dat de Romeinen hem nodig hadden omdat hij een man van actie was. Hij had als aartsbisschop van Ravenna dicht bij Berengarius van Friuli gestaan, die hij in december 915 tot keizer zou kronen. Hij onderhandelde als paus over een verbond met onder meer Berengarius, Theophilus en Alberic van Spoleto en enkele Lombardijse prinsen uit het zuiden om het Arabische fort aan de Garigliano te vernietigen. Met steun van een vloot uit het Oosterse Rijk werden de Arabieren drie maanden gebarricadeerd voordat hun basis in augustus 915 met de grond gelijk werd gemaakt tijdens een actie waaraan de paus persoonlijk deelnam.
De daaropvolgende jaren zijn weer vaag, maar het is duidelijk dat Berengarius zelfs als keizer niet in staat was de trouw van de markgraven veilig te stellen, en in 922 was er een wijdverspreide opstand tegen hem. Rudolf 11, koning van Bourgondië (912-937), werd in Italië uitgenodigd om Berengarius te vervangen. Rudolf versloeg hem met gemak en Berengarius werd in 924 in Verona geëxecuteerd. In 926 werd een andere nakomeling van de Karolingische keizers, graaf Hugo van Arles, door Johannes x en anderen overgehaald Italië binnen te vallen, waarbij Rudolf werd gedwongen naar Bourgondië terug te keren en Hugo het koninkrijk Italië het zijne kon noemen. De dood van Theophilus rond 920 had een machtsvacuüm gecreëerd dat werd gevuld door markgraaf Petrus van Spoleto en de paus, maar aangezien die niet uit Rome kwamen was hun positie onzeker. In juni 928 pleegden Theophilus' dochter Marioza en haar tweede echtgenoot, markgraaf Guido van Toscane, een coup, waarbij Petrus en Johannes x werden overvallen in het Lateraanse paleis, waar de markgraaf werd gedood. De paus werd gevangengenomen in de Engelenburcht, het mausoleum van de Romeinse keizer Adrianus in de buurt van de Sint-Pieter en nu een fort. Johannes x werd na de dood van markgraaf Guido in 929 verstikt, waardoor de stad in handen kwam van de domina senatrix (senatrice) en patriciër Marioza. Zoals een kroniekschrijver van Rome het stelde: 'Rome werd onderworpen aan een machtige vrouwenhand, net zoals we in Profeten kunnen lezen: "En vrouwen zullen heersen over Jeruzalem.'"16
De onmiddellijke opvolger van Johannes x, de aristocratische priester Leo vi (928-929), was ondertussen ook dood en werd vervangen door de eveneens bejaarde Stefanus vu (928-931). Ze hielden de pauselijke troon warm tot het geloofwaardig was om Johannes xi (931-936) te kiezen, de zoon van Marioza en mogelijk Sergius 111 (hoewel hij, als hij dat was, nauwelijks de minimumleeftijd van dertig kan hebben gehad die iemand moest hebben om tot bisschop gewijd te mogen worden). Het regime van zijn moeder was niet stabiel, wat ertoe leidde dat ze aanbood met koning Hugo te trouwen, met een keizerlijke kroning door haar zoon als onderdeel van de overeenkomst. Het huwelijk, dat in 932 werd gesloten, was niet populair in Rome, en al helemaal niet bij Marioza's tweede zoon, Alberic, die in december een opstand leidde waarbij Hugo en Marioza werden belegerd in de Engelenburcht.17 De koning ontsnapte, maar Marioza bracht de rest van haar lange leven door als gevangene van haar zoon, die onder de titel van princeps (prins) tot zijn dood in 954 de onbetwiste heerser over Rome was.
Het tijdperk van Alberic
De tweeëntwintig jaar durende heerschappij van Alberic bracht vele voordelen met zich mee.18 Hij en zijn bondgenoten namen de administratie van Rome en haar territoria over alsof het een van de Lombardijse vorstendommen in het zuiden of een markgraafschap in het noorden was, terwijl de pausen en hun kerkelijke bureaucratie alle zaken afhandelden die met de kerk te maken hadden, zowel plaatselijk als in het gehele christendom. In sommige opzichten was dit de verstandigste oplossing voor een situatie die zich grotendeels toevallig zo had ontwikkeld, waarbij een bisdom geleidelijk was uitgegroeid tot een territoriale staat die zichzelf niet goed kon verdedigen. Zelfs in tijden van politieke onrust of als er een ongeschikte paus regeerde bleef de administratie functioneren en bleven litiganten en pelgrims naar Rome komen op zoek naar rechtvaardigheid en spirituele beloning. In een dergelijke context waren de persoonlijke tekortkomingen en zelfs de naam van de paus onbelangrijk. Toen bisschop Rather van Verona in 965 naar Rome schreef en alleen wist dat Leo vm (963-965) was gestorven, adresseer-de hij zijn brief'aan de Heer van de Heilige Stoel van Rome, wie hij ook moge zijn...'19 Veel van de documenten die in naam van een paus zijn vervaardigd zijn mogelijk nooit door hem gezien, afhankelijk van hoe toegewijd hij aan zijn werk was. De meeste boodschappen hadden weinig meer nodig dan conventionele reacties uit een lang bestaande en zelfverzekerde bureaucratie met eigen tradities qua geschriften en documentvormen. De documenten werden vervaardigd door scrinarii (klerken), die werkten onder een archiscri- nariuS, en ze werden gecontroleerd en ondertekend door de primicerius van de Apostolische Stoel, het hoofd van het pauselijke notariaat. Een opeenvolging van pausen volgde Alberics kortlevende halfbroer Johannes xi, en ze werden waarschijnlijk allemaal gekozen met goedkeuring van de prins. Geen van hen speelde een belangrijke rol in de seculiere politiek van de periode, hoewel een latere revisie van het Liber Pontijicalis beweert dat Stefanus vm werd afgezet wegens betrokkenheid bij een mislukte samenzwering tegen Alberic. Aan de andere kant werd de periode wel gekenmerkt door pauselijke steun voor bewegingen van kloosterhervorming. Dat was een interesse die werd gedeeld door Alberic, die beschermheer van kloosters zoals Farfa en Subiaco was, op de plaats van een grot waarin de beroemde kloosterstichter Sint-Benedictus ("j-circa 547) ooit leefde.20 Alberic werd later die eeuw beschreven als voorvechter van kloosters door monnik en kroniekschrijver Benedictus van Sint-Andreas, wiens eigen huis op de Monte Soratte werd gerestaureerd, gefortificeerd en gesubsidieerd door de 'roemrijke prins'.21 Deze decennia zagen de eerste introductie van de Regula Bene- dicti, kloosterregels die door Sint-Benedictus waren geschreven, in meerdere kloosters in Rome, waar ze tot dan toe nauwelijks invloed hadden gehad. De documenten geven ook aan dat het grootste deel van het land dat in bezit was van de kloosters in Rome aan de regionale aristocratie werd verhuurd. De monniken hadden maar een beperkte opbrengst voor eigen consumptie nodig en moesten landgoederen cultiveren en verdedigen die ze niet direct zelf bewerkten. Zo ontstond er een waardevolle band met de lekenadelstand - waarvan het huis Theophilus het eerste voorbeeld was - die de landerijen zo winstgevend mogelijk kon beheren en ondertussen de kloosters een vast en regelmatig inkomen kon garanderen. Familieleden woonden vaak op zo'n landgoed, werden er soms abt van, zoals bijvoorbeeld het geval was in het klooster van de heiligen Cyriacus en Nicolaas in Rome, dat tot ongeveer 1045 onafgebroken werd geleid door abten van het huis Alberic.22
Het midden van de tiende eeuw zag enorme heropleving en hervorming van de kloostergemeenten in West-Europa, gecentreerd rond kloosters Cluny in Bourgondië, Fleury in de Loirevallei en Gorze in het voormalige koninkrijk Lotharingen. Fleury was een van de eerste kloosters dat pauselijke bescherming en bevestiging zocht, en het kreeg al in de achtste eeuw het recht in Rome in hoger beroep te gaan tegen beslissingen van de plaatselijke bisschop. Cluny, dat werd gesticht in 909, ontving in 931 een charter van pauselijke bescherming van Johannes xi en maakte er een punt van pauselijke bevestiging te krijgen van vele geschenken die het in latere jaren ontving, om ze zo veilig te stellen. Het cartularium van dit klooster vormt een belangrijk deel van de weinige pauselijke documenten die uit het midden van de tiende eeuw zijn overgebleven.23 Gorze ontving de eerste pauselijke privileges van paus Leo vii, die zelf monnik was, in juni 938.24
Deze gewoonte van stichters van kloosters of abten die om documenten van pauselijke tuitio (bescherming) van hun huizen vroegen is een reflectie van de snelle groei en geografische verspreiding van het kloosterwezen sinds de negende eeuw. De wortels ervan liggen in de al lang bestaande traditie van het ver-lenen van immuniteit, die een landgoed van een heer, seculier ofkerkelijk, vrij maakte van inmenging door plaatselijke ambtenaren van de koning in ruil voor overname van verantwoordelijkheden zoals de rechtsbedeling. In het midden van de negende eeuw worden pogingen van diocesane bisschoppen om het gezag in te perken dat werd uitgeoefend door hun metropolitanen beschreven in de invloedrijke Pseudo-Isidorische Decretalen, waarin wordt benadrukt dat pauselijke supervisie over de diocesanen boven die van de aartsbisschoppen gaat. Op een dergelijke manier wendden kloostergemeenschappen zich tot de paus voor toekenning van tuitio als ze zichzelf wilden bevrijden van bemoeienis door plaatselijke bisschoppen met betrekking tot het afhandelen van hun zaken, niet het minst het kiezen van hun abten.
De pausen beschikten niet over praktische methoden om de beloofde bescherming te implementeren, maar ze konden eenvoudig bondgenoten vinden in koningen of aartsbisschoppen, voor wie het bestaan van een pauselijk privilege een waardevol excuus was om het klooster te steunen tegen een episcopale opperheer. Over het algemeen genomen maakte dat het pausdom een nog invloedrijker instituut in het westerse christendom in een periode dat zijn eigen verstoorde toestand en de algemene politieke versplintering het aanzienlijk hadden kunnen verzwakken.
Het pausdom en prins Alberic raakten zo geïnteresseerd in hervormingen van de kloostergemeenten die werden doorgevoerd door abt Odo van Cluny dat hij in 936 door Leo vu in Rome werd uitgenodigd en daar een vredesovereenkomst tussen Alberic en prins Hugo van Italië bewerkstelligde, bezegeld door een huwelijk tussen Alberic en Hugo's dochter Alda. Het belangrijkste doel van Odo's bezoek was echter de hervormingen van Cluny te introduceren in de kloosters van de stad, te beginnen bij San Paolo fuori le mura, dat door Johannes vm was gefortificeerd.25 Er was echter plaatselijke weerstand, met name in San Paolo. Paus Marinus 11 plaatste het klooster in 945 onder gezag van de abt van Monte Cassino, en toen dat weinig effect bleek te hebben haalde Agapitus 11 monniken uit het hervormde huis Gorze om de plaatselijke monniken te vervangen die hadden geweigerd de nieuwe, strenge, levensstijl aan te nemen.
Onder andere bezoekers aan Rome in deze periode bevond zich Flodoardus (f 966), priester van het bisdom van Reims en geschiedschrijver. Hij kwam in 936 als afgezant van een van de rivaliserende kandidaten voor het aartsbisdom van zijn stad en bleef bijna een jaar. In die periode dineerde hij met paus Leo vu en verwees naar diens wijsheid en persoonlijke charme in een lang verhalend gedicht, De Triumphis Christi apud Italiam (Over de triomfen van Christus in Italië), dat ook een geschiedenis van de bisschoppen van Rome bevatte.26
In de vroege jaren 940 leek Hugo van Arles' greep op het Italiaanse koninkrijk sterk, maar hij was feitelijk zwak. In 945 dreigde een verbond van leken-en kerkelijke notabelen in het noorden hun steun aan de verbannen markgraaf Berengarius van Ivrea te betogen en werd Hugo gedwongen af te treden zodat zijn zoon Lothar (945-950) hem kon opvolgen. Hugo trok zich terug in de Provence, waar hij in 947 stierf. Berengarius van Ivrea, wiens moeder de dochter van keizer Berengarius 1 was, liet Lothar in 950 vergiftigen, waarop hij als Berengarius 11 (950-962) samen met zijn zoon Adalbert de troon opeiste.27
Hugo was in 937 met Bertha getrouwd, de weduwe van zijn oude rivaal Rudolf ii van Bourgondië. Hugo's zoon Lotharius trouwde met Adelheid, de dochter van Bertha uit haar eerste huwelijk met Rudolf. Toen Adelheid door de moord op Lotharius in 950 weduwe werd was ze een zeer gewilde partij voor zowel haar Italiaanse als haar Bourgondische connecties. Toen ze Adalbert 11 weigerde liet Berengarius 11 haar opsluiten om haar zo te dwingen zich te bedenken, maar ze deed een appèl op de Duitse (oostelijk Frankische) koning Otto 1 (936-973) en bood hem in plaats van Adalbert haar hand aan. Het resultaat van deze verbintenis was het begin van een interventie die de geschiedenis van Italië en het pausdom drastisch zou wijzigen. De Karolingische dynastie was in Oost-Frankië in 911 uitgestorven met de dood van Lodewijk het Kind, de enige wettige nakomeling van de voormalige keizer Arnulf. Het koningschap werd daarmee een optie tussen de hertogen, de grotere regionale magnaten die controle hadden over territoria die de belangrijkste etnische groeperingen vertegenwoordigden waaruit het koninkrijk bestond: de Saksen, Beiers, Zwaben en Franken, samen met wat er over was van het voormalige koninkrijk Lotharingen. De tweede van de koningen die aldus werden gekozen was de Saksische hertog Hendrik 1 (919-936), wiens nakomelingen de monarchie erfden tot die in 1024 uitstierf. Het was zijn zoon Otto 1 de Grote die in antwoord op het verzoek van Adelheid in 951 Italië binnenviel.
Otto versloeg Berengarius moeiteloos, bevrijdde Adelheid, trouwde met haar en werd in Pavia tot koning van Italië gekroond. Hij begon onderhandelingen met Agapitus 11 (946-955) voor een keizerlijke kroning in Rome in 952. Wat het persoonlijke sentiment van de paus ook geweest mag zijn, prins Alberic was niet van plan een machtige buitenlandse leider en zijn leger de stad binnen te laten en droeg Agapitus op te weigeren. Aangezien Otto het thuis had te stellen met rebellie en aanhoudende aanvallen van de Magyaren kon hij zich geen weg Rome in forceren en keerde in plaats daarvan in 952 terug naar Duitsland met Adelheid, waarbij hij Berengarius 11 met een groot deel van het Italiaanse koninkrijk in handen achterliet.
Ondanks deze gebeurtenis was Agapitus 11 gretig de nieuwe Saksische dynastie in Duitsland te steunen. Het pausdom in deze periode wilde de seculiere leiders graag steunen en het was nog steeds het meest prestigieuze instituut in het Westen. Een rij van elkaar opvolgende pausen gebruikte in deze eeuw hun invloed om de sterk verzwakte Karolingische koningen in het westen van Frankië te steunen, hoewel ze niet konden voorkomen dat de dynastie in 987 werd overgenomen door hun rivalen van het huis Capet. In het voormalige oostelijk Frankische koninkrijk steunden pausen koninklijke initiatieven voor kerkhervorming en -organisatie, en hielpen ze de monarchen tegen sterke regionale hertogen.
Johannes XII
Het controversieelste pontificaat uit deze periode is ongetwijfeld dat van Johannes xii (955-964). Hij was Octavianus genoemd, naar de eerste Romeinse keizer, en de onwettige zoon en enige erfgenaam van prins Alberic. Er wordt gezegd dat Alberic in 954 op zijn sterfbed Agapitus 11 en anderen dwong te zweren dat ze Octavianus als paus zouden kiezen zodra de positie vacant was.28 De bevordering van de achttienjarige Johannes xn, een flagrante trotsering van het kerkrecht, maakte een einde aan de scheiding van politieke en kerkelijke macht in Rome die de regering van Alberic zo had gekenmerkt. Wat we van hem weten is over het algemeen doordrenkt van schunnigheid, aangezien het grotendeels uit de pen komt van bisschop Liutprand van Cremona (962-972), diplomaat en propagandist voor Otto 1 en een uitzonderlijk predikant en exegeet. Hij doet in drie elkaar opvolgende teksten ver-slag van veel van wat we weten over de gebeurtenissen in Italië sinds het eind van de negende eeuw. Zijn loyaliteit aan Otto en aan zijn voormalige meester, Hugo, staat vast, evenals zijn talent schandalige en obscene verhalen te fabriceren over hun vijanden. Hierin zette hij, met duidelijk vermaak, de klassieke traditie voort door tegenstanders in diskrediet te brengen met verhalen over hun werkelijke of gefingeerde seksuele uitspattingen. Objectievere bronnen suggereren dat Johannes xn de interesse in kloosterhervorming en de pauselijke territoria deelde met klooster Sint-Benedictus in Subiaco, waar hij in 958 naartoe ging op pelgrimstocht. Hij bevestigde de eigendomsrechten, en voegde eigen geschenken toe. 'Voor de verlossing van onze ziel en die van onze opvolgers zullen de priesters en monniken dagelijks honderd Kyrie eleisons en honderd Christe eleisons zingen, en zullen de priesters drie keer per week tij dens de plechtigheid van de mis in drie dorpen de heilige offerandes aan God aanbieden voor de absolutie van onze ziel en die van onze opvolgers.'29 Hij liet in de Lateraanse basiliek in Rome een kapel bouwen die was opgedragen aan Sint-Thomas.30 Kloosters en kerken in heel Europa bleven pauselijke bescherming en bevestiging van hun eigendomsrechten vragen, en aartsbisschoppen Oscytel van York (in 957) en Dunstan van Canterbury (in 960), beide voorvechters van kloosterhervorming in het Engelse koninkrijk, kwamen naar Rome om het pallium persoonlijk van de paus in ontvangst te nemen.
Johannes xn was minder adept in de seculiere sfeer. Zijn pogingen de Lombardijse vorstendommen in Capua en Benevento over te nemen werden moeiteloos tegengehouden en het pauselijke territorium ten noorden van Rome werd onder de voet gelopen door een steeds agressievere Berengarius 11. Johannes moest in 960 een beroep doen op Otto 1 om naar Italië terug te keren, waartoe hij hem aanspoorde met een keizerlijke kroning. In Duitsland had ondertussen een drastische wederopstelling plaatsgevonden. Een beslissende overwinning op de Magyaren aan de rivier de Lech in 955 had een einde gemaakt aan hun dreiging, en de eliminatie van enkele van Otto's rivalen had zijn onbetwiste dominantie over de regionale hertogdommen veiliggesteld. Dus kon hij in de zomer van 961 terugkeren naar Italië om verder te gaan waar hij een decennium daarvoor was gebleven. Berengerius n was geen partij voor hem, hij werd in 963 gevangengenomen in het fort van Montefeltro en naar Bamberg in Duitsland verbannen, waar hij in 966 stierf. Otto arriveerde in februari 962 in Rome en werd met zijn echtgenote Adelheid in de Sint-Pieter tot keizer gekroond. Hij presenteerde geschenken aan de kerk van Rome en vaardigde een charter uit waarin het bezit werd bevestigd. Hieronder bevonden zich landgoederen die ooit van de pausen waren geweest maar verloren waren gegaan, of waarop ze aanspraak maakten die nooit was toegekend, zoals gold voor Ravenna en het voormalig keizerlijk exarchaat, het Pentapolis, Istrië en Venetië, het zuiden van Toscane, Napels, het hertogdom Benevento, het eiland Corsica en 'het patrimonium Sicilië, als God ons dat doet toekomen'. De bases voor deze concessie, bekend als het Ottonianum, waren de eerdere concessies van Pepijn de Korte en Karel de Grote uit de achtste eeuw. Er werden tevens een paar elementen uit de constitutie van 824 opnieuw bekrachtigd: het reguleren van de pauselijke verkiezing en het instellen van legaten om erop toe te zien dat de rechtspleging correct werd uitgevoerd. Dit, en de verklaring dat de keizers de verdedigers van land en inkomen van de Roomse kerk waren, maakte het duidelijk dat de strikte keizerlijke controle op de pausen voor het eerst sinds het midden van de negende eeuw werd hersteld.31
Otto's kroning in 962 wordt vaak gezien als de basis van het 'Heilige Roomse Rijk', waarover Voltaire de beroemde schimpscheut maakte dat het 'noch heilig, noch Rooms, noch een rijk' was.32 Aangezien we dit instituut nog veel vaker zullen tegenkomen in de volgende hoofdstukken en er veel verwarring over de naam bestaat moeten hier enkele woorden over het onderwerp worden gezegd. De volledige titel is: 'Het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie', maar die begon men pas te gebruiken aan het eind van de Middeleeuwen. De lijn van keizers reikt terug naar de kroning van Karel de Grote door Leo m in 800, maar geen van hen werd ooit 'Heilige Roomse Keizer' genoemd, hoewel 'Roomse Keizer' vanaf het einde van de tiende eeuw wel eens voorkwam. De term 'Roomse Rijk' om een conglomeraat van territoria mee aan te geven in delen van het moderne Duitsland, Oostenrijk, Italië, Zwitserland, het zuidwesten van Frankrijk en het oosten van Europa waarover de keizers macht uitoefenden (in origine, karakter en effect vaak variërend van regio tot regio) verschijnt voor het eerst in 1034, en in 1157 werd het beschreven als een 'Heilig Rijk', maar de twee werden pas in 1254 gecombineerd. Om verwarring te voorkomen worden geen van deze namen of titels hier gebruikt.
De dreiging van actievere keizerlijke controle of bemoeienis verklaart waarom Johannes xii zich in 963 bedacht en ondanks de eed die hij een jaar daarvoor aan Otto had gezworen de zoon van Berengarius 11, Adalbert, in Rome uitnodigde. Liutprand van Cremona schreef deze uitnodiging toe aan pure kwaadaardigheid: 'Paus Johannes haat de heilige keizer... net zoals de duivel zijn schepper haat.' Liutprand beweerde dat hij een brief citeerde die de bewoners van Rome aan Otto hadden geschreven met daarin een opsomming van de seksuele uitspattingen van paus Johannes, inclusief hoe hij zo geobsedeerd was geraakt door de weduwe van een van zijn functionarissen dat hij haar 'de heiligste gouden crucifixen en miskelken uit de Sint-Pieter schonk', en hoe hij een kind had verwekt bij de minnares van wijlen zijn vader en een verhouding met haar zus had gehad, met tot resultaat dat 'het Lateraanse paleis, dat ooit de woning van heiligen was nu een bordeel voor hoeren is'. Hij beschrijft hoe vrouwelijke pelgrims niet naar Rome durven te komen uit angst te worden verkracht door de paus, zoals werd gezegd dat meerdere van hen al was overkomen, terwijl over de kerken werd geschreven dat ze zo vervallen waren dat de regen op de altaren kletterde en mensen er niet naar binnen durfden uit angst geraakt te worden door vallend metselwerk.33
Höewel het een kleurrijk verhaal is moeten we het niet zomaar voor waar aannemen, zoals heel vaak wel is gedaan. Liutprand was een propagandist die niet echt gebaat was bij het verklaren van de motivatie van de paus. Hij had zijn sensationele beschrijvingen nodig om te rechtvaardigen wat erna kwam. Toen Adalbert in Rome arriveerde gingen hij en de paus op zoek naar bondgenoten, waarvoor ze gezanten naar zowel de oostelijke keizer als de Magyaren zonden, maar ze waren niet sterk genoeg om Otto te weerstaan, die Rome in november 963 heroverde, toen Johannes xn en Adalbert ondertussen op de vlucht waren geslagen. Een synode van bisschoppen, onder wie enkele uit Duitsland, werd bijeengeroepen om de paus af te zetten, niet enkel op grond van zijn immoraliteit, maar tevens wegens ketterij en apostasie. Liutprand, die aanwezig was, schreef op wie er waren, inclusief 'vertegenwoordiger van de prinsen der Romeinen'. Hoewel de uitkomst voorspelbaar was werd de kwestie gecompliceerd door het bestaan van de bekende teksten waarin staat dat er geen jurisdictie is die superieur is aan die van de paus en dat niemand competent is hem te beoordelen. Resultaat was dat er een hele serie van aantijgingen, waarvan sommige extreem bizar waren, op Johannes xn werd afgevuurd om zijn afzetting te rechtvaardigen. Hieronder bevonden zich beweringen dat hij een diaken had gewijd in een stal, dat hij zich had laten omkopen tot wijdingen, een verhouding met zijn eigen nicht had gehad (en met meerdere van de dames die eerder werden genoemd), dat hij een subdiaken had gecastreerd en vermoord, brand had gesticht, in het openbaar in wapentuig was verschenen, wijn uit liefde voor de duivel dronk, heidense goden aanriep die hem geluk moesten brengen tijdens kansspelen, dat hij nooit de metten of het brevier zei en nooit een kruis sloeg.34 De raad nodigde Johannes vervolgens uit te reageren op deze beschuldigingen, waarop hij een brief schreef waarin hij dreigde iedereen die probeerde hem af te zetten te excommuniceren.3' De bisschoppen bekritiseerden hem vervolgens om een grammaticale fout in zijn brief, die 'meer het niveau van een dom kind heeft dan dat van een bisschop'. Wat betreft de belangrijkere kwestie van het verbod een paus af te zetten beweerden de bisschoppen dat de macht van binden en ontbinden door Christus aan alle apostelen was gegeven, inclusief Judas Iskariot. 'Terwijl Judas en zijn medediscipelen goede mannen waren, had hij de macht te binden en ontbinden, maar toen hij later uit hebzucht een moord pleegde en het leven van eenieder wilde vernietigen, wie kon hij toen nog ontbinden die gebonden was of binden die ontbonden was behalve zichzelf, die hij wurgde met de vervloekte strop?' Johannes xn als Judas van zijn tijd had elke macht te binden of ontbinden verloren door zich zo te gedragen. Hoewel dit een vernuftige, maar niet bepaald overtuigende exegese van Mattheus 16 en 18 was, was het voor de bisschoppen genoeg de keizer te verzoeken dat 'dit monster, dat door geen enkele rechtschapenheid van zijn verdorvenheid kan worden bevrijd, uit de Heilige Roomse Kerk wordt verbannen en dat een ander zijn plaats overneemt'.30 Zo werd de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij de keizer gelegd, ook al voerden de bisschoppen de afzetting in opdracht van hem uit. De synode negeerde regels over een strikt Rooms electoraat en koos op 4 december 963 de hoofdnotarius, die Leo vm werd (963-965). Aangezien hij geen geestelijke was op het moment dat hij werd gekozen moest hij alle rangen van de clerus doorlopen voordat hij twee dagen later tot paus werd gewijd.
Niet alle deelnemers aan de synode waren enthousiast, met name de vertegenwoordigers van de 'prinsen der Romeinen'. Rome had zo lang onder eigen bestuur gestaan dat men niet was gediend van buitenlandse overheersing. De plaatselijke steun was zo groot dat Johannes xn in Tivoli, nog geen dertig kilometer van Rome, kon standhouden. In januari 964 leidde een opstand in de stad tegen de keizer en zijn nieuwe paus tot gewelddadige rellen. Otto gijzelde mensen uit vooraanstaande families uit Rome, maar werd door Leo vm, die zelf uit Rome kwam en verzoening een beter beleid vond, overgehaald ze vrij te laten. Zijn vergissing werd duidelijk toen Johannes xn onmiddellijk naar Rome terugkwam nadat Otto was vertrokken om campagne te voeren tegen Adalbert en Leo vin dwong naar Spoleto te vluchten. Johannes riep in februari 964 een synode bijeen, die werd bijgewoond door enkele bisschoppen die ook op de synode van een jaar daarvoor waren geweest, waar hij was afgezet en waarvan de beslissingen nu werden teruggedraaid. De decreten van de synode van Johannes maakten meesterlijk gebruik van eerdere pauselijke geschiedenis door te veroordelen hoe hij bij verstek en in openlijke ongehoorzaamheid aan het algemeen aangenomen geloof in de pauselijke superioriteit over alle aardse veroordeling was veroordeeld. Johannes zelf stierf plotseling op 14 mei. Volgens de niet bepaald objectieve getuigenis van Liutprand kreeg hij een beroerte terwijl hij in bed lag met een getrouwde vrouw en de laatste sacramenten had geweigerd.37
Het pausdom tussen de Ottonen en het huis Crescentius
De clerus van Rome koos vervolgens Benedictus v, een diaken die bekendstond om zijn geleerdheid en vroomheid, maar Otto en Leo vin barricadeerden de stad tot die in juni 964 capituleerde. De bisschopsstaf van Benedictus v werd tijdens een synode in het Lateraanse paleis door Leo vm doormidden gebroken en aan de menigte getoond,38 maar hij is nooit gezien als tegenpaus. Hij werd gedegradeerd tot diaken en naar Hamburg verbannen, en toen Eeo vin in maart 965 stierf, weigerde Otto het verzoek van de clerus van Rome Benedictus v als paus in ere te herstellen.
Na een sedisvacatie van vijfmaanden werd Johannes xm (965-972) gekozen, die pauselijk bibliothecarius en bisschop van Narni (Umbrië) onder Johannes xn was. De controversiële gewoonte een bisschop van een andere zetel op de pauselijke troon te zetten - zo'n enorm probleem in de tijd van Formosus - was ondertussen onbelangrijk geworden. Maar Johannes had als buitenstaander en feitelijk genomineerde van de keizer een onzekere positie in Rome. Hij begon in het zuiden van Italië aan een reorganisatie van de kerk om de keizerlijke macht daar te propageren en creëerde in 9 67 het nieuwe aartsbisdom van Capua en in 989 dat van Benevento, tot razernij van de patriarch van Constantinopel, die de bisdommen in Calabrië en Apulia al in handen had sinds de heropleving van de oostelijk keizerlijke macht in die regio's aan het einde van de negende eeuw. Dat Johannes xni afhankelijk was van Otto 1 werd in 965 duidelijk toen hij werd gevangengenomen en verbannen tijdens een opstand in Rome nadat de keizer naar Duitsland was teruggegaan. Het gezag werd in Rome al snel gegrepen door Crescentius, zoon van Theodora de Jongere, zus van de notoire Marioza. Dat hij de macht greep markeerde de opkomst van een jongere tak van het huis Theophilus, hoewel hun greep op Rome en het pausdom minder stevig bleek dan die van Alberic en Johannes xn.
Otto keerde in 966 naar Italië terug en had al snel de macht weer, en hij onderhandelde met Crescentius voor het veilige eerherstel van Johannes xin. Dit was onderdeel van een serie stappen die werd ondernomen om een stabielere relatie tussen de paus en de keizer te bewerkstelligen. De keizer voerde eindelijk enkele punten uit het Ottonianum van 962 uit en plaatste het land van het voormalige exarchaat in handen van de paus, hoewel andere concessies die waren toegezegd niet plaatsvonden en omstreden bleven. Johannes xiii kroonde op eerste kerstdag 967 Otto's twaalfjarige zoon Otto 11 tot medekeizer, een ceremonie die erg deed denken aan de kroning van Karel de Grote. Aangezien Otto tot 972 in Italië bleef was de veiligheid van de paus tot die tijd gegarandeerd.
Toen Johannes xm in september 972 stierf werd Benedictus, zoon van Hildebrand de Monnik, tot Benedictus vi gekozen, maar hij moest tot januari 973 op keizerlijke toestemming voor zijn wijding wachten. De dood van Otto 1 in Maagdenburg in mei 973 liet de nieuwe paus vrijwel onmiddellijk in een aanzienlijk verzwakte toestand achter, aangezien de jonge Otto 11 het aanvechten van zijn autoriteit in Duitsland het hoofd moest bieden. Crescentius pleegde in juni 974 een coup, waarbij Benedictus in het Castel Sant'Angelo werd opgesloten en werd vervangen door diaken Franco, zoon van Ferrucio, die in 972 pauselijk kandidaat voor zijn familie was geweest en nu de naam Bonifatius vu aannam. Toen een keizerlijk legaat, graaf Sicco van Spoleto, arriveerde om de vrijlating van Benedictus vi te eisen werd de gevangengenomen paus in opdracht van Bonifatius gewurgd. Bonifatius vu werd door een tijdgenoot beschreven als een 'gruwelijk monster dat alle stervelingen in kwaadaardigheid overtreft' en vergeleken met de antichrist.Graaf Sicco dwong in 974 toegang tot de stad af en Bonifatius ging ervandoor met de pauselijke schatkist. Daarop hield de graaf toezicht op de verkiezing van Benedictus vu (974-983), voormalig bisschop van Sutri en, belangrijker, familie van Crescentius. Er werd een synode bijeengeroepen om Bonifatius vu in de ban te doen, die was gevlucht naar het oostelijk keizerlijke territorium in het zuiden van Italië. De nieuwe paus werkte net als Johannes xm nauw samen met de keizer, Otto n, en keurde het herstructureren van de kerk in Duitsland goed. Hij was evenzo afhankelijk van keizerlijke militaire steun, aangezien Bonifatius vu met plaatselijke bijstand in 980 terugging naar Rome en pas kon worden afgezet toen Otto 11 in 981 naar Italië terugkeerde. Hij arriveerde in voorbereiding op een campagne die hij tegen de Arabieren in het zuiden had gepland en was tevens van plan zijn opperheerschappij over de Lombardijse vorsten-en hertogdommen daar realiteit te maken. Otto n en Benedictus vu woonden voordat ze daaraan begonnen in maart 981 een synode in de Sint-Pieter bij, die alle vormen van simonie verbood - een overtreding die naar Simon Magus is genoemd, die geld had geboden voor spiritueel gezag (Akten 8.18-24) - en waaronder niet alleen het aanbieden of eisen van geld voor een kerkelijk ambt viel, maar ook elke verkiezing of investituur die gepaard ging met verlies van kerkelijke goederen. Dit thema zou met meer beslistheid worden opgepakt door pauselijke hervormers in de tweede helft van de elfde eeuw.
Benedictus vu deelde de interesse van meerdere van zijn tiende-eeuwse voorgangers op het gebied van kloosterhervorming. Hij correspondeerde met abt Majolus van Cluny (965-994) en zorgde dat het klooster zeggenschap kreeg over het mediterrane eiland Lérins, dat in de vijfde eeuw was gesticht en ooit het centrum van het kloosterleven in Gallië was geweest. Benedictus voelde zich net als Johannes xn enorm aangetrokken tot Subiaco, waar hij in 980 de kerk wijdde, die werd opgedragen aan Sint-Benedictus' zus Scholastica. In Rome stimuleerde hij een verdere kloosteropleving in de stad door in 977 het huis van de heiligen Bonifatius en Alexius op de Aventijn te stichten, dat hij liet leiden door een voormalige patriarch van Damascus, Sergius, die op de vlucht voor moslimvervolging recent naar Rome was gekomen. Otto's campagne in het zuiden bleek in 982 rampzalig. Hij werd verslagen door de Arabieren en kon maar net voorkomen dat hij werd gevangengenomen door naar een van zijn schepen langs de kust te zwemmen. Toen hij terugkwam naar het noorden kreeg hij na de dood van Benedictus vn in juli 983 te maken met een pauselijke verkiezing. De keizer maakte er een kwestie van keizerlijke nominatie van en bood eerst de pauselijke stoel aan abt Majolus van Cluny aan en wees, toen die weigerde, bisschop Petrus van Pavia aan, zijn lang dienende kanselier van het koninkrijk Italië, die uiteindelijk begin december werd gewijd. De nieuwe paus veranderde zijn naam en werd Johannes xiv (983-984), omdat hij het ongepast vond als er een tweede Petrus zou zijn. Het moment was ongelukkig, aangezien Otto n diezelfde maand aan malaria overleed en diens driejarige zoon Otto 111 (983-1002) als erfgenaam achterliet, wiens recht op de troon al snel werd uitgedaagd door zijn familielid Hendrik 11 de Ruziezoeker, hertog van Beieren. De weduwe van Otto 11, keizerin Theophanu, nicht van de oosterse keizer Johannes 1 Tzimiskes (969976), moest al haar energie en diplomatieke contacten aanwenden om te proberen de troon voor haar zoon veilig te stellen. Ze trok zich terug in Pavia en liet de nieuwe paus weerloos achter toen Bonifatius vu in april 984 naar Rome terugkeerde nadat hij zijn toevlucht in Constantinopel had gezocht. Jo-hannes xiv stierf de hongerdood in het Castel Sant'Angelo terwijl Bonifatius, die de jaren van zijn pontificaat sinds 974 telde, onaangevochten heerste met steun van Crescentius ("j" 984) en diens zoon Johannes Crescentius, tot hij in juli 985 stierf. Toen bekend werd dat Bonifatius dood was werd zijn lichaam uit het Lateraanse paleis gesleept en naakt onder het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius (dat nu in de Capitolijnse musea staat) op het piazza buiten gelegd, waar het werd gestoken en getrapt door een menigte. Hij werd pas in 1904 als tegenpaus ingedeeld.
Nu de Ottonen hun handen vol hadden aan de gebeurtenissen in Duitsland bleef Rome in de ferme greep van het huis Crescentius en hun adellijke en kerkelijke bondgenoten. Het was deze familie die in 985 Johannes xv (985-996) koos, zoon van een priester genaamd Leo. Johannes Crescentius, die de oude titel van Patricius Romanorum (patriciër of beschermer der Romeinen), gebruikte die ooit aan Pepijn m en Karel de Grote was gegeven, nam de controle over het politieke leven in Rome over op dezelfde manier zoals prins Alberic dat in de jaren tussen 932 en 954 had gedaan en liet alleen de kerkelijke zaken aan de paus over. Hij werd na zijn dood in 988 opgevolgd door zijn broer Crescentius 11 Nomentanus.
In 991 klaagden Franse bisschoppen tijdens een synode bij de pauselijklegaat, een abt genaamd Leo, dat hun afgezanten Crescentius moesten omkopen om tot de paus te worden toegelaten. Dergelijke druk leidde Johannes xv er in 995 toe Rome te verlaten en naar Sutri te gaan. Vandaar uit deed hij appèl op de jonge Otto m om naar Rome te komen voor zijn keizerlijke kroning, die het jaar daarop plaatsvond. Bedreigd met de eerste serieuze Ottoonse ingreep sinds 983 haalden Crescentius n en zijn bondgenoten de paus over terug te komen naar Rome, maar hij stierf er aan malaria in maart 996, toen Otto net in Pavia was gearriveerd. Crescentius was bang voor vergelding wegens de slechte behandeling van Johannes xv in het verleden en vroeg de koning de nieuwe paus te kiezen.
Net als de Romeinse aristocratie begon de stadsclerus in deze periode een duidelijker gedefinieerde collectieve identiteit te vormen. We treffen in de geschriften van Liutprand uit de jaren 960 regelmatig gebruik van de titel car- dinalis (kardinaal) aan voor leden van de Roomse clerus, zowel voor priesters als voor diakens. De term werd in de kerk van Rome al lang gebruikt. De eerste keer waarvan we het zeker weten is in de akten van de synode van paus Symmachus uit 49 9 en in enkele van de zogenoemde Vervalsingen van Symmachus uit dezelfde periode, waar hij werd gebruikt voor de priesters die het hoogste stonden in de hiërarchie in de vijfentwintig tituli (kerkgemeenten) in de stad. Het Liber Pontificalis schrijft de creatie van de organisatie in tituli aan paus Marcellus (^o^/'oG-^oG/'o'y) toe, maar dat is onwaarschijnlijk. De kardinale priesters dienden tegen het eind van de vijfde eeuw ook het doopsel toe, en voerden tevens boeteriten en andere diensten uit in de patriarchale of pauselijke basilieken. Aangezien er zeven aan elk van de vier basilieken werden toegewezen was er een vast aantal van achtentwintig. Johannes vin (872882) gaf hun aanvullende niet-liturgische verantwoordelijkheden, en ze moesten twee keer per jaar samenkomen met de lagere clerici om hun gedrag en kleding te beoordelen, om kwesties te bespreken die tussen hogere en lagere clerici speelden en om als rechter te fungeren in ruzies tussen leken en clerici. Het woord 'kardinaal' gaf in eerste instantie status aan binnen de rangen van het priesterschap in Rome, maar sommige diakens, waarschijnlijk de zeven die dienden bij de pauselijke mis in het Lateraanse paleis, gebruikten de titel ook formeel. Een echte orde van kardinale diakens zou pas aan het eind van de elfde eeuw ontstaan, en het volledige College van Kardinalen als ver-enigde eenheid met drie graden - kardinaal-diakens, kardinaal-priesters en (suburbicair) kardinaal-bisschoppen - pas in de twaalfde eeuw. In deze periode werd ook voor het eerst aan een seniore clericus van buiten Rome een titulus toegewezen. In 975 benoemde Benedictus vu aartsbisschop Dietrich van Trier tot kardinaal-priester van de kerk van de Quatro Sancti Coronati in de buurt van het Lateraanse paleis. Hoewel het precedent pas laat opvolging vond was dit het begin van het nu eeuwenoude gebruik dat kardinalen een kerk in Rome toegewezen krijgen.
Zoals we hebben gezien betekende de groei van plaatselijk patriottisme in Rome en van het gevoel van groepsidentiteit onder zowel de leken als clerici in de stad dat pausen die waren opgedrongen door Duitse keizers, ook al waren ze van Romeinse origine, niet populair waren en een onzekere positie hadden. Dat was nog sterker het geval toen Otto 111 een opvolger voor Johannes xv koos, namelijk zijn eigen neef Bruno, die vierentwintig was en priestervan de koninklijke kapel. Hij was zowel de eerste Duitse paus als de eerste paus van niet-Italiaanse afkomst sinds Zacharias in de achtste eeuw. Het was Bruno - die de naam Gregorius v (996-999) aannam in ere van Gregorius de Grote - die Otto m op 21 mei 996 in de Sint-Pieter tot keizer kroonde. De nieuwe keizer ontving tevens de titel Patricius Romanorum, en de vorige drager van de titel werd verbannen, een straf die op verzoek van de nieuwe paus werd teruggedraaid. Zoals echter Leo viii in 984 ook was overkomen kwam dergelijke clementie over als teken van zwakte, en Gregorius v werd zich nadat Otto m in juni Rome had verlaten steeds bewuster van zijn impopulariteit. Het lukte hem niet de keizer over te halen terug te komen, aangezien ze onenigheid hadden gehad toen Otto weigerde het Ottonianum van zijn grootvader Otto i na te leven. Toen de keizer in oktober terugkeerde naar Duitsland bevond Gregorius zich in een kritieke positie. Hij werd, in een opstand onder leiding van Crescentius, uit de stad verbannen en vluchtte naar Spoleto. Het mislukte tot twee keer toe om Rome met geweld weer in te nemen, waarop hij naar het noorden vertrok en in februari 997 een synode in Pavia bijeenriep, waar Crescentius werd geëxcommuniceerd. Een van degenen die de synode had moeten bijwonen was in het geheim op weg naar Rome. Hij beweerde dat hij op pelgrimstocht was, maar bereidde zich er in plaats daarvan op voor door Crescentius tot paus te worden gemaakt als Johannes xvi. Het was Johannes Philagathos, sinds 988 aartsbisschop van Piacenza en voormalig leraar van Otto 111. Zijn nauwe band met de keizer leek van hem een goede keuze te maken als de Romeinen keizerlijke vergelding wilden voorkomen. Hij was al lang in dienst van de Ottonen: hij was van 980 tot 982 en nogmaals in 991-992 kanselier van het koninkrijk Italië geweest. Hij kwam uit Calabrië en zijn moedertaal was Grieks, hij had geholpen met diplomatiek contact met het Oosterse Rijk en was in 994 in Constantinopel geweest om te proberen een keizerlijke bruid voor Otto 111 te vinden, waarin hij niet was geslaagd.
De belangen van de oosterse keizers in het zuiden van Italië werden bedreigd sinds de Ottonen vanaf 961 steeds sterker werden op het schiereiland, en er is enig bewijs dat Constantinopel achter de keuze stond Johannes xvi als paus te kiezen. Brieven van bisschop Leo van Synnada, afgezant van keizer Basileios 11 de Bulgarendoder (976-1025), tonen aan dat hij de pauselijke ambities van Johannes bewust heeft gesteund in de hoop Rome tegen de Ottonen op te zetten, wier keizerlijke titel, zoals die van de Karolingers voor hen in het Oosten, niet werd erkend.
De hoop van Johannes om zijn voormalige pupil voor zich te winnen was kortstondig, aangezien Otto 111 zich erop voorbereidde terug te komen naar Italië en Gregorius v te rehabiliteren. Het aanbod van Johannes om zich te onderwerpen werd onderdrukt door Crescentius, en Johannes vluchtte naar een fort in Campanië voordat Otto en zijn leger in februari 998 buiten Rome arriveerden. Aangezien er geen oosterse militaire hulp onderweg was gaf de stad zich zonder weerstand over, terwijl Crescentius twee maanden werd belegerd in het Sant'Angelo voordat dat ook viel. Hij werd onthoofd en zijn lichaam werd aan de voeten genageld opgehangen zodat het publiek het kon zien. Johannes xvi, die in zijn schuilplaats werd gevonden, werd teruggebracht naar Rome en onderworpen aan een gruwelijk vernederend ritueel. Zijn ogen werden uitgestoken en zijn neus, tong en oren afgesneden. Zijn zeer vereerde stadgenoot, de vrome abt Nilus van Rossano, had appèl gedaan op keizer en paus voor clementie. Die beloofden dat Johannes onder zijn hoede zou worden vrijgelaten. Johannes werd echter tijdens een synode in mei onderworpen aan kerkelijke degradatie, waarbij hij eerst in zijn pauselijke gewaad op de troon werd gezet en zijn kleding daarna van zijn lijf werd gescheurd, zoals dat bij Formosus tijdens de kadaversynode ook was gebeurd. Toen werd hij achterstevoren op een ezel gezet en door de stad gereden om te worden beschimpt door het volk. Een contemporaine Duitse kroniekschrijver legde de schuld bij 'die vreselijke Romeinen'.41
Abt Nilus weigerde een verontschuldiging van de keizer aan te nemen en verliet onmiddellijk Rome, waarbij hij hem en de paus vervloekte.42 Gregorius v, die Nilus met name verantwoordelijk hield, stierf in februari 999, zoals zo vele pausen, aan malaria. Gregorius wordt in Duitsland herdacht als iemand die 'bezig werd gehouden met het herstellen van de canonieke discipline' in Rome. Hij heeft met vurigheid een hervormingsbeleid uitgevoerd en het pauselijk gezag voorgestaan.43 Zijn synode te Pavia in februari 997 is een van de weinige uit deze periode waarvan de decreten bewaard zijn gebleven, in een brief waarin andere bisschoppen worden geïnformeerd over de beslissingen die er waren genomen. Er werd onder meer in gedreigd met spirituele sancties tegen enkele leden van het West-Frankische of Franse episcopaat, hun koning Robert 11 en de aartsbisschoppen van Napels en Maagdenburg Het was een nogal ambitieus programma voor een paus die uit Rome was verbannen en die maar op een handjevol Noord-Italiaanse bisschoppen kon rekerfên. Opvallend afwezig waren bijna alle suburbicaire bisschoppen, en van de drie die hem hadden gewijd was er maar één, Albano, aanwezig op de synode. De andere twee, de bisschoppen van Ostia en Porto, waren in Rome voor de wijding van Johannes xvi. Er was ook weinig steun voor Gregorius en pauselijk gezag in het algemeen onder de Franse bisschoppen, die verbolgen waren dat zijn voorganger, Johannes xv, had gepoogd aartsbisschop Arnulf van Reims te rehabiliteren, die in 989 het nieuwe huis Capet had verraden ten gunste van een kortlevende Karolingische pretendent, die familie van hem was. In 991 klaagden ze tijdens een andere synode over het persoonlijke gedrag van meerdere recente pausen en verklaarden in 994 dat pauselijke beslissingen die de decreten van eerdere kerkvergaderingen of recentere episcopale synodes tegenspraken niet bindend waren.45 Dat wierp een vraag op die nog eeuwenlang actueel zou blijven: of de hogere autoriteit in pauselijke decreten of in conciliaire statuten lag. De positie van Gregorius was in werkelijkheid minder precair dan die leek, en dat dankzij een nu diepgewortelde acceptatie van het pauselijk gezag binnen het westerse christendom. Wij dverspreide acceptatie van het idee dat de paus en zijn synode het recht hadden de discipline van het kerkrecht op te leggen aan lekenheersers en kerkelijke magnaten betekende dat een koning op de langere termijn moest instemmen met het episcopaat als hij zeker wilde zijn van de trouw van de kerk en zijn koninkrijk. Er zouden in elk rijk altijd mensen zijn voor wie de pausen natuurlijke vijanden waren. De vooraanstaande kloosters in Frankrijk waar hervormingen hadden plaatsgevonden, die al begunstigd werden in meerdere pauselijke charters van bescherming, begonnen doctrines van pauselijk gezag boven die van bisschoppen te stellen. Zo stelde abt Abbo van Fleury (988-1004), die in 996 in Spoleto een bezoek bracht aan Gregorius v en een persoonlijke vriend van hem werd, een collectie kerkrecht samen, die bestond uit onder meer brieven van Gregorius de Grote, ter verdediging van de pauselijke macht.40 Vervolgens handelde hij als vertegenwoordiger van de paus in het ten uitvoer brengen van de rehabilitatie van aartsbisschop Arnulf en in 997 zorgde hij dat koning Robert gehoorzaamheid beloofde. In de volgende eeuw zou steun vanuit het klooster voor het pauselijk beleid nog belangrijker worden. Over het geheel genomen was de tiende eeuw, die ook wel de IJzeren Eeuw wordt genoemd, niet zo'n desastreuze voor het pausdom als vaak wordt gedacht; de slechte reputatie is vooral een gevolg van de bevooroordeelde en vrijpostige verhalen van Liutprand van Cremona.47 Als de pausen niet altijd meester van hun eigen stad waren, bleef de administratieve machinerie van de kerk van Rome functioneren en breidde de invloedssfeer zich uit. Principes werden zelden gecompromitteerd, wat de persoonlijke omstandigheden of zelfs de moraliteit van de pausen ook was, en precies een eeuw na de kadaversynode toonde de synode van Pavia hoe resoluut een hervormende paus ondanks de kwetsbaarheid van zijn positie kon zijn. De volgende eeuw zou veel radicalere hervormingen en confrontaties tussen de machten van kerk en staat zien, in een mate die onvoorstelbaar was in het millennium dat nu ten einde liep.