11

Niet de opvolger van Petrus, maar die van Constantijn

(1099-1198)

 

De investituurstrijd

 

Het opmerkelijke succes van de Eerste Kruistocht, waarbij christelijke legers geleid door nobelen uit het noorden en zuiden van Frankrijk, uit Vlaanderen en Normandisch Italië zich een weg door Anatolië en Syrië vochten om in 1098 Antiochië te overwinnen en in 1099 Jeruzalem, en waarbij vier kruisvaardersstaten in de Oriënt werden gesticht, leek de mening van Urbanus n te rechtvaardigen dat de christenen dit land in de zevende en achtste eeuw door zondigheid hadden verloren. De heropleving van het geloof aan het einde van de elfde eeuw onder pauselijke leiding beloofde alle eerdere verliezen terug te draaien, met meer triomfen in het vooruitzicht, maar in de praktijk bleek deze kruistocht de enige echt succesvolle. De Tweede Kruistocht, aangespoord door het verlies van de jongste kruisvaardersstaat, het graafschap Edessa, aan Zengi, de Turkse leider van Mosoel in 1145, werd uitgeroepen door paus Eugenius m (1145-1153) en gepassioneerd gepredikt door de grote cisterciënzer Bernard, abt van Clairvaux ("j" 1153). Zowel Lodewijk vii van Frankrijk als Koenraad m van Duitsland leidde legers naar het Heilige Land, die in 1147 verpletterend werden neergeslagen door Turken in Anatolië voordat ze zich in een nutteloze aanval op Damascus stortten, die in het verlies van het koninkrijk Jeruzalem aan een van de weinige bondgenoten van Zengi resulteerde. Deze evidente mislukking leidde tot kritiek op degenen die de aanval hadden voorgesteld, in het bijzonder Bernard van Clairvaux en paus Eugenius. Bernard zelf zag het als een straf van God, maar hij beriep zich op het precedent van pauselijk gezag over zowel het seculiere als het spirituele en spoorde Eugenius aan zich niet te laten ontmoedigen: 'We moeten in deze tweede passie van Christus de twee zwaarden trekken die ook tijdens de eerste passie waren getrokken. En wie is er om die te trekken behalve u? De beide zwaarden van Petrus moeten wanneer nodig worden getrokken; het ene door zijn macht, het andere door zijn hand.'1 Het mislukken van de tweede kruistocht en de twijfel die dat opriep had tot resultaat dat er pas een volgende dergelijke expeditie werd gelanceerd nadat Jeruzalem in 1187 in handen was gevallen van de Egyptische sultan Saladin. Maar dit was niet het enige probleem waartegen het pausdom zich gesteld zag. De dood van tegenpaus Clemens m in 1100 bood een kans het conflict op te lossen dat al zo lang woedde tussen de pauselijke hervormers en keizer Hendrik iv. Meerdere vooraanstaande leden van de clerus in Rome dankten hun wijding echter aan Clemens en waren onwillig hun legitimiteit te zien worden ontkend. Dus kozen ze achtereenvolgens twee pausen uit hun eigen gelederen: Theodoricus (1100-1001) en Albertus (1101), terwijl Paschalis n 206 (1099-1118), die door een meerderheid van kardinalen werd gekozen, niet in Rome was. Beiden faalden hun precaire greep op Rome te behouden en beiden werden afgezet. Paschalis kreeg in 1105 met een derde tegenpaus te maken toen een groep nobelen uit Rome hem - bij verstek - beschuldigde van ketterij en simonie en de aanklacht gebruikte om aartspriester Maginulf te kunnen bevorderen, die Silvester iv (1105-1111) werd. Hoewel hij al snel uit Rome werd verbannen overleefde hij onder bescherming van de graaf van Ancona.

Het ontbeerde Maginulf aan keizerlijke steun, aangezien Hendrik iv bestookt werd door conflicten met Duitsland, die in 1105 culmineerden in een rebellie van nobelen geleid door zijn zoons, Hendriken Koenraad. Paschalis n had de excommunicatie door Gregorius vu van de keizer in 1102 bestendigd en gebruikte die nu om te rechtvaardigen dat de rebellen hun eed van trouw braken. Dat leverde hem echter geen welwillendheid op toen de jonge Hendrik zijn vader opvolgde als Hendrik v(no6-ii25)en even koppig bleek in het weerstaan van de pauselijke eis dat hij zich niet zou mengen in het selecteren en installeren van bisschoppen. Aangezien zowel koning Henry 1 van Engeland als koning Lodewijk vi van Frankrijk in deze kwestie in 1107 al tot een overeenstemming was gekomen, had Paschalis n minder bondgenoten dan zijn voorgangers, maar hij bleef de ban op lekeninvestituur in een opeenvolging van synodes bevestigen. Hendrik v ging in 1111 op weg naar Rome, vastberaden zijn keizerlijke kroning veilig te stellen. Paschalis had geen middelen om hem te weerstaan en probeerde tot een compromis te komen. De monarch zou zich niet bemoeien met het verkiezen van bisschoppen en zou zijn recht op investituur met een ring en bisschopsstaf opzeggen, en de bisschoppen en abten uit de keizerlijke territoria zouden de aanzienlijke landgoederen en inkomsten van hun instituten aan de koning overdragen en in plaats daarvan gaan leven van tienden (het verplichte jaarlijkse opgeven van eentiende van het inkomen van niet-geestelijken). Dit plan zou hen bevrijden van seculiere verplichtingen - zoals het leveren van ridders en infanteristen aan het koninklijke leger die dergelijk landbezit met zich meebrachten, maar het zou alleen aangenomen worden als de leiders van de kerk in Duitsland en Noord-Italië even idealistisch waren als de paus.

Een voorwaarde voor deze overeenkomst, die op 4 februari te Sutri werd gesloten, was dat hij zou worden aangekondigd tijdens de aanstaande keizerskroning. Hendrik ging een week later naar Rome, waar hij werd begroet door magistraten en vertegenwoordigers van de twaalf regio's van de stad en tweemaal zwoer dat hij de concessies zou handhaven die jegens de bewoners van Rome door zijn voorgangers waren gedaan.2 Toen de voorwaarden van de overeenkomst van Sutri de volgende dag werden voorgelezen in de Sint-Pieter brak er onlust uit onder vooraanstaande clerici van Hendrik, en bisschop Koenraad van Salzburg verklaarde dat hij liever werd onthoofd dan dat hij het eigendom van zijn bisdom zou opgeven. De rellen waren zo enorm dat de kroning moest worden afgelast.' Het is mogelijk dat Hendrik dat verwachtte, aangezien er troepen stonden te wachten om de paus en kardinalen mee te nemen naar het Castel Sant'Angelo, waar ze twee maanden lang zijn gevangenen waren.

De koning dreigde tegenpaus Silvester iv te erkennen als Paschalis zich bleef verzetten, dus werd er een nieuwe overeenkomst bereikt, waarbij de Duitse regeerder een veto kon uitspreken over de lijst van kandidaten voor een bisdom, maar vrij e keus uit de lij st toestond. Hij behield ook zijn recht op investituur van de bisschop met ring en staf in een aparte ceremonie, die vooraf zou gaan aan zijn episcopale wijding. De paus stemde ermee in dat een bisschop niet kon worden gewijd zonder voorafgaande koninklijke investituur en zwoer Hendrik, die hij tot keizer kroonde, nooit te excommuniceren.4 Tegenpaus Silvester 1 v gaf vervolgens in opdracht van Hendrik zijn titel op. In deze overeenkomst, die op 12 april ini werd gedocumenteerd als het Privilege van Ponte Mammolo, deden beide partijen plechtige beloftes. Paschalis 11 probeerde de concessies die de keizer had gedaan echter bekend te maken terwijl hij die van zichzelf geheimhield. Onder de kardinalen bevond zich een groepje onverzettelijke hervormers dat protesteerde dat Paschalis de principes had verraden waarvoor zijn voorgangers hadden gevochten. Bruno van Segni, door Gregorius vu aangewezen als kardinaal-bisschop en auteur van een biografie over Leo ix, beschuldigde de paus openlijk van ketterij omdat hij had ingestemd met het verdrag, en werd vervolgens afgezet als abt van Monte Cassino. Zijn collega's waren minder uitgesproken maar even vijandig. De kardinalen hadden ondertussen een duidelijke institutionele identiteit ontwikkeld, die in de loop van de eeuw vorm zou krijgen als het College van Kardinalen. Ze waren zichzelf al gaan beschrijven als nieuwe Romeinse Senaat. Het proces werd afgerond door het vormen van een orde van kardinale diakens aan het eind van de elfde eeuw. De zes diakens die in het Lateraanse paleis dienden namen onder tegenpaus Clemens iii de titel van kardinaal aan, en dat privilege werd uitgebreid tot de twaalf regionale diakens van de stad onder Urbanus iii. In dezelfde periode zag men tevens de opkomst van een meer ontwikkelde pauselijke bureaucratie onder leiding van een kanselier, wiens abt het oudere van bibliothecarius overnam. Een consequentie hiervan was dat documenten die waren uitgevaardigd in naam van de paus en die zijn stempel droegen ook werden ondertekend door leden van het Col208 lege van Kardinalen. Over het algemeen gesproken nam hun rol in het uitstippelen van het pauselijk beleid toe, iets wat werd verfoeid door absolutistische pausen. Nu Paschalis werd geconfronteerd met deze sterke groep bood hij aan te abdiceren, maar de hervormers dwongen hem in plaats daarvan het Privilege te herroepen, dat zij pravilegium (slecht privilege) noemden tijdens een synode in het Lateraanse paleis in 1112. Paschalis verkondigde hier zijn trouw aan alle decreten van alle voorgaande heilige pausen in Rome, met name Gregorius vu en Urbanus 11: 'Wat zij prezen, prijs ik; wat zij hooghielden, houd ik hoog; wat zij bevestigden, bevestig ik; wat zij veroordeelden, veroordeel ik... en dit alles zal ik altijd blijven doen.'5 Hij liet het recht op investituur weer intrekken en herhaalde dat in 1116, maar hij werd tijdens een opstand uit Rome gedreven. Hij kwam terug en stierf in januari 1118 in het Castel Sant'Angelo. Hij wordt door historici die hem liever als martelaar hadden gezien tot op heden beschreven als een zwakke leider. Het pausdom had de tijd mee. Hoewel Hendrik v in 1117 naar Italië terugkeerde, in eerste instantie om het land van Mathildis van Toscane, die in 1115 zonder erfgenamen was gestorven, veilig te stellen, zag hij zich in Duitsland tegen steeds meer opstand gesteld, met name door de aartsbisschoppen van Keulen en Mainz, en er moest blijvende overeenstemming komen. Opvolger van Paschalis 11 was de oude Johannes van Gaeta, die als kardinaal-diaken sinds 1089 als kanselier had gediend en in die functie verantwoordelijk was geweest voor verbeteringen in het opstellen en schrijven van pauselijke documenten. Hij ontving zijn wijding als Gelasius 11, in ere van de eerste Gelasius, wiens geschriften in de hervormingsperiode heel invloedrijk waren. Toen de keizer naderde trok Gelasius 11 zich terug in Gaeta, en die weigerde Hendrik te ontmoeten of zijn vrouw, Mathilde, dochter van Henry 1 van Engeland, tot keizerin te kronen. De keizer viel terug op het veelvuldige gebruikte redmiddel zelf een paus te kiezen. Het werd Mauritius Burdinus, monnik uit Cluny en aartsbisschop van Braga, die onenigheid had met de aartsbisschop van Toledo en in Rome was om zijn rechten te verdedigen. Hij nam de naam Gregorius vm aan, maar kreeg geen enkele plaatselijke steun toen Hendrik v uiteindelijk naar Duitsland terugkeerde. Gregorius vertrok in 1119 naar het fort van Sutri, waar hij in 1121 werd gevangengenomen. Hij werd na openlijke vernedering in een klooster opgesloten tot zijn dood rond 1137.

Omdat hij het geschil moest oplossen liet Hendrik v Gregorius vm net zo hard vallen als hij Silvester iv had laten vallen. Gelasius 11 had zich in 1118 in Frankrijk teruggetrokken, waar hij te Cluny stierf en werd begraven. De kardinalen die hem begeleidden kozen een buitenstaander, Guido, zoon van de graaf van Bourgondië en aartsbisschop van Wenen sinds 1088, die de naam Calixtus 11 (1119-1124) aannam in ere van de pauselijke martelaar uit het begin van de derde eeuw. Hij had al bewezen dat hij een resoluut verdediger van zijn zetel was en niet aarzelde historische documenten te laten vervalsen om zijn beweringen te onderschrijven, en hij kwam tot een nieuwe overeenkomst met de keizer, van wie hij verre familie was. Die zou worden bestendigd tijdens een bijeenkomst aan de Maas in 1119, maar Hendrik trok zich terug toen hij ontdekte dat zijn concessies waren herschreven door de pauselijke notarii, ogenschijnlijk om stilistische redenen, maar daadwerkelijk om meer profijt uit de onderhandeling te halen.

De twee kampen heropenden hun onderhandelingen in 1121, toen de Duitse prinsen erop stonden dat Hendrik een overeenkomst trof met de paus. Calixtus 11 was even gretig om tot een oplossing te komen, aangezien hij keizerlijke steun nodig had om de pauselijke territoria te verdedigen tegen de Normandische leider Rogier n, die net Sicilië had overwonnen. Het uiteindelijke akkoord leek erg op wat was overeengekomen met de koningen van Engeland en Frankrijk in 1107. In het Concordaat van Worms uit 1122 gaf de keizer elk recht op investituur door ring en staf op en tevens elke rol in het kiezen van bisschoppen, maar nieuwe bisschoppen in Duitsland zouden worden gekozen in aanwezigheid van de keizer en hun temporalia ontvangen door aangeraakt te worden met de koninklijke scepter. Calixtus, nu geïnstalleerd in Rome, riep in maart 1123 het Eerste Concilie van Lateranen bijeen om het concordaat te bekrachtigen, wat gebeurde ondanks protest door een aantal verstokte hervormers. De investituurstrijd was eindelijk voorbij. Calixtus gaf na het concilie opdracht tot het vervaardigen van een artistieke weergave van de triomf van de rechtmatige pausen over hun rivalen voor in zijn nieuwe Camera pro secretis consiliis (ruimte voor privégesprekken) in het Lateraanse paleis. Op de fresco's werden Alexander 11, Gregorius vu, Victor in, Urbanus n, Paschalis n, Gelasius n en hijzelf afgebeeld met de tegenpausen - Clemens in, Theodorik, Albertus, Silvester iv en Gregorius vi 11 - als voetenbankj e. Hendrik v werd ook afgebeeld, staand terwijl de paus op zijn zetel zat, en hem een document overhandigend met daarin de openingswoorden van het concordaat, dat werd vergeleken met een nieuwe Donatie van Constantijn. Die associatie is ook te vinden in een fries waarop Calixtus wordt afgebeeld met de heiligen Petrus en Paulus en de vierde-eeuwse paus Silvester i in de Lateraanse basiliek, waar hij in december 1124 werd begraven.6

 

De pausen en hun stad

 

Hoewel de gebeurtenissen op een groter vlak indrukwekkender zijn moeten bepaalde aspecten van het dagelijkse leven van de paus niet worden verwaarloosd. Een hiervan was de dagelijkse viering van de liturgie, die in detail afhankelijk was van het feit of de paus in Rome was of niet, waar specifieke gebeurtenissen moesten worden gevierd in speciaal daarvoor aangestelde basilieken. Hij had ook plichten als opperheer van de lappendeken aan steden, kloosters, leken-en kerkelijke landgoederen die samen de pauselijke territoria vormden, waarvoor een complexe diplomatie in het afhandelen van conflicten over eigendomsrechten tijdens veelvuldige plaatselijke strijd om de macht nodig was. Zo steunde Paschalis 11 in 1109 de abt van Subiaco bij de inbezitneming van twee gefortificeerde dorpen die waren ingenomen door een familielid van de graven van Tusculum. Een dorp werd teruggenomen door deabdij, maar het andere, waarvan het eigendomsrecht omstreden was, werd aan de paus verkocht en toen onmiddellijk van hem teruggekocht om zo vast te leggen dat het rechtmatig eigendom van de abdij was.7

Met name gevoelig was de relatie van de paus met de stad Rome en haar inwoners. Toen Gelasius 11 in januari 1118 werd gekozen was hij kort gevangengehouden door het adellijke huis Frangipani, en later dat jaar werd hij er wederom door aangevallen, waarna hij naar Frankrijk vluchtte. Nadat een meerderheid van kardinalen in 1124 iemand uit hun eigen gelederen tot Celestinus 11 had benoemd drongen leden van het huis Frangipani bij zijn bisschopswijding binnen, dwongen hem af te treden en forceerden de kardinalen om in plaats daarvan de bisschop van Ostia te kiezen als Honorius 11 (1124-1130). Om het pausdom in deze periode te begrijpen moeten we wat meer over Rome weten.

Het gebied binnen de muren stond nu vol bewoonde clusters, die werden afgescheiden door landbouwgrond. De meeste bewoning stond in de noordelijke helft van de aloude stad, in twee zones die elkaar ontmoetten bij de brug over de Tiber naar de Sint-Pieter. De eerste liep zuidelijk langs de rivier naar de Aventijn, de tweede zuidoostelijk via de Campus Martius, de Capitolijn en het Forum naar de Coelius, rond het Lateraanse paleis. Er waren ook enclaves op enkele van de andere heuvels, zoals de Quirinaal. Sinds de neergang van het huis Tusculum sinds het midden van de elfde eeuw was er geen andere adellijke familie in Rome meer die een dergelijke macht over de stad uitoefende. In plaats daarvan waren er verscheidene nieuwe clans opgekomen die delen van de stad in handen hadden, er torens lieten bouwen, zoals bijvoorbeeld de Torre de la Milizie, die er nog steeds staat, en die aloude monumenten lieten fortificeren om hun land te beschermen en de omliggende wijken te intimideren.

Enkele van deze families verkregen hun status door handel en het uitlenen van geld, niet het minst aan de pausen. Het politieke tumult maakte het inzamelen van inkomsten van de pauselijke landgoederen onregelmatig, waardoor toeschietelijke bankiers essentieel waren. Een invloedrijke familie was het huis Pierleoni, een dynastie die in het midden van de elfde eeuw was gesticht door een joodse bekeerling tot het christendom, die bekendstond als Benedictus Christianus, wat zowel Benedictus de Christen als de Gezegende Christen betekent. Hij was aangetrouwde familie van Gregorius vu en hij en zijn nakomelingen waren trouwe aanhangers van de hervormende pausen. Ze namen het gemakkelijk te verdedigen Tibereiland over van Trastevere en maakten een fort van het Theater van Marcellus. Hun belangrijkste rivalen waren het huis Frangipani (Brekers van Brood), voor het eerst te boek gesteld in 1014, dat in deze eeuw de Palatijn innam en het Colosseum fortificeerde. Andere clans waren onder meer het huis Corsi, op de Capitolijn, en het huis Colonna, op de Quirinaal, voorheen het bolwerk van Alberic en het huis Tusculum. Het omgaan met deze machtige families was een belangrijke kommernis van de pausen als ze in Rome waren. Een scherpzinnige paus als Calixtus n gebruikte zowel stroop als de stok om het huis Frangipani te dwingen enkele van hun torens af te breken terwijl hij een van hun leiders aanspoorde het commando te nemen over de pauselijke militie. Een gelijke verdeling van profijt was essentieel en een gebrek eraan kon desastreus zijn. Paschalis 11 raakte te nauw betrokken bij het huis Pierleoni, waarmee hij de aanvallen van het huis Frangipani op zijn opvolger en het conclaaf in 1124 veroorzaakte. Het vooruitzicht op een paus uit het huis Pierleoni zette het huis Frangipani er in 1130 toe aan een minderheidsgroep van kardinalen te steunen om te voorkomen dat hij gekozen zou worden. De stervende Honorius 11 werd naar het klooster van San Gregorio op de Coelius gebracht, leengoed van het huis Frangipani, en zijn dood werd geheimgehouden tot de samenzweerders konden aankondigen dat ze Innocentius n (1130-1143) hadden gekozen. Deze flagrante onordelijkheid zette de meerderheid van kardinalen ertoe aan Pietro Pierleoni in de kerk van San Marco te kiezen als Anacletus n (11301138). Dergelijke vetes werden ook door facties binnen het pauselijk hof gebruikt, zoals bijvoorbeeld in 1124 en 1130, toen rivaliteit tussen de huizen Frangipani en Pierleoni door de pauselijk kanselier, kardinaal Haimerich, zo werd gemanipuleerd dat er pausen werden gekozen die hem zijn baan lieten houden.

De verspreiding van de adellijke clans en hun bolwerken kwam slechts deels tot uiting in het opdelen van de stad in veertien regio's, wat in de zevende eeuw of eerder gebeurde. Elke regio had een sterk gevoel van identiteit, werd vertegenwoordigd door een leider (patronus ), en had eigen vaandels. 212 Deze werden door gardes gedragen in processies, bijvoorbeeld nadat een paus zijn wijding had ontvangen, wanneer hij vanuit de Sint-Pieter te paard door de stad reed om formeel bezit te nemen van zijn kathedraal, de Lateraanse basiliek. Het aanstellen van vaandeldragende gardes was een van de privileges die in de vervalste Constitutie van Constantijn specifiek aan de pausen waren gegeven. Het is niet verrassend dat rivaliteit tussen de verschillende wijken bijdroeg aan de vijandigheid in de stad, en hun bewapende bendes vormden milities voor alle soorten conflicten.

Een ander gevoel van identiteit kwam voort uit lidmaatschap van een van de scholae (scholen), verschillende groepen pauselijke werknemers. Aan de top van de sociale ladder stonden de schola cantorum (het pauselijk koor), en de adextratores (mannen van de rechterhand), die de cavalerie van de pauselijke garde vormden en het privilege hadden met de paus te dineren op de dag dat hij zijn wijding ontving. Er was een schola van hostiarii, die de pauselijke paleizen beheerde, een van kamerheren (cubicularii) en een van stimulatoren, die de menigte in bedwang hield langs de routes van pauselijke processies. Andere groepen van arbeiders en functionarissen zoals kaarsenmakers en kerkvegers, en zelfs de makers van de pannen voor de pauselijke keukens, vormden ook dergelijke scholen, waarvan de werknemers een vaststaand salaris hadden. De grandeur van het pauselijk hof werd nog indrukwekkender door het aannemen van hoge functionarissen, zoals de hofmeester en de ceremoniemeester, wier eretitels werden overgenomen van de koninklijke hoven uit deze periode en die speciale diensten voor de paus uitvoerden tijdens belangrijke gebeurtenissen. Zo plaatste de stalmeester een rijhoed op het hoofd van de nieuwe paus als die uit de Sint-Pieter kwam om nadat hij zijn wijding had ontvangen naar het Lateraanse paleis te rijden.

De functie van strator (stalknecht), de man die het paard van de paus verzorgde, was bijzonder belangrijk, aangezien die traditioneel door de keizer werd uitgevoerd als de twee elkaar ontmoetten. Volgens de biografie van Stefanus ii in het Liber Pontificalis was dat wat de Frankische koning Pepijn had gedaan, 'als een stalknecht', toen de paus in 754 naar Frankië kwam. Latere pausen verwachtten een soortgelijke behandeling van de erfgenamen en opvolgers van Pepijn, en dat werd opgenomen in de Constitutie van Constantijn.8 Weigering kon uitmonden in een rel, zoals in 1155, toen de Engelse paus Adrianus iv (1154-1159) weigerde op te staan om Frederik 1 de vredeskus te geven nadat die zijn 'functie van stalknecht' niet had uitgevoerd. Toen Frederik beweerde dat hij niet verplicht was dat te doen werd er een hele dag doorgebracht met het bestuderen van historische precedenten en het opnemen van verklaringen van degenen die het ritueel eerder hadden gadegeslagen. De Duitse prinsen die de keizer begeleidden besloten uiteindelijk dat hij het ritueel mocht verzuimen.9 Dat Frederik dat had gedaan was onmiddellijk geïnterpreteerd als teken van zijn vijandigheid jegens de entourage van de paus, waarop die Adrianus acuut in de steek liet en zich terugtrok in een nabij gelegen fort. Het wel of niet uitvoeren van rituele handelingen leek in deze periode erg veel te betekenen.

Bekommering om rechten en plichten betekende dat er gezocht moest worden naar precedenten en gezaghebbende historische bronnen. Dit was het tijdperk dat probeerde het rechtmatige erfgoed van Rome nieuw leven in te blazen, met name in de vorm van de codificaties uit de Codex Justinianus. De jurist Irnerius uit Bologne, die verdedigde dat Hendrik v tegenpaus Gregorius vin installeerde, speelde een belangrijke rol in deze ontwikkeling. Het is niet verrassend dat sleutelteksten over pauselijk gezag, zoals de Pseudo-Isidorische Decretalen, een prominente rol speelden in dergelijke argumenten, en de teksten werden wel eens aangepast om contemporaine doelen te dienen. Zo werd een frase uit de oorspronkelijke versie van de Constitutie van Constantijn, waarin de pausen het gezag kregen over al het keizerlijk bezit op de westelijk-mediterrane eilanden, nu herschreven om te beweren dat de eilanden als geheel waren geschonken, om zo de pauselijke aanspraak op opperheerschappij van Sicilië te rechtvaardigen.10 Dat was geen kleine aanpassing, aangezien ze er uiteindelijk toe zou leiden dat een paus in de zestiende eeuw de Amerika's tussen Spanje en Portugal zou verdelen. Symbolen van autoriteit kregen nieuwe betekenis. Naast andere privileges die in de Constitutie van Constantijn werden verleend aan het pausdom was er het recht een speciaal hoofddeksel, het fiygium, te dragen, dat doet denken aan de Frygische muts, die later nieuw leven werd ingeblazen als de vrijheidsmuts van de Franse Revolutie. Hiervan afgeleid is de mijter, gebruik waarvan exclusief was voorbehouden aan seniore clerici van Rome, tot Leo ix (ic>49'io54) bepaalde dat alle bisschoppen ze mochten dragen. Nicolaas n (1058-1061) ontwierp kort daarna een speciaal pauselijk hoofddeksel, in de vorm van een frygium met een gouden kroon, de eerste stap naar de kenmerkende driekroon die de pausen eind dertiende eeuw begonnen te dragen. Tegen het einde van de elfde eeuw was de ritus van pauselijke initiatie meer een kroning dan een episcopale wijding geworden, en sinds Kerstmis 1075 droegen pausen hun kronen tijdens speciale gelegenheden. Sinds het eind van het pausdom van Tusculum waren er maar weinig pausen die een groot deel van hun pontificaat in Rome doorbrachten. Alexander 11 en Gregorius vu waren de belangrijkste uitzonderingen, maar het conflict met de keizers, de activiteiten van de vele tegenpausen en een grote hoeveelheid militaire, politieke en pastorale verplichtingen hielden de pausen na 1046 op pad. Hoewel ze onaangevochten opperheerschappij over de stad hadden delegeerden ze die over het algemeen aan aangewezen prefecten die het vreemde privilege genoten dat ze één rode en één gouden sok droegen en achter de paus reden aan het uiteinde van belangrijke processies. Voor hen reed de prior van de subdiakens, die de pontificale zakdoek vasthield, voor het geval de paus 'wilde spugen of zijn mond wilde afvegen'. De veelvuldige afwezigheid van het pauselijk hof leidde ertoe dat de in Rome verblijvende parochieclerus een eigen, onafhankelijk gevoel van identiteit ontwikkelde, bekend als de Clerus Romanus. 11

Deze periode wordt gekenmerkt door een herleving van de interesse in de geschiedenis en monumenten van Rome, evenals in het episcopaat. Gregorius vu stelde liturgische feestdagen in voor meerdere voorgangers uit het verre verleden, onder wie Silvester 1, en veel van de pausen uit het eind van de elfde en de twaalfde eeuw namen de naam aan van eerdere pausen, zoals Anastasius, Gelasius, Innocentius en Anacletus, in plaats van de voordien populaire namen Johannes, Leo, Gregorius en Benedictus. In deze periode werd ook voor het eerst sinds de negende eeuw het Liber Pontificalis weer uitgebreid, waarin werd geschreven door vooraanstaande mensen uit de kerk van Rome.

Aangezien Gregorius vu had bepaald dat alleen pausen het recht hadden keizerlijke insignia te dragen namen ze de aloude ceremonies van de Adven- tus over om formele pauselijke intochten in Rome te markeren. Hierbij gingen de processies onder alle belangrijke triomfbogen in de stad door, en nieuwe werden opgericht langs de route, die vervolgens bij opbod werden verkocht aan clerici van de stad om hun kerken mee te decoreren. In een vergelijkbare sfeer van heropleving verschenen de pausen in een serie grote jaarlijkse festivals in scharlakenrode gewaden met juwelen die waren afgeleid van die van de keizers. Het tegenovergestelde hiervan is te zien in rituelen van vernedering, zoals bijvoorbeeld in 1121, toen tegenpaus Gregorius vin achterstevoren op een kameel werd gezet en door de stad werd gereden in een bloederige geitenvacht, die binnenstebuiten was gekeerd zodat hij aan een scharlakenrode mantel deed denken.

Andere vergelijkbare imitaties van keizerlijke onderscheidingstekens kwamen voor als pausen keizerlijke sarcofagen of doodskisten hergebruikten voor hun eigen begrafenis. Paus Innocentius n (1130-1143) nam die van keizer Hadrianus en stelde hem tentoon voor het Lateraanse paleis tot hij nodig was voor gebruik. Anastasius iv (1153-1154) stuurde het lichaam van Constantijns moeder Helena naar Frankrijk als reliek toen hij haar purperstenen sarcofaag voor zichzelf annexeerde. De Lupa, een eeuwenoud bronzen beeld van de wolf waarover werd gezegd dat ze Romulus en Remus zou hebben gezoogd, werd om de symbolische waarde ook door het pausdom toegeëigend en naar het Lateraanse paleis verplaatst. Daar vergezelde het het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius, waarvan men toen dacht dat het van Constantijn was, en een gigantisch Romeins beeld van een hand met een globe, dat werd gezien als symbool van de wereld en de macht om die vast te houden. Het internationaliseren van het pausdom in de hervormingsperiode leidde ertoe dat er pausen buiten Rome werden gekozen, en dat niet altijd uit de rangen van de kardinalen. De pausen brachten, zoals eerder beschreven, minder tijd in de stad door dan in voorgaande eeuwen. Hoewel de band tussen Rome en de pausen nooit werd betwist, werd die wel metafysischer, wat wordt uitgedrukt in het concept Ubi Papa ibi Roma: waar de paus is, daar is Rome.

De fysieke aanwezigheid van het pauselijk hof bracht voor de inwoners van Rome aanzienlijke economische voordelen met zich mee. De financiële benodigdheden en dagelijkse behoeften zorgden voor werk en inkomen voor alle klassen, van bakkers tot bankiers. Het groeiende aantal litiganten en petitionarissen dat naar het pauselijke hof of de Curia kwam - naast de bestendige stroom pelgrims - stimuleerde de plaatselijke economie ook. Daar stond tegenover dat men de klerikale dominantie van de stadsadministratie en de belastingen en tol die werden opgelegd onder pauselijke opperheerschappij steeds meer ging verfoeien. Dat was geen puur Romeins fenomeen, aangezien de steden in het noorden van Italië ook steeds vijandiger werden ten aanzien van het gezag van hun bisschoppen.

Gevoelens van plaatselijke trots en economische concurrentie veroorzaakten conflicten tussen belangrijke steden binnen de pauselijke territoria, waarvan meerdere hun eigen gemeentebestuur hadden. Plaatselijke oorlogen kwamen veelvuldig voor, met name tussen Rome, Tivoli en Tusculum, en werden steeds langerlopende vetes. Zo werd de opstand van de inwoners van Rome tegen Innocentius n in 1143 aangewakkerd doordat hij niet toestond dat de Romeinen wraak zouden nemen op Tivoli, waarvan de troepen die van Rome het jaar daarvoor hadden verslagen. Ze wilden dat de paus de stadsmuren van Tivoli zou laten neerhalen en een vernederend verdrag oplegde. Later die eeuw mocht Clemens m (1187-1191), die in Pisa was gekozen, Rome pas betreden nadat hij had beloofd dat hij zich niet zou bemoeien met de oorlog die Rome voerde met Tusculum. De Romeinen belaagden in die periode mensen uit Tusculum die zich buiten hun stadsmuren waagden en stuurden ze blind gemaakt naar huis terug.12 Celestinus 111 (1191-1198) zei in 1191 tegen Hendrik vi dat hij alleen op een vredige kroning in Rome mocht rekenen als hij de bescherming die hij Tusculum bood introk. De Romeinen maakten Tusculum vervolgens met de grond gelijk en het werd nooit meer opgebouwd.

Hoewel de situatie in Rome al lang explosief was, was het schisma van 1130 de katalysator voor dramatische verandering. De meeste families van adel steunden Anacletus in reactie op de pre-emptieve verkiezing door het huis Frangipani van Innocentius 11 (1130-1143), die al snel naar Pisa moest vluchten en daarna naar Frankrijk. Beide kampen probeerden in een goed blaadje te komen bij de Duitse koning Lothar van Süpplinenburg (1x25-1137) door hem een keizerlijke kroning aan te bieden, maar de Romeinse aanhang van Anacletus stond erop dat hij ermee zou instemmen zich 'te onderwerpen aan de wetten van Rome en ervan af te zien de eensgezindheid van haar bewoners te verstoren', het eerste signaal dat het schisma werd ingezet om de rechten en onafhankelijkheid van de Romeinen vooruit te helpen.1' Het was niet verrassend dat Lothar ervoor koos Innocentius te erkennen en hem in 1133 met geweld opnieuw in Rome te installeren.

Anacletus 11 had tot dan toe de controle over Rome behouden en had zich van de steun van Rogier 11 van Sicilië verzekerd, die hij in september 1130 erkende als koning van Sicilië, Apulië en Calabrië, en eveneens als opperheer van de andere zuidelijke hertogdommen. Verder werd Innocentius 11 overal in het Westen, behalve in het koninkrijk van de Schotten, aangenomen als de rechtmatige paus, grotendeels met dank aan de diplomatie van zijn kanselier Haimerich, die de steun van Bernard van Clairvaux en andere kloosterleiders veiligstelde. Zoals Bernard het zei: 'Verbannen uit de stad werd hij verwelkomd door de wereld', waarbij hij benadrukte dat Innocentius de ware paus was omdat hij als eerste was gekozen, en door 'het oordeelkundigere deel van hen aan wie de verkiezing van de paus toebehoort'. De joodse achtergrond van Anacletus 11 werd tegen hem gebruikt in de propagandaoorlog tussen beide partijen.

Anacletus zelf benadrukte zowel de rechtmatigheid van zijn verkiezing als de consensus met zijn hervormende voorgangers. Hij liet in de kapel van Sint-Nicolaas - die Calixtus n in het Lateraanse paleis had laten bouwen een fresco in de apsis maken waarop Anacletus n en Calixtus n aan beide zijden van de op de troon zittende Maria met Kind knielden. Naast Calixtus stond paus Silvester i, ontvanger van de Donatie van Constantijn, en naast Anacletus 11 stond Anacletus i, over wie werd gezegd dat hij het gedenkteken boven de tombe van Sint-Pieter zou hebben laten plaatsen. Een niveau lager werd Sint-Nicolaas geflankeerd door de twee grote pausen van het vroege christendom, Leo i en Gregorius i, met naast zich links de recente helden van de hervormende pausdommen: Gelasius n, Paschalis n en Urbanus n. Rechts van hem bevonden zich Alexander n, Gregorius vu en Victor iii. Na zijn dood werden de namen van Anacletus n en Anacletus i vervangen door die van Anastasius iv (1153-1154) en Anastasius 1.

Hoewel het koning Lothar en Innocentius 11 in juni 1133 lukte Rome binnen te komen konden ze het door het huis Pierleoni ingenomen Tibereiland en de Civitas Leonina niet in beslag nemen, waardoor Lothar in het Lateraanse paleis moest worden gekroond. Hij en zijn paus verlieten snel Röme, en hun pogingen in 1136-1137 om Anacletus' bondgenoot Rogier 11 van Sicilië te verslaan waren evenmin succesvol. De nieuwe keizer stierf op weg terug naar Duitsland, waardoor een nieuwe koninklijke verkiezing werd bespoedigd, aangezien hij geen mannelijke erfgenamen had. Maar de onvermoeibare inspanningen van Bernard van Clairvaux om de medestanders van Anacletus aan zijn zijde te krijgen begonnen effect te hebben en de dood van Anacletus zeifin maart 1138 werd gevolgd door een snelle ineenstorting van het regime van zijn pseudo-opvolger Victor iv.

Hoewel het huis Pierleoni en andere medestanders van Anacletus zich onderworpen aan Innocentius 11 was zijn positie zwak. Hij werd in 1139 gevangengenomen door Rogier n, die hij vervolgens wel als koning van Sicilië moest erkennen, hoewel hij toen hij eenmaal weer op vrije voeten was het verdrag ontbond. Hij had eerder dat jaar Bernard van Clairvaux van zich ver-vreemd door de belofte Victor iv en de kardinalen die Anacletus hadden gesteund gratie te verlenen niet na te komen. In plaats daarvan had hij hen tijdens het Tweede Concilie van Lateranen afgezet. Uiteindelijk dwong een opstand in Rome in 1143 onder leiding van de broer van Anacletus 11, Giordano Pierleoni, Innocentius in te stemmen met een gemeentebestuur voor Rome onder een senaat. Gevestigd op de Capitolijn bestond die uit zesenvijftig leden - er werden er vier gekozen uit elke regio - onder voorzitterschap van Giordano, die de titel van Patricius droeg. Dat was een veelzeggende keuze, aangezien het zijn status als Patricius Romanorum (een ambt dat werd gesymboliseerd door het dragen van een speciale groene mantel met een gouden hoofdband), waarvan men geloofde dat die keizerlijk inmengingsrecht gaf in pauselijke verkiezingen, bestendigde. Sinds de dertiende eeuw stond het gekozen hoofd van het stadsbestuur bekend als 'senator van Rome' en leidde hij de stad soms autocratisch zonder raad.

De turbulentie in de stad werd niet minder onder de twee kortstondige pontificaten na Innocentius, aangezien de nieuwe senaat steeds assertiever werd. Het lukte paus Lucius n (1144-1145) niet om militaire steun van de Duitse koning Koenraad 111 (1138-1152) te krijgen. Hij probeerde de clan in februari 1145 met geweld te onderdrukken en viel de Capitolijn met pauselijke wachters aan. Hij kreeg een klap op zijn hoofd met een steen, overleed aan zijn verwondingen en was de enige paus die in de strijd stierf. Zijn opvolger, Eugenius 111 (1145-1153), een cisterciënzer abt, werd gekozen op de dag dat Lucius stierf, verliet direct Rome en weigerde de clan te erkennen. Rond deze tijd kreeg de clan ook ruzie met enkele van de adellijke bondgenoten. Giordano Pierleoni verdween van het toneel en er kwam een nieuw leiderschap op met onder anderen Arnold van Brescia, voormalig prior van de Augustijner orde van canons in Brescia, een stad die werd bestuurd door een gemeente die regelmatig conflicten had met haar graaf-bisschop. Arnold doceerde dat alleen leken bezit kunnen hebben en dat bisschoppen dus de wereldlijke bezittingen van hun bisdom moesten overdragen aan seculiere autoriteiten en in plaats daarvan een sober leven moesten leiden dat gewijd was aan hun pastorale verantwoordelijkheden. Arnold drukt het gedachtegoed achter het pravilegium van ini uit, en de inspiratie voor zijn ideeën kwam wellicht van Paschalis 11. Tijdens het Tweede Concilie van Lateranen in 1139 was Arnold verketterd en werden zijn boeken verbrand, terwijl hijzelf zijn toevlucht nam in Frankrijk, samen met de even controversiële theoloog Peter Abelard.

Toen Abelard zelf werd veroordeeld om zijn ideeën, wat grotendeels door Bernard werd bekokstoofd, op het Concilie van Sens in 1140, bleef Arnold hem in Parijs, Zwitserland en uiteindelijk Bohemen verdedigen, achtervolgd door brieven van Bernard, die de plaatselijke autoriteiten waarschuwde dat Arnold iemand was die 'met de duivel dineert met het bloed van zielen' en 'het hoofd van een duif en de staart van een schorpioen' had.14 In 1145 onderwierp hij zich in Viterbo uiteindelijk aan paus Eugenius m (1145-1153), die hem op een pelgrimstocht naar Rome stuurde om boete te doen. Daar was hij in zijn element. Hij won de senaat voor zich en hekelde de kardinalen om hun 'trots, gierigheid, hypocrisie en vele andere vormen van verdorvenheid' en omdat ze de kerk tot 'een plaats van handel en een rovershol' hadden gemaakt.15 Arnold beschreef de paus als 'een man van bloed die zijn macht oplegt met vuur en het zwaard; een die de kerken martelt en de onschuldigen mishandelt, die niets anders doet dan vlees eten terwijl hij zijn eigen buidel vult en die van anderen leegt'.16

In januari 1146 dreef de clan Eugenius m door Arnold geïnspireerd de stad weer uit. Arnold werd in 1148 door de paus geëxcommuniceerd, en in december 1149 kwam Eugenius met hulp van Rogier 11 van Sicilië kort terug naar de stad. De clan reageerde door de Duitse koning Koenraad te vertellen dat de paus met Rogier en de huizen Pierleoni en Frangipani tegen hem samenzwoer, en bood Koenraad het Castel Sant'Angelo aan, zodat hij vandaar de stad kon domineren.17 Dat dreef Eugenius opnieuw Rome uit. In 1152 begon het tij ten gunste van de paus te keren. Koenraad m stierf voordat hij naar Rome kon komen om te worden gekroond en zijn zoon, Frederik 1 Barbarossa (1152-1191), volgde hem op zonder de gebruikelijke pauselijke goedkeuring. Hij begon onmiddellijk met de clan te onderhandelen om de terugkeer van Eugenius veilig te stellen, aangezien hij de keizerlijke kroning wilde die zijn vader was beloofd. Die werd overeengekomen na verkiezingen in de Romeinse senaat in november 1152 tijdens welke meerdere medestanders van Arnold hun zetel verloren. De dood van Eugenius 111 in juli 1153 veroorzaakte echter nog meer uitstel.

Zijn opvolger op leeftijd, Anastasius iv (1153-1154), kwam uit Rome en had een betere band met de clan dan al zijn voorgangers. Maar deze verslechterde onder de Engelse abt Nicolas Breakspeare, die Adrianus iv (1154-1159) werd, toen een van zijn kardinalen op de Via Sacra werd vermoord door Arnolds bondgenoten. Adrianus legde in reactie daarop een interdict op aan de stad, wat betekende dat clerici geen sacramenten meer mochten toedienen, waardoor er dus geen doopsels en missen konden worden gedaan en begrafenissen niet met religieuze riten konden worden begeleid, waardoor het spirituele welzijn van de inwoners van de stad in het geding kwam. Aangezien het bijna Pasen was gaf de senaat op de woensdag van de Stille Week eindelijk toe en stemde ermee in Arnold te verbannen als het interdict werd opgeheven. Arnold zocht zijn toevlucht in Toscane, maar Adrianus had gezegd dat hij Frederik later in 1155 niet zou kronen als Arnold dan niet gevangen was genomen. Arnold werd mee teruggenomen naar Rome, waar hij werd opgehangen. Zijn lichaam werd verbrand en de as over de Tiber uitgestrooid om te voorkomen dat het als reliek bewaard zou worden. De macht van de senaat werd ingedamd.

 

Bent u met die mijter op geboren?

 

Hoewel Arnold wellicht een extreme criticus van de pausen en de Romeinse Curia was maakten meer gevestigde en orthodoxe leden binnen de kerk zich zorgen om de richting waarin het pausdom zich in deze periode bewoog. Een van de opmerkelijkste en ontzagwekkendste critici was Bernard van Clairvaux. Hij richtte zijn vijfdelige boek De Consideratione (Over bezinning) tot paus Eugenius iii, die een van zijn eigen monniken in Clairvaux was geweest voordat hij abt werd van een cisterciënzer klooster in de buurt van Rome. Bernard sprak hem toe alsof hij nog steeds diens superieur was en waarschuwde de paus dat hij een 'wachter over iedereen' was, en dat hij moest beseffen dat 'hij die denkt dat hij superieur is, de laagste is' en nooit mocht vergeten dat 'u de mensen die u naar de troon hebt gevolgd ook naar het graf zult volgen'.'8

Bernard had een hekel aan de rituelen en weelde aan het pauselijk hof. Toen hij vroeg: 'Bent u met die mijter op geboren?', wees hij erop dat SintPetrus nooit zijde had gedragen of had deelgenomen aan processies en dat de paus 'in deze opsmuk niet de opvolger van Petrus, maar die van Constantijn' was. Wat Eugenius persoonlijk betreft was dit niet eerlijk, aangezien die als paus gewoon zijn kloosterhabijt bleef dragen, maar de mening van Bernard was gevormd door de cisterciënzer traditie die de nadruk legde op een sober leven en elke vorm van praalzucht, zelfs in de liturgie, afwees. Bernard benadrukte ook de collegialiteit binnen het episcopaat en zei dat de paus 'niet de heer van bisschoppen, maar een van hen' was.

Bernard maakte zich net als Gregorius de Grote zorgen dat het spirituele welzijn van de paus zou lijden onder de druk van de seculierdere aspecten van zijn rol. Hij stelde voor dat Eugenius iemand zoals de prior van een klooster zou aanstellen om leiding te geven aan de pauselijke huishouding, waardoor de paus vrij zou zijn zichzelf geheel te wijden aan de spirituele behoeften van de kerk. Zijn enige stipulatie was dat de paus de verantwoordelijkheid moest behouden voor de discipline en verschijning van zijn gevolg: 'jongens met overdadige krullen en fatterige jongemannen' hoorden niet thuis in het gevolg van een bisschop, en hij merkte op dat een van de kardinalen zoveel hij kon 'aantrekkelijke jongelingen voor kerkelijke beneficies [elke functie binnen de kerk waaraan materiële voordelen en inkomen verbonden zijn] heeft bevorderd'.19

Bernard wilde met name dat de paus minder van zijn tijd zou besteden aan het horen van beroepen uit de gehele westerse kerk. Deze verantwoordelijkheid had bestaan sinds het pausdom in de vierde eeuw onder paus Damasus het hoogste hof van beroep was geworden in kerkelijke disputen, maar was meerdere eeuwen grotendeels beperkt tot conflicten tussen bisschoppen en hun metropolieten en het overtreden van pauselijke privileges. Tijdens de lange periode die Innocentius n in het noorden doorbracht was de stroom aan rechtszaken die naar het pauselijk hof kwam enorm gegroeid in zowel hoeveelheid als variëteit, en in de volgende decennia zou die alleen nog maar groter worden.

Bernard gaf toe dat de groeiende hoeveelheid beroepen 'getuigenis van uw unieke vooraanstaande plaats' was, maar klaagde dat veel van de zaken

'licht... en met slechte bedoelingen' werden opgepakt, en dat de kosten om naar Rome te komen voor een hoorzitting exorbitant waren. Hij wilde in essentie dat Eugenius zou toegeven dat hij te veel tijd doorbracht met het aanhoren van litiganten en dat veel van de zaken het niet waard waren door een paus te worden gehoord.

Bernard maakte zich tevens zorgen om het gezelschap waarin de paus zich bevond. De Romeinen, vond hij, waren arrogant en koppig, en de pauselijke hovelingen vergeeflijk, trouweloos en inhalig: 'Ze worden op aarde en in de hemel veracht, ze zijn vijandig jegens beide; oneerbiedig jegens God, respectloos jegens heilige zaken, ruzie zoekend onder elkaar, afgunstig ten aanzien van hun buren, onbeleefd tegen vreemden... ze beloven van alles, maar geven niets; ze vleien kruiperig en lasteren meedogenloos; ze zijn flagrante leugenaars en verdorven verraders.'20

Bernard was niet de enige die zo'n slecht beeld had van de entourage van de paus; de kritiek op de Curia als geheel en individuele leden ervan werd algemeen. Zo ontving Eugenius 111 morele terechtwijzingen van de profetische abdis Hildegard van Bingen. Johannes van Salisbury, later bisschop van Chartres, schilderde twee kardinalen die in 1150 als legaat naar Koenraad in werden gestuurd af als 'kwellers van mensen en afpersers van geld' die 'de kerken verstoorden zoals bijenkorven worden verstoord als er honing van de bijen wordt afgenomen'.21 Maar geen van de pausen zelf was onderwerp van lastercampagnes, zoals sommigen van hun voorgangers uit de tiende en elfde eeuw dat wel waren geweest. Soms kwam kritiek op de pausen ook van de kardinalen, die zichzelf zagen als verdedigers van de tradities van de kerk van Rome. Ze benadrukten de verantwoordelijkheid die de paus had jegens degenen die hem hadden gekozen en zeiden tegen Eugenius 111: 'U moet beseffen dat u - aangezien u bent bevorderd tot de hoogste macht in de kerk door ons kardinalen, om wie de spil van de universele kerk draait, door ons gemaakt van ambteloos burger tot vader van de gehele kerk - niet uzelf toebehoort, maar ons.'22

De materiële beslommeringen van het pausdom werden steeds groter, een resultaat van de oproerige geschiedenis van de voorgaande decennia. De inkomsten werden minder, goederen waren verpand of definitief verloren en rechten werden niet gehandhaaft. Eugenius 111 deed een poging de pauselijke financiën op krachten te laten komen door de kamerheer, kardinaal Boso, op te dragen de pauselijke landgoederen te reorganiseren, een proces dat werd voortgezet onder Adrianus iv. Boso bestudeerde oude pachtboeken en andere documenten in de archieven van de kerk van Rome in een poging oude rechten opnieuw te gelde te maken, en hij herzag de distributie van giften die werden gedaan door een groeiend aantal pelgrims als onderdeel van zijn pogingen het pauselijk inkomen te verhogen. Een deel van het geld dat werd verzameld werd gebruikt voor het kopen of bouwen van forten binnen de pauselijke territoria en om troepen in te huren, seculiere doelen die het decreetvan een synode in Rome in 1082 negeerden, waarin werd gesteld dat het inkomen van de kerk alleen mocht worden gebruikt om armlastigen te helpen, gevangenen vrij te kopen en de liturgie uit te voeren. Bernard de Clairvaux had in 1145 gevraagd: 'Is Rome niet zowel de Apostolische Stoel als de hoofdstad van het rijk?'2' De Duitse koningen noemden zichzelf sinds de tijd van Hendrik iv rooms-koning in afwachting van hun vaak lang uitgestelde keizerlijke kroning, maar ze brachten weinig tijd door 222 in de stad en waren er zelden welkom. De kwestie van het relatieve gezag van paus en keizer bleef ook omstreden. Adrianus iv moest in 1157 de suggestie terugnemen die door een pauselijk gezantschap was gedaan aan Frederik 1, dat het rijk een beneficium (beneficie) was dat door de paus was verleend, met de implicatie dat hij de feodale superieur van de keizer was. Een van die afgezanten was kardinaal Orlando Bandinelli, pauselijk kanselier sinds 1153 en een medestander van het beleid dat sinds 1156 door Adrianus werd gevolgd ten gunste van een goede band met de nieuwe Normandische koning Willem van Sicilië ten koste van die met Frederik, die probeerde zijn macht aan de steden in Noord-Italië op te dringen.

 

Alexander III

 

Op 7 september 1159 werd Orlando Bandinelli als Alexander m (1159-1181) door veertien kardinalen tot paus gekozen terwijl negen anderen kardinaal Octaviano kozen, die de naam Victor iv (1159-1164) aannam. Er deden al snel meerdere versies van wat er was gebeurd de ronde. Alexander zelf beweerde in een brief dat het pauselijk gewaad zodra hij het aanhad door Victor van zijn schouders werd gerukt. Toen een senator het terugpakte, haalde Victor een tweede gewaad tevoorschijn, dat zijn medestanders al klaar hadden, maar hij droeg het achterstevoren: 'Zoals zijn geest verwrongen was en zijn doel verdorven, zo werd zijn mantel in het teken van zijn verdoemenis verkeerd en scheef aangetrokken.'24 Senatoren die de coup van Victor steunden zetten Alexander en degenen die hem hadden gekozen vervolgens gevangen, maar ze werden twaalf dagen later door het huis Frangipani bevrijd en vluchtten de stad uit. Alexander excommuniceerde Octaviano, 'de apostaat en schismaticus', en verdoemde hem en zijn medestanders.25

Kardinalen die achter Victor iv stonden beweerden echter dat ze hem hadden gekozen omdat degenen die Alexander steunden de overeenkomst hadden verbroken dat als de verkiezing niet unaniem zou zijn ze op zoek zouden gaan naar een kandidaat van buiten. Ze beweerden ook dat Alexander Victor in eerste instantie had geaccepteerd en dat zijn medestanders hem pas tot paus hadden uitgeroepen toen ze de stad waren ontvlucht, en dat naar een onzalige plaats, een cisterne waar Nero zich ooit had schuilgehouden. Victor zelf schreef aan de keizer in Noord-Italië om hem te waarschuwen tegen de schismatieke en ketterse 'Roland, de voormalig kanselier die met Willem van Sicilië is betrokken bij een samenzwering en plot tegen de kerk van God en het rijk'. Frederik besloot op advies van zijn hofklerken dat hij het gezag had - in navolging van precedenten door Constantijn, Theodosius i, Justinianus en Karel de Grote - een kerkraad bijeen te roepen om de aanspraken van de rivaliserende pausen te beoordelen en hen beiden in januari 1160 in Pavia te ontbieden. Er werden bisschoppen verwacht uit Engeland, Frankrijk, Denemarken, Spanje en Hongarije, maar er waren er maar vijftig uit alle keizerlijke regio's aanwezig toen de synode in februari uiteindelijk opende.

Alexander 111 had ondertussen aangekondigd dat hij niet zou komen en beweerde dat de keizer 'de grenzen van zijn ambt had overschreden, aangezien hij een kerkraad bijeen heeft laten komen zonder dat de bisschop van Rome daarvan op de hoogte was en ons heeft opgedragen te komen alsof hij iemand zou zijn die de macht heeft dat te doen'. Hij rechtvaardigde zijn positie met het eeuwenoude principe dat niemand over de paus kan oordelen: 'Is het niet zo dat het tot op de dag van vandaag in voor-en tegenspoed is volgehouden, indien nodig tot op het punt waarop bloed werd vergoten, dat als de situatie daarom vraagt, het gezag van Petrus kerkelijke kwesties onderzoekt en beoordeelt, maar dat zijn eigen gezag onderworpen is aan het gezag van geen ander?'20 Er werd alleen bewijs gehoord van de partizanen van Victor, en de bisschoppen in Pavia besloten ten gunste van hem. Ze 'verketterden kanselier Roland als samenzweerder en schismaticus die predikt dat onenigheid, strijd en meineed goed zijn'.2? Alexander reageerde hierop door de keizer te excommuniceren. Victor iv overleed in 1164 plotseling in Luca en werd in een klooster daar begraven (hoewel zijn lichaam in opdracht van Gregorius vm in 1187 uit zijn tombe werd gehaald). Alexander 111 zou om hem hebben gerouwd - ze waren sinds 1151 collega-kardinalen geweest - en zijn kardinalen hebben berispt omdat ze jubelden toen ze het nieuws hoorden. De keizer hoopte tot een vergelijk te komen met Alexander 111, maar de keizerlijk kanselier, Reinoud van Dassel, aartsbisschop van Keulen, die samen met Victor in Luca was geweest, was hem voor door de verkiezing van een opvolger te organiseren, die Paschalis iii (1164-1168) werd. Zelfs binnen de keizerlijke territoria weigerden vele plaatselijke kerken Paschalis aan te nemen, maar de keizer zwoer in 1165 tijdens een keizerlijke rijksdag (een bijeenkomst van leken-en kerkelijke nobelen) in Würzberg dat hij hem altijd trouw zou blijven. Paschalis reageerde hierop door Karel de Grote heilig te verklaren, wiens cultus werd gepropageerd door Frederik. De keizer installeerde Paschalis in 1167 in Rome, verbande Alexander, die daar sinds 1165 was, en ontving een tweede keizerlijke kroning van hem. Kort daarna stelde hij echter voor dat beide pausen zouden aftreden om zo de twist op te lossen. Paschalis handhaafde zijn precaire greep op Rome tot zijn dood in september 1168, terwijl Alexander 111 een groot deel van de jaren 1160 en 1170 in Frankrijk doorbracht. De koning daar, Lodewijk vu (1137-1180), sprak zijn steun voor hem uit in oktober 1160, wat Henry 11 van Engeland (1154-1189) ook had gedaan. Het zou misschien zelfs zijn gelukt zich in 1169 van de steun van Frederik 1 te verzekeren, maar de onderhandelingen mislukten en de keizer erkende een andere tegenpaus, die in Rome als Calixtus (1168-1178) was gekozen.

Er is wel gezegd dat de pauselijke brieven van Alexander 111 'even kleurloos zijn als ze correct zijn'.28 Dat kan een gevolg zijn van zijn vroege juridische opleiding aan de vooraanstaande universiteit van Bologna, maar zijn positie in deze periode was ongemakkelijk. Politiek was hij afhankelijk van de aanhoudende steun van de Franse en Engelse monarchen en financieel van de Sint-Pieterspenningen die via Engeland en de Scandinavische landen naar zijn hof kwamen. Daarom kon hij de aartsbisschop van Canterbury, Thomas Becket, niet zo hartgrondig steunen in diens conflicten met Henry 11

als sommigen van zijn partizanen wilden. De paus stelde zich tevreden met de relatief geringe boete die de Engelse koning na de moord op de aartsbisschop in 1170 deed. De bepalende factor in het beëindigen van het schisma, na het pontificaat van Alexander 111 - het langste sinds dat van Adrianus 1 (772-795) - was het geluk dat een oorlog bracht die werd gevochten in het noorden van Italië tussen de keizer en enkele van de grote steden in de regio. De kern van steun voor de dynastie van Hohenstaufen, die in 1138 aan de macht was gekomen met Koenraad 111, lag in het zuidwesten van Duitsland, met name in het eigen hertogdom Zwaben, en het was hier en in de aangrenzende territoria in het noorden van Italië dat Frederik probeerde zijn macht te bestendigen. Tijdens de rijksdag van Roncaglia in 1158 maakte hij aanspraak op direct keizerlijk gezag over Italië, waarmee hij de confrontatie aanging met de bewoners van Milaan en andere steden die gemeentelijk zelfbestuur wilden. Het resultaat was een langdurige oorlog, waarbij partijen vóór en tegen de keizer in de regio ontstonden, en de stichting rond 1167 van de Lombardijse Liga van steden en adellieden tegen de keizer. Andere steden die hadden geleden onder de territoriale ambities van de sterkere buren schaarden zich achter Frederik en tegen de grote steden. Er werd ook partij gekozen in het pauselijke schisma van 1159, toen imperialisten, die bekend werden als Ghibellijnen, achter Frederik en zijn tegenpausen stonden, en zijn tegenstanders, de Welfen, Alexander 111 steunden. (De namen zijn afgeleiden van de Italiaanse kreten die de leden van de dynastie van Hohenstaufen en hun Beierse tegenstanders, de Welfen, uitstootten tijdens een slag in 1140.) De oorlogslotgevallen varieerden van de keizer die in 1162 Milaan innam en plunderde tot zijn enorme nederlaag tegen de liga tijdens de slag bij Legnano op 29 mei 1176. Resultaat van deze tegenspoed was een wapenstilstand van zes jaar, bekend als de Vrede van Venetië, die in juli 1177 werd ondertekend, waarbij de rebellerende steden hun plaatselijke zelfbestuur behielden maar keizerlijke opperheerschappij accepteerden. Frederik erkende tevens Alexander 111 en trok zijn steun voor Calixtus 111 in, die het jaar daarop aftrad, waarvoor hij door de paus werd beloond met het gouverneurschap van Benevento. Alexander keerde uiteindelijk in 1178 naar Rome terug, maar werd het jaar daarop door de Romeinen weer uit de stad verdreven. Een groep clerici koos vervolgens Innocentius m, een van de kardinalen van Victor iv, maar die werd in januari 1180 overgedragen aan Alexander en opgesloten in een klooster. Alexander 111 stierf, ouder dan tachtig, in augustus 1181. 

 

Oorlogen, nabij en ver

 

Opvolger van Alexander was de oude Lucius III (1181-1185), die sinds 1138 kardinaal was geweest en een van de meest ervaren diplomaten in de Curia was. Hij had bij meerdere verdragen onderhandeld, waaronder de recente Vrede van Venetië, en was als pauselijk afgezant in 1166-1167 naar Sicilië en in 1167-1168 naar Constantinopel geweest. Hij voegde in zijn korte pontificaat vijftien nieuwe kardinalen toe aan een zeer gereduceerd college van ze-venentwintig. Dat was een belangrijke gebeurtenis, aangezien een revisie van het verkiezingsproces in 1179 de eis - die tot op de dag van vandaag geldt - introduceerde dat er bij de verkiezing van een paus een twee derde meerderheid moet zijn onder de kardinalen. Rome was echter in handen van de clan, waardoor Lucius een groot deel van zijn pontificaat in Velletri, in de heuvels ten zuidoosten van Rome, en daarna in Verona doorbracht, waar hij na zijn dood werd begraven. Zijn opvolgers waren eveneens gedoemd rond te zwerven: Urbanus m (1185-1187) werd begraven in Ferrara en Gregorius viii (1187) in Pisa.

De laatste jaren van de twaalfde eeuw werden gedomineerd door twee kwesties: de oproep tot een nieuwe kruistocht en de opvolging in het koninkrijk Sicilië. De toenemende macht van Saladin in de jaren 1180, die Egypte en een groot deel van Syrië verbond, maakte dat het Latijnse Koninkrijk Jeruzalem voor het eerst in decennia werd bedreigd, en verzoeken om een nieuwe kruistocht en militaire steun uit het Westen werden ingediend. Er werd echter uiteindelijk pas actie ondernomen na de desastreuze nederlaag van het leger van het koninkrijk tijdens de slag bij Hattin in 1187, kort daarna gevolgd door de val van Jeruzalem. De Derde Kruistocht, waarin de koningen van Engeland en Frankrijk samen met de keizer deelnamen, slaagde er niet in de stad te herwinnen, maar het lukte wel een veel kleiner kruisvaarderskoninkrijk met een nieuwe hoofdstad, Akko, te stichten. Een van de belangrijkste 226 slachtoffers van de campagne was keizer Frederik 1, die in 1190 in een rivier verdronk toen hij zijn leger naar Anatolië leidde.

Zijn zoon was in Italië ondertussen als leider opgestaan, en hij volgde zijn vader op als Hendrik vi (1190-1197). Frederiks verzoeken Hendrik als keizer gekroond te krijgen waren in de jaren 1180 door Lucius 111 en Urbanus 111 verworpen op de niet historische grond dat er maar één keizer kon zijn. Dat maakte de spanning tussen het huis Hohenstaufen en de pausen groter, en leidde onder meer tot een ruzie over de landgoederen van Mathildis van Toscane {'[ 1115), die ze op verschillende momenten aan het pausdom en de keizer had nagelaten. Deze en andere kwesties werden opgelost, grotendeels ten gunste van de keizer, in Straatsburg in 1189. Paus Clemens 111, die een reputatie als vredestichter had, stemde hier ook in Frederiks zoon tot medekeizer te kronen en kreeg op zijn beurt de pauselijke territoria terug, die in 1186 grotendeels door Hendrik waren geannexeerd in een poging Urbanus 111 te onderdrukken.

De grootste diplomatieke zorg van de pausen in deze periode lag bij de opvolging van koning Willem 11 van Sicilië (1166-1189). Hij had geen kinderen, en erfgename van het koninkrijk was zijn tante Constance, die zich in 1185 verloofde met prins Hendrik van Hohenstaufen. Door deze verbintenis dreigde een Hohenstaufen zowel het rijk als het koninkrijk Sicilië te bemachtigen, terwijl het pausdom sinds de tijd van Gregorius vu naar het een had gekeken om het ander in evenwicht te houden. De Sicilianen wilden geen Duitse koning, zelfs niet als die in het recht van zijn vrouw regeerde, en ze kozen in 1190 een ander familielid, graaf Tancred van Lecce, als koning. Het lukte Hendrik in eerste instantie niet om zichzelf op te dringen en vervolgens moest hij zijn positie in Duitsland veiligstellen voordat hij in 1194 een tweede en succesvolle poging deed Sicilië over te nemen. Celestinus 111 (1191-1198), die sinds 1144 kardinaal was, kroonde Hendrik in 1191 tot keizer, maar probeerde oproer tegen hem in Duitsland te stimuleren en gaf Tancred (die in 1194 stierf) het koninkrijk Sicilië, een pauselijk leengoed sinds het door Urbanus 11 aan Rogier 1 was overgedragen. Toen Hendrik in november 1194 de kroon van Sicilië kreeg weigerde hij trouw aan de paus te zweren, maar er volgde geen formele breuk, aangezien Celestinus Hendrik wilde overhalen een nieuwe kruistocht te lanceren, en de keizer wilde dat de paus zijn pasgeboren zoon Frederik doopte, erfgenaam van zowel het rijk als Sicilië.

Het aanhoudende probleem van de koninklijke controle over de kerk op Sicilië - die voortkwam uit een permanente overdracht van pauselijk gezag over het koninkrijk aan de vorst door Urbanus 11 - speelde ook een rol in de onderhandelingen die nog bezig waren toen Hendrik in september 1197 plotseling stierf. Celestinus, die ondertussen de negentig was gepasseerd, bood aan te abdiceren als de kardinalen ermee instemden een kandidaat te kiezen die zijn voorkeur had, maar dat werd unaniem geweigerd met het valse voorwendsel dat er geen precedent was voor een paus die aftrad.29 Hij stierf in januari 1198 en werd opgevolgd door de bekendste paus uit de Middeleeuwen.