5
De twee zwaarden
(496-561)
Het Schisma van Laurentius
De eeuw opende met de langste en meest verbeten aangevochten pauselijke verkiezing van het eerste millennium. Bekend geworden als het Schisma van Laurentius speelde het een rol in het bredere Schisma van Acacius, dat Rome en Constantinopel sinds 484 had verdeeld, en stelde het opnieuw de vraag ter discussie of een paus een ketter kan zijn en wie over hem kan oordelen. Gelasius 1 werd in november 496 opgevolgd door Anastasius 11, die afgezanten naar Constantinopel zond om zijn verkiezing aan te kondigen en een poging te doen een einde te maken aan de verdeeldheid binnen de kerk. De schijnbare welwillendheid van de paus om een compromis te sluiten deed echter het debat in Rome over de tweestrijd met Constantinopel, nu de langste breuk die er ooit was geweest tussen twee patriarchale zetels, opnieuw op-vlammen. Een rigoristenpartij binnen de kerk van Rome, trouw aan de nagedachtenis van Felix 111 en Gelasius 1, verbrak de communie met Anastasius nog voordat die had ingestemd met enig compromis. De mening van de rigoristen werd weergegeven in het Liber Pontificalis, waarin ongeveer vijfendertig jaar later werd beweerd dat Anastasius een ketter was en dat zijn vroege dood in november 498 er het resultaat van was dat hij werd 'geveld door goddelijke interventie'.1 Dit was het verslag dat Dante deed beslissen Anastasius in de hel te plaatsen.2
Anastasius' dood maakte van de daaropvolgende pauselijke verkiezing een wedstrijd in het oplossen van het Schisma, maar met een nieuwe, seculier-politieke dimensie. Sinds de tweede eeuw werd een bisschop door de hele christelijke gemeente van zijn stad gekozen, maar in erg grote bevolkingscentra zoals Rome en met een groeiend aantal gelovigen was dit systeem gedoemd in de praktijk te mislukken. Aangezien de senaat sinds het einde van de vierde eeuw overwegend christelijk was, hadden de niet-geestelijke leden effectief een monopolie over inmengingsrecht met pauselijke verkiezingen.3
Een pauselijke verkiezing voorzag in een forum voor conflicten tussen de facties. In 498 speelden twee kwesties waardoor zo'n forum nodig was. Een ambassade van de senaat, geleid door het lid met de meeste senioriteit, voormalig consul Festus, was in 497 naar Constantinopel geweest om erkenning van de keizer te vragen voor de regering van de Gotische koning Theodorik in Italië. Die was gegeven, maar Festus beloofde als tegenprestatie een einde te maken aan het Schisma van Acacius. Het is niet duidelijk of hij daar met Anastasius 11 bij terugkeer in slaagde, maar de dood van de laatste creëerde een kans om een paus te kiezen die compromissen zou willen sluiten met Constantinopel.
Er was in diezelfde periode onrust onder senatoren over pauselijke macht over de kerkgoederen in Rome. Sinds de kerk in de vroege derde eeuw een instituut met rechtspersoonlijkheid en eigen bezit was had de episcopale kerk in de stad rijkdom vergaard via donaties en legaten. Deze bezittingen namen in de vierde eeuw snel toe, toen keizers en senatoren donaties gingen doen. In het Liber Pontificalis staat sinds de tijd van Damasus de uitbreiding opgetekend van door de paus opgedragen bouwprojecten, waaronder kerken en kloosters, maar ook bibliotheken en badhuizen. Ze zijn een getuigenis van de steeds grotere institutionele rijkdom die door de paus via zijn diakens werd vergaard en beheerd.4
De liefdadige activiteiten van de kerk botsten met de traditionele rol van de aristocratie als belangrijkste beschermheer van de stad en senatoren waren erop tegen dat donaties die hun families aan de kerk hadden gedaan werden verkocht of weggegeven. Het indammen van het pauselijke eigendomsrecht over deze bezittingen werd een politiek doel, en de pretoriaanse prefect Basilius stelde in 483 een edict op waarin onteigening van kerkgoederen door de bisschoppen van Rome werd verboden. Deze wet was niet populair bij de clerus, vooral omdat hij was opgesteld door een seculiere in plaats van kerkelijke autoriteit, en weerstand ertegen werd in de pauselijke verkiezing van 498 een tweede beleidskwestie.
Drie dagen na de dood van Anastasius 11 werd diaken Laurentius in de Santa Maria Maggiore tot paus gewijd nadat hij was gekozen door Festus en een meerderheid van senatoren die de politieke en religieuze banden tussen Rome en Constantinopel graag volledig hersteld zagen. Op dezelfde dag werd in het Lateraanse paleis door een minderheid van senatoren, geleid door Festus, die wel een meerderheid van clerici achter zich had, Symmachus gekozen, een Siciliaanse bekeerling van het heidendom, die de groep vertegenwoordigde die compromisloos was in het Schisma van Acacius. Hoewel keizer Honorius in 420 had bepaald dat alle christenen in Rome moesten stemmen wanneer er sprake was van een omstreden pauselijke verkiezing, vond men die inspraak in 498 maar lastig. De kwestie werd voor koning Theodorik in Ravenna gepresenteerd, hoewel die arianisch was en in de ogen van beide partijen dus een ketter. Hij bepaalde dat degene met de meeste stemmen tot winnaar zou worden uitgeroepen, waarop Symmachus als paus werd erkend en Laurentius ter compensatie een Italiaans bisdom kreeg. Net als tijdens het conflict tussen Damasus en Ursinus in 366 bleek dit een kwetsbare oplossing omdat ze de fundamentele kwesties achter de onenigheid negeerde. Aanhangers van Laurentius probeerden de beslissing in 501 te herroepen door Symmachus te beschuldigen van ontucht en verkwisting van de rijkdom van zijn kerk. Er werd gezegd dat hij vele vrouwelijke volgelingen had, en dat hij in het bijzonder toegenegen was aan ene Conditaria (Specerijenvrouw).5 Symmachus liet als reactie op de beschuldiging dat hij misbruik maakte van kerkelijke eigendommen in november 501 een synode van vijfenzestig bisschoppen bijeenkomen, die het decreet van 483 dat pauselijke overdracht van kerkgoederen verbood, herriep.6 Symmachus zat ondertussen met zijn aanhang verschanst in de Sint-Pieter, waar hij naast de basiliek de eerste pauselijke residentie liet bouwen terwijl de andere kerken en stadsdistricten in handen van zijn tegenstanders bleven.
Er braken straatgevechten uit, waarvan de bronnen, die overwegend zijn geschreven door voorstanders van Symmachus, de schuld bij Festus en zijn senatoriale gevolg legden, maar het is goed mogelijk dat beide partijen gelijke verantwoordelijkheid deelden. Nu de beschuldigingen tegen de paus nog niet Waren opgelost en het paasfeest van 502 naderde haalden Festus met anderen Theodorik over een visitator (een bisschop van een ander bisdom) naar Rome te laten komen om de vieringen, de doopsels en de wijdingen die in dat seizoen gebruikelijk waren uit te voeren. Hij moest tevens het eigendomsrecht over de kerkgoederen van Symmachus overnemen. De koning gaf in augustus tevens opdracht tot een officiële synode in de kerk van Santa Croce om de aanklachten tegen de paus te horen. Symmachus zei dat hij alleen zou komen als de visitator zou vertrekken en weigerde geheel nadat hij op weg naar de synode werd aangevallen door partizanen van Laurentius. De bisschop probeerde bijna twee maanden lang zonder succes te bedenken hoe je iemand moest veroordelen die superieur is in de hiërarchie en weigerde te verschijnen. Ze probeerden ondertussen met klem Theodorik over te halen de zaak zelf te horen, maar die zei dat hij niet in staat was dat te doen. Uiteindelijk werd besloten dat over de houder van het bisschopsambt van Petrus alleen door God kon worden geoordeeld. Ze verklaarden zich volledig in communie met Symmachus en gingen naar huis. Het besluit dat was genomen tijdens deze lange synode leidde tot een stelling die in de daaropvolgende eeuwen vaak herhaald zou worden, dat geen mens over de paus kan oordelen en dat er geen aardse jurisdictie is, civiel of kerkelijk, waaraan hij is onderworpen. In de praktijk kwam dit besluit voort uit een discussie die tijdens een impasse uit noodzaak was ontstaan. Pausen waren in het verleden wel veroordeeld. Damasus was onderworpen aan hoorzittingen door zowel een synode in Rome als de keizer, en paus Silvester (314335) verscheen voor Constantijn 1 toen hem 'vulgaire beschuldigingen' ten laste werden gelegd.7 Dus was deze uitspraak in 502 niet gebaseerd op precedenten, en precedenten die wel bestonden waren ermee in tegenspraak. De gevolgen waren echter langdurig.
De opportune aard van de verklaring van de bisschoppen in 502 werd onderstreept door de kritiek die erop werd geleverd, en door het besluit van Theodorik om Laurentius, die kort daarvoor zijn toevlucht had genomen tot het hof, later dat jaar terug te sturen naar Rome. Daar aangekomen maakte Laurentius zich met een sterke achterban meester van het grootste deel van de stad terwijl Symmachus in de Sint-Pieter bleef. Die onstabiele situatie en de resulterende gewelddadigheden duurden tot 506, toen Theodorik definitief tussenbeide kwam ten gunste van Symmachus, waarschijnlijk omdat Theodoriks diplomatieke band met de keizer aan het afbrokkelen was en hij niet langer de steun van prokeizerlijke senatoren nodig had. Laurentius werd met retraite gestuurd op een landgoed van Festus, wijdde zijn leven aan het ascetisme en stierf een jaar of twee later. Symmachus behield tot zijn dood in 514 de pauselijke zetel onbetwist, en zijn liefdadigheidswerk maakte hem steeds populairder.
Onder de belangrijkste bronnen uit deze periode bevinden zich teksten die bijna geheel zijn geschreven door het kamp van Symmachus en die de ideeën van de synode van 502 verdedigen. De eerste is een felle retorische verdediging uit 503 van Ennodius, een diaken uit Milaan, die met het nieuwe idee kwam dat pausen niet in staat zijn te zondigen of fouten te maken: 'God heeft het zo beschikt dat de opvolgers van de heilige apostel Petrus hun onschuld aan de hemel te danken hebben.'8 Deze woorden zouden essentiële munitie gaan vormen voor latere generaties van pauselijke theoretici. Hetzelfde zou gelden voor de vervalste historische teksten die anoniem werden geschreven of werden toegeschreven aan eerdere auteurs, die algemeen bekendstaan als de Vervalsingen van Symmachus. Dit was de eerste keer dat de kerk van Rome, op zoek naar precedenten, terugkeek op haar eigen geschiedenis, met name die in de derde en vierde eeuw. Dat deze grotendeels gefabriceerd was ontkracht het belang van het proces niet. Vervalsen is een emotief woord, en we moeten niet zonder meer aannemen dat de documenten, waaronder de transcripten van twee synodes, gewetenloos zijn verzonnen om een of andere bewering te rechtvaardigen. Sommige van de periodes die worden beschreven, zoals de pontificaten van Silvester (314-335) en Liberius (352-366), werden hoe dan ook al meer door een prisma van legende dan dat van de geschiedenis gezien, en in de Middeleeuwen werden teksten maar al te vaak vervalst omdat de auteurs overtuigd waren dat wat ze schreven de waarheid was. Hun gefabriceerde documenten voorzagen in tastbaar bewijs van wat zij al geloofden dat de waarheid was.
De vervalsingen van Symmachus gaven een nieuwe interpretatie van enkele van de gênantste episodes uit de pauselijke geschiedenis, zowel echt als ingebeeld. In de zogenaamde transcripten van een synode die werd gehouden in de Santa Maria Maggiore geeft paus Marcellinus (296-304) toe dat hij wierook heeft gebrand voor afgodsbeelden tijdens de vervolging van Diocletus, maar de bisschoppen verklaren dat ze niet over hem kunnen oordelen, omdat 'het eerste bisdom door geen mens kan worden beoordeeld'. Op een vergelijkbare manier wordt paus Sixtus 111 (431-440) in het 'Verslag van de loutering van Sixtus' beschuldigd van het misbruik maken van kerkbezit en het plegen van ontucht met een non, maar een bevriende senator beriep zich op pauselijk gezag over elke vorm van aardse veroordeling om te voorkomen dat Sixtus voor het gerecht zou worden gedaagd.
Hoe overtuigend deze teksten in het begin van de zesde eeuw leken is niet bekend, maar toen ze in latere eeuwen opnieuw werden ontdekt werden ze gezien als authentieke verslagen met ondubbelzinnig kerkelijk gezag. Hun invloed was op de korte termijn echter beperkt, en de aanspraken die erin werden gedaan konden in de zesde en zevende eeuw niet voorkomen dat er over meerdere pausen werd geoordeeld en dat sommigen werden bestraft door seculiere leiders.
Het is geen toeval dat de eerste systematische werken in de pauselijke geschiedenis verschijnen in de periode dat het verleden van de kerk van Rome voor polemische doeleinden werd herschreven. Het vroegste is mogelijk een prolaurentiaanse lijst van pausen met een korte omschrijving van hun pontificaat, samengesteld tussen 514 en 5x9. Er is maar een fragment van bewaard gebleven, maar dat werd het model voor het Liber Pontificalis, de collectie pauselijke biografieën, waarvan de eerste editie van kort na 530 was. Ook die is verloren gegaan, op twee zeer verkorte versies na, maar een gereviseerde versie werd tussen 537 en het midden van de jaren 540 geschreven, waarin het pontificaat van Silverius (536-537) ook werd meegenomen. Dan blijft de collectie in gebreke tot ergens rond 625 tot 638, toen een nieuwe auteur de draad weer oppakte. Zijn taak werd overgenomen door een opeenvolging van grotendeels anonieme schrijvers die tot het einde van de negende eeuw voor de pauselijke administratie werkten.
Herinneringen aan het Schisma van Laurentius bleven helder omdat veel van de betrokkenen nog decennia erna leefden. Symmachus hield in 499, na zijn eerste triomf over Laurentius, een synode waar de regels van verkiezing werden gewijzigd zodat een paus zijn eigen opvolger kon aanwijzen. Als dat niet lukte werd de nieuwe bisschop gekozen door de clerus van Rome, zonder inmenging van leken. Symmachus wees zijn diaken Hormisdas (514523) aan, die een belangrijke rol speelde in de synode van 501. De opvolger van Hormisdas, Johannes 1 (523-526), was tevens veteraan in het schisma en steunde Laurentius tot 506. De laatste paus met persoonlijke ervaring met de gebeurtenissen was Agapitus (535-536), wiens vader, een priester genaamd Gordianus, door voorstanders van Laurentius was omgebracht tijdens straatgevechten.
De pausen en de arianische koningen
Ondanks aanvankelijk enthousiasme bekoelde de relatie tussen het keizerrijk en het Gotische koninkrijk in Italië al snel. De keizerlijke aandacht richtte zich op de toenemende macht van het Gallische koninkrijk van de Franken, gesticht door Clovis ('\ circa 511). Anastasius 1 werd in het Oosten bedreigd door een pro-Chalcedonische generaal, die de monofysitische sympathieën van de keizer, die niet populair was in Constantinopel, inzette om zijn opstand te rechtvaardigen. Gevolg was dat een hereniging met Rome ineens keizerlijke prioriteit werd, en Anastasius nodigde paus Hormisdas uit een vergadering voor te zitten die het schisma moest oplossen, maar hij verloor zijn interesse zodra de rebel was uitgeschakeld. Onderhandelingen gingen af en aan verder, maar echte vooruitgang kon alleen worden geboekt als er een nieuwe dynastie zou komen.
De dood van de keizer in 518 zette aan tot een coup door de commandant van de keizerlijke garde, die werd uitgeroepen tot Justinus 1 (518-527). Hij kwam uit de westelijke Balkan, sprak Latijn en hing in zijn theologie Chalcedon aan. Hij was vastberaden de kerkelijke en andere banden met Rome aan te trekken zoals zijn voorgangers hadden gefaald dat te doen. Hij werd hierin aangemoedigd door zijn belangrijkste adviseur in dergelijke kwesties, zijn neefje en opvolger, Justinianus. Een ambassade uit Rome, geleid door de diakens Felix en Dioscorus, die later beiden paus werden, kreeg bijna alles voor elkaar wat het episcopaat verlangde, en een overeenstemming die bekend is geworden als de Formule van Hormisdas werd in 519 getekend. Volledige communie werd hersteld, en de namen van Acacius en zijn opvolgers, samen met die van Petrus m van Alexandrië, werden van de diptiek geschrapt. De pauselijke eis dat alle afgezette pausen een proces in Rome zouden krijgen, waarmee de superieure jurisdictie van de paus zou worden erkend, werd echter stilletjes uit de weg gegaan toen de keizer alle afzettingen van voor de acceptatie van de formule herriep. Hormisdas erkende in reactie daarop impliciet de prioriteit van Constantinopel over de oostelijke patriarchaten, iets wat zijn voorgangers sinds 381 hadden weerstaan. De formule zelf werd vaak geciteerd in daaropvolgende eeuwen, en werd in 1870 tijdens het Eerste Vaticaans Concilie aangevoerd als bewijs dat het Oosten de superioriteit van Rome erkent. Hoewel de kerkelijke band tussen Italië en het keizerrijk na 519 verbeterde, verslechterde de politieke relatie alleen maar. Er kwam een einde aan de keizerlijke tolerantie jegens het arianisme, niet het minst omdat de Gotischarianische troepen in keizerlijke dienst hadden deelgenomen aan een reeks mislukte opstanden. Kerken die voor arianische diensten werden gebruikt werden geconfisqueerd en de druk tot bekering werd opgevoerd. Theodorik, die tot 490 commandant van arianische troepen was geweest in de Balkan, eiste een ander beleid in Constantinopel en dreigde met represailles ten aanzien van katholieke belangen in Italië. De verkiezing van Johannes 1 in 523 plaatste een voormalig laurentiaans diaken, en dus voorstander van nauwe politieke banden tussen Rome en het Rijk, op de pauselijke troon. Hij had invloedrijke en gelijkgestemde vrienden in de senaat, onder wie Boëthius, filosoof en voormalig minister voor de regering. Johannes was een spiritueel mentor voor Boëthius, die drie korte theologische verhandelingen aan hem had opgedragen. Boëthius en andere hooggeplaatste senatoren hadden familieleden in de oostelijke provincies, evenals een sterke emotionele binding met het keizerrijk en het Romeinse verleden. Andere leden van deze kring waren Symmachus, Boëthius' schoonvader en auteur van een nu verloren geschiedenis van Rome, zijn twee ascetische dochters Proba en Galla, en abt Eugippius, wiens Vita Sancti Severini (Het leven van Sint-Severinus) vertelt over het einde van de Romeinse heerschappij in wat nu oostelijk Oostenrijk is. Ze wisselden ook brieven uit met enkele Noord-Afrikaanse bisschoppen die door de arianische Vandalenkoningen naar Sardinië waren verbannen. Als groep konden ze worden gekarakteriseerd als Romeinse patriotten, ultra orthodox in hun theologie, voorstanders van strenge vormen van monnikenleven en niet genegen geregeerd te worden door ketters of barbaren. Dat het nieuwe Gotische regime in Ravenna de paus en zijn vrienden met achterdocht bejegende is niet verrassend. De volgorde van de gebeurtenissen hierna is onduidelijk, maar Boëthius werd in 524 of 525 van verraad beschuldigd door leden van een andere factie in de senaat. Nadat hij door Theodorik ter dood was veroordeeld schreef hij in afwachting van zijn executie zijn De consolatione philosophiae (De vertroosting der wijsbegeerte). Kort daarna overkwam Symmachus eenzelfde lot. Theodorik stuurde rond deze tijd Johannes i met vier belangrijke senatoren en de aartsbisschop van Ravenna op weg om keizer Justinus zijn antiarianische maatregelen te laten terugdraaien. Zo werd Johannes de eerste paus die Italië verliet en zelfs naar Constantinopel reisde. Hij werd warm onthaald in de keizerlijke hoofdstad en zijn status als eerste onder de patriarchen werd erkend door hem de paasliturgie te laten vieren in aanwezigheid van zowel de keizer als de bisschop van Constantinopel. Justinus deed enkele concessies aangaande de arianen, maar de details zijn niet duidelijk. Het Liber Pontificalis vertelt ons dat Johannes bij terugkeer waardevolle ge-schenken van de keizer bij zich had voor de vier grote patriarchale basilieken in Rome. Dit weerspreekt de latere bewering dat de paus zodra hij in Italië terug was in Ravenna werd gearresteerd, maar het is wel zeker dat hij al snel werd opgepakt en kort daarna, op 18 mei 526, in gevangenschap overleed. Zijn distributie van keizerlijke rijkdom en zijn band met Boëthius en Symmachus kunnen de reden voor zijn arrestatie zijn geweest. Huiveringwekkende details over het lot van het drietal werden al snel gecirculeerd in een propagandaoorlog tegen het Gotische koninkrijk in Italië door de opvolger van Justinus 1, Justinianus (527-565), en hielpen de daaropvolgende vernietiging van het koninkrijk rechtvaardigen. Net zoals de senaat steeds meer gepolariseerd raakte tussen diegenen wier eerste loyaliteit bij de keizer in Constantinopel lag en degenen die hun steun liever gaven aan een sterk Gotisch koninkrijk in Italië, was de kerk van Rome op dergelijke wijze verdeeld. Johannes 1 wees geen opvolger aan, en de senatoren maakten bezwaar tegen het decreet van paus Symmachus dat hen buiten de pauselijke verkiezing had gesloten. Dus eindigde een constitutionele crisis van twee maanden in de benoeming van de pro-Gotische Felix iv (526530), onder wie de banden tussen het pausdom en de monarchie werden aangetrokken. Een consequentie van het vriendschapsverdrag was een koninklijk edict dat het recht bevestigde dat de paus alle zaken in het koninkrijk mocht horen die clerici betroffen, zowel civiele als strafrechtelijke. Dit was een belangrijk stadium in een lang proces waarin alle clerici werden vrijgesteld van seculiere jurisdictie. Felix maakte ook het eerste christelijke gebouw in het oude hart van Rome een feit door een grote hal, ooit onderdeel van het vredesforum van keizer Vespasianus (69-79),basiliek uit te roepen, gewijd aan de heiligen Cosmas en Damianus, tweelingbroers en geneesheren uit Syrië die tijdens de Grote Vervolging de marteldood waren gestorven. De ingang van de nieuwe kerk liep van het Romeinse Forum via een voormalige tombe voor de legendarische stichter van de stad, Romulus, tweelingbroer van Remus. De nadruk op tweelingen en geneeskunde in de keuze van beschermheilige was opzettelijk, aangezien dit deel van het Forum vroeger in verband werd gebracht met heidense helingsrituelen die zich centreerden rond de tempel van de goddelijke tweeling Castor en Pollux.
In deze kerk is een van de fraaiste apsismozaïeken van Rome te vinden, hoewel het in de zevende eeuw slecht is gerestaureerd. Felix zelf wordt erop aan Christus gepresenteerd door een van de twee heiligen. Het is de eerste keer dat een paus wordt afgebeeld in een kunstwerk. De nieuwe iconografie - de beschermheiligen die de paus naar Christus leiden - werd door latere pausen veelvuldig overgenomen.
Na de dood van Felix stak de verdeeldheid opnieuw de kop op toen een Lateraanse meerderheid van clerus en senatoren diaken Dioscorus, die oorspronkelijk uit Alexandrië kwam, tot paus koos. Leden van een opponerende factie riepen op hetzelfde moment een andere diaken, Bonifatius, in de Santa Maria Maggiore tot paus uit. Het was een herhaling van de omstreden verkiezing van 498 en had net zo verbeten kunnen worden als Dioscorus een maand later niet plotseling was gestorven. Grondwettelijk was Dioscorus waarschijnlijk de rechtmatige paus omdat hij meer medestanders had, maar hij is nooit als zodanig erkend, aangezien de kwestie nog niet was opgelost toen hij stierf. De uitkomst zou misschien hoe dan ook hetzelfde zijn geweest, aangezien Bonifatius 11 (530-532) een Goot was en de voorkeur van Ravenna genoot. Zijn nu leiderloze tegenstanders onderwierpen zich aan hem, maar zoals een vijandige auteur in het Liber Pontificalis schrijft: 'Bonifatius, die werd gedreven door afgunst en gekte', dwong hen een document te teke-nen dat Dioscorus postuum veroordeelde, dat Bonifatius vervolgens in het pauselijke archief liet leggen.
Het korte pontificaat van Bonifatius werd gevolgd door een even zo kort pausdom van Johannes 11 (533-535), die de eerste was die zijn naam wijzigde toen hij paus werd. Dit zou pas standaard worden aan het einde van de tiende eeuw. Johannes heeft er waarschijnlijk voor gekozen omdat zijn echte naam, Mercurius, hoewel hij hem als priester wel was blijven gebruiken, die van een heidense god was.
De wijding van Johannes 11 in januari 533 werd tien weken uitgesteld wegens conflicten binnen de partij en een heropleving van de discussie over het verkiezingsproces. Symmachus' poging inmengingsrecht door leken uit te sluiten en de benoeming van zijn opvolger aan de paus over te laten had na 514 geen wortelgeschoten, maar Bonifatius 11 probeerde het gebruik in 531 nieuw leven in te blazen tijdens een synode in Rome, waar hij zijn diaken Vigilius als opvolger benoemde. Hij herriep zijn besluit echter tijdens een tweede synode, grotendeels onder druk van de senaat, die weerstand bleef bieden tegen pogingen zijn invloed op de pauselijke verkiezingen in te perken. Aartsdiaken Agapitus werd in 535 met veel stemmen tot paus gekozen. Hij was, evenals veel van zijn voorgangers, de zoon van een belangrijk lid van de clerus in Rome uit een senatoriale familie. Het was niet verrassend dat hij een duidelijke mening had over de omstreden verkiezing van 530, die de kandidaat van de senatoren had verloren vanwege zijn vroegtijdige dood, en Agapitus gaf opdracht het document te vernietigen dat door Bonifatius 11 'niet in overeenstemming met de canon en boosaardig was ontfutseld aan de priesters en bisschoppen die tegen Dioscorus waren'.9
De nieuwe paus was bezig met de plannen voor een bibliotheek en academie voor de christelijke leer met senator Cassiodorus, die onder de Gotische koningen Theodorik en Athalarik een hoge ambtenaar in de regering was geweest. De bibliotheek en academie zouden worden gevestigd in de familiewoning van Agapitus op de Coelius, tegenover de kerk van Sint-Johannes en Sint-Paulus, waarvan de apsis van de grote publieksruimte bewaard is gebleven. Het plan voor de academie is echter nooit van de grond gekomen omdat het afhankelijk was van inschrijvingen, die niet kwamen vanwege een dreigende oorlog. Het laatste stadium van het korte pontificaat van Agapitus was gewijd aan een poging die te voorkomen.
De dood van de jonge koning Athalarik in 534 bespoedigde een crisis in het Gotische koninkrijk. Zijn weduwe-moeder, Amalasuintha, dochter van Theodorik, was regentes geweest en wilde haar macht niet opgeven. Zij en een oudere neef, Theodehad, kwamen overeen dat hij de troon formeel zou krijgen terwijl zij de echte macht behield, maar de regeling bleek al snel onwerkbaar en hij liet haar gevangennemen op een eiland, waar ze in 535 werd vermoord door leden van de Gotische aristocratie, die ze ooit had beledigd. De moord was voor keizer Justinianus precies het excuus dat hij nodig had om in te grijpen in Italië na zijn succesvolle herovering van Afrika door zijn legers in 533-534. Tegen het einde van 535 stond het halve leger dat het Vandalenkoninkrijk had overwonnen in Sicilië klaar om Italië onder leiding van hun commandant, Belisarius, binnen te vallen.
Theodehad capituleerde en stuurde in december 535 de paus naar Constantinopel om met de keizer te onderhandelen over de overgave van zijn koninkrijk in ruil voor landgoederen en een pensioen in het Oosten. Agapitus' aankomst in Constantinopel in maart 536 werd zowel om kerkelijke als om seculiere redenen verwelkomd. Hoewel zowel keizer als hoofdstad het Concilie van Chalcedon steunde, bleven de oostelijke provincies van het Rijk, met name Syrië en Egypte, bolwerken van de verscheidene monofysitische theologische doctrines. Ze groeiden onder een nieuwe generatie leermeesters, van wie de uitzonderlijkste patriarch Severus van Antiochië er één was, in populariteit en intellectuele verfijning. Hoewel Justinianus even gretig was als zijn voorgangers om de breuk in de oostelijke kerk met compromissen te lijmen was zijn vrouw, keizerin Theodora (j 548), overtuigd tegenstandster van Chalcedon, en ze begunstigde bisschoppen die er net zo over dachten als zij. Een van haar overwinningen was dat haar medestander Anthimus, bisschop van Trebizonde, in 535 werd overgeplaatst naar het patriarchaat van Constantinopel. Ze verzekerde in datzelfde jaar de verkiezing van een volgeling van Severus van Antiochië, die zeifin ballingschap in Egypte leefde, als patriarch van Alexandrië. Van de patriarch van Jeruzalem was ook bekend dat hij twijfelde of hij Chalcedon moest steunen. Zelfs in Constantinopel, een bastion van Chalcedonisme tijdens de periode van Anastasius, was de algemene opinie explosief. Toen de stad tijdens een aardbeving in 533 gespaard bleef van ernstige schade begon men te scanderen: 'Verbrand het document dat door de bisschoppen tijdens de synode van Chalcedon is opgesteld.'10
Nu de omstandigheden steeds gunstiger werden stelde Anthimus voor de eenheid in de kerk in het Oosten te herstellen. Hij wilde dat bereiken door algemene acceptatie van de Concilies van Nicea (325), Constantinopel 1 (381) en Efeze 1 (431), en het Henotikon van Zeno, met weglating, en daarmee impliciete veroordeling, van het Concilie van Chalcedon en Leo's Tomus. Dit kon alleen maar lukken als Agapitus zich zou schikken.
De paus was op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen door onwankelbare voorstanders van Chalcedon in het Oosten en kwam dus goed ingelicht naar Constantinopel, ondanks problemen rond zijn reis, die moest worden bekostigd met verkoop van kerkgoederen. Het prestige van zijn functie bleef onbetwist en hij werkte met zijn medestanders snel in op de keizer om patriarch Anthimus van Constantinopel af te laten zetten. Anthimus' overplaatsing uit Trebizonde negeerde namelijk het Concilie van Nicea, waarin expliciet wordt verboden dat bisschoppen van bisdom wisselen. De patriarch van Jeruzalem ging na deze onverwachte overwinning van de Chalcedonianen weer in de pas lopen, en een gewelddadig geschil tussen de monofysieten leidde in Alexandrië tot keizerlijke inmenging en het veroordelen van patriarch Theodosius tot dertig jaar verbanning. Maar paus Agapitus kon niet lang genieten van zijn overwinning, aangezien hij in april 536 te Constantinopel stierf. Zijn lichaam werd teruggebracht naar Rome en werd begraven in de Sint-Pieter. De keizerin zon ondertussen op wraak, die niet lang op zich zou laten wachten.
Het instrument dat ze koos was diaken Vigilius uit Rome, de apocrisiarius (pauselijke diplomatieke afgezant) in Constantinopel. Deze functie, die sinds het eind van het Schisma van Acacius bestond, was belangrijk omdat degene die hem uitvoerde aanwezig was aan het keizerlijk hof. Verscheidene apocrisiarii uit deze periode werden later paus, aangezien deze band door keizers en kiezers zeer werd gewaardeerd.
Agapitus' missie kon een oorlog in Italië niet voorkomen en Theodehad werd in 536 afgezet door het Gotische leger. Hij wilde niet vechten en werd vermoord, waarna Wittigis, een Gotische generaal, de troon besteeg. Belisarius en zijn keizerlijke leger waren ondertussen overgestoken uit Sicilië en hadden Napels ingenomen. Omdat ze daar niet werden toegelaten en vroegen met rust te worden gelaten, 'vermoordde Belisarius zowel de Goten als de Napolitanen, en begon hij aan een plundering waarbij zelfs de kerken niet werden gespaard. Hij was zo bloeddorstig dat hij echtgenoten met zijn zwaard doodde in bijzijn van hun vrouwen en de gevangengenomen vrouwen en zoons van leden van adel elimineerde. Niemand werd gespaard, geen priesters, geen dienaren van God en geen maagdelijke nonnen.'11 Italië zou aan nog veel meer van dergelijke taferelen worden onderworpen voordat de oorlog twee decennia later ten einde kwam.
Met deze gewelddadigheden geconfronteerd en ondanks het feit dat ze koning Wittigis hadden gezworen dat ze de stad niet zouden overgeven openden de senatoren, daardoor aangespoord door een nieuwe paus, de poorten van Rome voor Belisarius. De prijs die ze daarvoor betaalden was de afslachting van senatoriale gijzelaars die door de Goten in Ravenna werden vastgehouden. Agapitus was in Rome een paar maanden eerder opgevolgd door een jonge subdiaken, Silverius, zoon van de voormalige paus Hormisdas. Er moet worden opgemerkt dat clerici huwden en kinderen kregen, wat in latere eeuwen veroordeeld zou gaan worden. Zoals uit brieven van Leo de Grote blijkt mocht een getrouwde man gewoon lid van de clerus worden, zolang hij of zijn vrouw maar niet al eerder getrouwd was geweest. Opnieuw trouwen was verboden, en als een geestelijke eenmaal in functie was, werd van hem verwacht dat hij niet trouwde. Abstinentie was een ideaal, maar geen verplichting, dus mochten getrouwde clerici kinderen krijgen, ook al waren sommige rigoristen het daar niet mee eens.
Volgens het Liber Pontificalis had Silverius de pauselijke zetel van koning Theodehad gekregen en werd hij ondanks oppositie van de clerus in Rome gewijd, maar 'met geweld en angst'. Er wordt gezegd dat ze hem pas na zijn wijding accepteerden en dat alleen 'om de eenheid van kerk en religie te waarborgen'.12 De anonieme samensteller schreef dit echter in de beginjaren van het volgende pontificaat, toen er, zoals we zullen zien, overtuigende argumenten waren dat Silverius niet rechtmatig was verkozen. In de omstandigheden van 536 maakten zijn familiebanden hem echter tot de perfecte keuze.
Hoewel Silverius verantwoordelijk was voor het verwelkomen van Belisarius en zijn leger in Rome in december 536 werd hij daarna gearresteerd, beschuldigd van verraderlijke correspondentie met de Goten - die voorbereidingen aan het treffen waren om de stad te belegeren - en naar Constantinopel gestuurd. Belisarius handelde in opdracht van Theodora, die Belisarius' vrouw Antonina, een goede vriendin van de keizerin, souffleerde. Theodora wilde een gezeglijke paus die ongedaan zou maken dat Agapitus haar monofysitische medestanders had verslagen. Haar keuze viel op apocrisiarius Vigilius, die naar Rome werd gestuurd om tot paus te worden gekozen ondanks het feit dat er niet was geprotesteerd tegen de rechtmatigheid van de verkiezing van Silverius het jaar daarvoor, en zijn afzetting werd geregeld door een seculiere en geen kerkelijke autoriteit. Ondanks de flagrante onordelijkheid van het proces werd Vïgilius op 29 maart 537 tot bisschop gewijd, kort nadat de Goten waren begonnen aan hun belegering van Rome.
De tegenstrijdige aard van het religieuze beleid dat werd uitgezet onder Justinianus en Theodora werd nog duidelijker toen het Silverius, die door de keizerin was verbannen naar Lycië in Klein-Azië, lukte een audiëntie bij de keizer te regelen, die bevel gaf dat Silverius terug zou worden gebracht naar Rome voor een correct onderzoek van de beschuldigingen die tegen hem waren geuit. Eenmaal daar aangekomen was Silverius in handen van zijn vijanden, en hij werd in november 537 gedwongen af te treden. Hoewel Silverius de kloostergeloften aflegde werd hij verbannen naar het eiland Ponza, waar hij enkele weken later overleed. Volgens het Liber Pontificalis heeft paus Vigi-lius hem de hongerdood laten sterven, maar volgens de toenmalige keizerlijk historicus Procopius had een handlanger van de vrouw van Belisarius met zijn dood te maken.13
Deze episode werd problematisch voor latere generaties katholieke historici, aangezien Vigilius paus was geworden terwijl zijn voorganger nog leefde en in ambt was. Dat Silverius vervolgens is gedwongen te vertrekken loste het probleem van het einde van zijn pontificaat op, maar Vigilius was acht maanden daarvoor al gewijd. Eind zestiende eeuw probeerde de analist kardinaal Baronius, die tegen protestantse interpretaties van de vroege geschiedenis van het pontificaat streed, het cirkeltje rond te maken door te beweren dat Vigilius onmiddellijk na het aftreden van Silverius had meegedaan aan een herverkiezing, waarmee zijn positie werd bekrachtigd, maar er is geen bewijs voor deze bewering. De wijding van Vigilius is ongetwijfeld niet gegaan zoals het hoorde, maar dat was toen het gebeurde niet iets waar de kerk van Rome zich druk over maakte.
De Drie Kapittels
Het lijkt misschien paradoxaal dat het Liber Pontificalis de verkiezing van Silverius zo vijandig beschrijft en vervolgens zo medelevend rapport doet van zijn afzetting en overlijden. De twee delen van de biografie van deze paus zijn echter opgetekend door twee verschillende auteurs, die een eeuw na elkaar schreven. De eerste van hen, die rond 540 schreef, presenteerde de officiële rechtvaardiging voor het afzetten van Silverius, maar tegen de tijd dat de tweede het verhaal vanaf 537 tot zijn eigen tijd voortzette, werd deze paus vereerd als heilige, en was zijn opvolger, Vigilius, enorm controversieel geworden. De reden hiervoor is terug te leiden tot iets wat bekendstaat als de controverse van de Drie Kapittels, het resultaat van een gedoemde poging de kloof binnen de oosterse kerken over de theologie van de naturen van Christus, die elk decennium dieper werd, te slechten. Keizer Justinianus nam in de vroege jaren 540 een nieuwe theologisch adviseur aan, Theodorus Askidas, bisschop van Caesarea in Cappadocië. De bisschop overtuigde Justinianus ervan dat een verzoening gerealiseerd kon worden door het verketteren van drie theologen uit de vij fde eeuw, wier ideeën bij zonder veel aversie opriepen bij de monofysieten. De keizer werd ervan overtuigd dat de monofysieten het Concilie van Chalcedon, waaraan hij zelf geheel was toegewijd, zouden aannemen als het drietal zou worden uitgeroepen tot volgelingen van Nestorius. Dat gebeurde in een edict in 544. De aard van de terechtwijzing varieerde per geval. Van een van de doelwitten, Theodorus van Mopsuestia ("j" 428), werd zowel de persoon als al zijn werk geëxcommuniceerd. In het geval van Theodoretus van Cyrrhus (f 457/' 5 8) werden alleen zijn werken tegen Cyrillus van Alexandrië veroordeeld, terwijl de enige verdachte tekst van Ibas van Edessa (y 457) een anonieme brief aan een Pers genaamd Mari was, van wie iedereen wist dat hij hem had geschreven, maar waarvan het auteurschap officieel twijfelachtig werd verklaard.
De behandeling van Theodorus deed de overtuiging geweld aan dat een individu niet bij verstek of postuum mocht worden veroordeeld, zelfs niet als specifieke werken van die persoon konden worden geëxcommuniceerd. De grootste onrust ontstond echter door de behandeling van Theodoretus en Ibas, omdat beiden tijdens de 'roverssynode' van Efeze waren geëxcommuniceerd en vervolgens werden gerehabiliteerd tijdens het Concilie van Chalcedon. Deze hernieuwde aanval, bijna een eeuw nadat Theodoretus en Ibas betrokken waren geweest bij deze toetssteen van orthodoxie, werd, met name in het Westen, gezien als nóg een poging om het gezag van Chalcedon te ondermijnen.
Er was ook bezorgdheid onder de pro-Chalcedonische bisschoppen in het Oosten, en patriarch Mennas van Constantinopel, die afgunstig was op de invloed van Theodorus Askidas, wilde het edict alleen accepteren als de paus dat ook deed. Bisschoppen in westelijke keizerlijke territoria zoals de Balkan, Sicilië en Noord-Afrika reageerden er nog vijandiger op. Steun van de paus voor het nieuwe beleid was absoluut noodzakelijk wilde het succesvol worden, maar het advies dat Vigilius van de belangrijkste Afrikaanse theoloog in die periode, diaken Ferrandus van Carthago, kreeg, was te weigeren. Dus gaf keizerin Theodora in 545 opdracht dat Vigilius naar Constantinopel moest komen zodat ze hem kon dwingen in de pas te gaan lopen. Het vijandige Li- ber Pontificalis beschrijft hoe een keizerlijke macht Vigilius tijdens het vieren van een mis in de kerk van Santa Cecilia in Trastevere greep en hem op een schip zette dat in de Tiber lag te wachten, terwijl uitgehongerde burgers - Rome werd weer belegerd door de Goten - met stenen en pannen smeten en riepen: 'Neem de hongersnood mee! Neem de moorden mee! Je hebt de Romeinen slecht behandeld en zult onheil treffen waar je naartoe gaat!'14 De laatste van deze verwensingen zou in ieder geval uitkomen. De reis van Vigilius was langzaam, hij moest het hele jaar 546 op Sicilië blijven vanwege de oorlog, waar hij per brief en persoonlijk onder druk werd gezet door Italiaanse en Afrikaanse bisschoppen die tegen het keizerlijke edict waren. Hij hoorde ook dat patriarch Mennas het edict van de keizer ondertussen had geaccepteerd, dus toen Vigilius in het voorjaar van 547 uiteindelijk in Constantinopel aankwam, excommuniceerde hij Mennas stante pede. Dit vertoon van bravoure hield niet lang stand. De keizer en keizerin beslotfen de paus te paaien, en vier maanden later herriep die zijn straf voor Mennas. Tegen 548 stond hij volledig achter Justinianus en schreef een per soonlijkjudicatum waarin hij bevestigde dat hij het eens was met excommunicatie van de drie auteurs. Twee van zijn diakens, die vonden dat hij Chalcedon daarmee verried, lieten het uitlekken. De westelijke provincies waren het al snel met de diakens eens en Vigilius werd tijdens een Afrikaanse synode geëxcommuniceerd. Er ging een gerucht dat hij in 537 de keizerin had gesteund in het propageren van het monofysitisme zodat ze hem paus zou maken en dat hij sindsdien heimelijk met de monofysitische bisschoppen was blijven corresponderen.
Nu er zo razend op hem werd gereageerd krabbelde Vigilius terug, hoewel hij zijn twee ontrouwe diakens wel ontsloeg, met een begeleidende snibbige ontslagbrief. Hij trok zijn judicatum in en drong er bij Justinianus op aan dat hij zijn edict zou uitstellen tot hij een volledige raad van bisschoppen uit zowel de oostelijke als de westelijke provincies bijeen kon roepen om de kwestie mee te bespreken. Daarmee werd ingestemd, maar de vertegenwoordigers uit het Westen maakten geen haast te komen, en er arriveerde er maar één uit de Balkan en niet één uit Afrika. Toen Vigilius weigerde verder te gaan voordat er meer delegaties uit het Westen zouden zijn gearriveerd, bekrachtigde de geïrriteerde keizer het edict, en de paus dreigde, met steun van de bisschop van Milaan, met wie hij sinds Sicilië al in contact was, eenieder die het accepteerde te excommuniceren. Toen vluchtte hij naar een kerk in Constantinopel. Een poging Vigilius uit zijn toevluchtsoord te sleuren mislukte omdat hij zich aan het altaar vastklampte, en hij werd uiteindelijk overgehaald naar het paleis terug te gaan dat hem was beloofd toen hij ermee had ingestemd rationelere manieren van communicatie aan te wenden. Hij was er min of meer onder huisarrest, klaagde over sinistere geluiden in zijn slaapkamer en het lukte hem met een handjevol clerici per boot te ontsnappen naar Chalcedon, aan de andere kant van de Bosporus, waar ze zich terugtrokken in de kerk van Sint-Eufemia. Dit was een te heilige en te openbare plaats om hem met meer geweld te kunnen bejegenen, en men kwam tot een wapenstilstand, waarbij het edict weer werd ingetrokken tot er een volledige raad over was samengekomen. Toen die vergadering in mei 553 samenkwam, was de balans nog steeds niet gelijk, met 165 bisschoppen uit het Oosten en maar 16 uit het Westen. Vigilius beweerde dat hij ziek was en weigerde te komen, maar hij stelde een constitutum (decreet) op waarin hij zijn verzet tegen de veroordeling van de drie auteurs duidelijk maakte en verbood dat er verder woorden aan vuil zouden worden gemaakt.1' Het werd ondertekend door de westelijke bisschoppen, maar Justinianus weigerde dat het aan de raad zou worden voorgelegd, die haar overleg in juni eindigde en de drie auteurs excommuniceerde. De kwestie van Vigilius' aanvaarding was nog niet opgelost. Ondanks het standpunt dat hij in zijn constitutum had ingenomen werd de paus ertoe overgehaald, niet het minst door zijn eigen adviseurs, zich neer te leggen bij de beslissingen van de raad, en hij veroordeelde de drie schrijvers in brieven die hij in december 553 schreef alsnog. Hij kreeg het jaar daarop toestemming om naar Rome terug te keren, waar de Gotische oorlog net was beëindigd met het verslaan en doden van de laatste twee Gotische koningen. Maar Vigilius kwam niet verder dan Sicilië, waar hij in juni 555 stierf. Na een sedisvacatie van tien maanden werd er een nieuwe paus gewijd. Hoewel nergens wordt uitgelegd waarom, was er zo lang geen paus omdat de keuze van de opvolger van Vigilius in handen van de keizer was. Er waren nog maar weinig senatoren in Rome, aangezien veel van hen in 552 door de Goten waren afgeslacht, en de clerus had geen leider. Veel van de belangrijke leden waren nog in het Oosten, en zo ook een diaken genaamd Pelagius. Hij kwam uit een Romeins-aristocratische familie en had Agapitus in 535 naar Constantinopel begeleid, waar hij Vigilius als vertegenwoordiger van de paus daar had opgevolgd. In 551 was hij weer terug nadat de raad bijeen was geroepen en diende nadien als belangrijkste theologisch adviseur van Vigilius. Het is heel goed mogelijk dat hij in 553 het constitutum voor de paus heeft geschreven, die hij niet volgde toen die zich later dat jaar bedacht. Hij weigerde de Drie Kapittels, zoals de excommunicatie van Theodorus, Theodoretus en Ibas bekend werd, aan te nemen en bleef in ballingschap in het Oosten toen Vigilius naar Rome terugkeerde. Pelagius schreef een lijvige verdediging van de drie auteurs en bekritiseerde de paus om zijn uiteindelijke capitulatie en twee van zijn diakens omdat die hem hadden geadviseerd dat te doen. Desondanks accepteerde Pelagius uiteindelijk de excommunicatie van het drietal en accepteerde de beslissingen van de raad toen hij begin 556 van Justinianus de pauselijke zetel kreeg aangeboden. Pelagius keerde in april terug naar een beschadigd en verpauperd Rome en ontving er ondanks aanzienlijke vijandigheid van zowel de clerus als het volk zijn wijding. Maar twee bisschoppen, in plaats van de vereiste drie, wilden hem wijden. Het Liber Pontificalis, dat net zo bevoordeeld tegen hem is als tegen Vigilius, vertelt het onwaarschijnlijke verhaal dat Pelagius zijn voorganger heeft vergiftigd en in het openbaar op het evangelie zwoer dat hij dat niet had gedaan. Dit verhaal vestigde een belangrijk precedent voor hoe een paus zichzelf kon vrijpleiten van ernstige aantijgingen.
Het is echter wel aannemelijk dat Pelagius 1 (556-561) kort na zijn wijding publiekelijk heeft verklaard wat zijn theologische principes waren, om zo te pogen het gerucht de kop in te drukken dat hij een overeenkomst met de keizer zou hebben getroffen. Zijn populariteit groeide vanaf het moment dat hij met geld van zijn familie aan de wederopbouw van Rome begon, dat ernstig was beschadigd tijdens twee belegeringen en een periode van verlating van drie maanden. Hij bekostigde tevens eten voor de armen. Hij kondigde echter ook zijn acceptatie van het recente concilie aan, dat later officieel werd erkend als het Oecumenisch Concilie v (of het tweede Concilie van Constantinopel), en verordonneerde dat de decreten die er waren uitgevaardigd niet ter sprake zouden worden gesteld of ook maar zouden worden besproken in de regionale synodes in het Westen. Een aantal bisschoppen in Noord-Italië, Sicilië, de westelijke Balkan en Afrika weigerde acuut zijn gezag aan te nemen omdat ze vonden dat hij Chalcedon verried, en ze verbraken de communie met hem. Resultaat was het langste schisma dat tot heden bekend is binnen de westerse kerk, en dat tot en met de zevende eeuw voortduurde. De aanvankelijk brede geografische impact slonk echter snel, en Rome moest, vanwege factoren die niets met de discussie zelf te maken hadden, een paar concessies doen om gezag terug te winnen. In Afrika, dat sinds 533 door de keizer werd geregeerd, werd geweld gebruikt om de bisschoppen en leidinggevende abten de keizerlijke theologie te laten accepteren. Er werden er een paar naar het Oosten verbannen en anderen capituleerden. Sommigen die weigerden, inclusief hele kloostergemeenschappen, verhuisden, vaak naar Spanje, waar hun aankomst, samen met hele bibliotheken vol boeken, in de Spaanse kerk aanzette tot een intellectuele renaissance die duurde tot de Arabische verovering in 711. Hun vlucht werd tevens aangespoord door de invallen van Berberstammen in de kustdistricten, die de keizerlijke garnizoenen niet konden tegenhouden. Deze vervolgingen, oorlog en migratie waren een nekslag voor de intellectuele kracht en onafhankelijkheid van de Afrikaanse kerk. In Italië berokkende de oorlog tussen de keizerlijke troepen en de Goten, die meer dan twintig jaar duurde, blijvende schade aan zowel stad als platteland. Slachtingen, plunderingen en het vernietigen van boerderijen door beide kampen leidden tot hongersnood en ontvolking. De laatste enclaves van Gotische weerstand werden pas in 560 geëlimineerd. In dezelfde periode werd de verdediging van de Balkan vrijwel opgegeven vanwege overbelasting van de keizerlijke legers in campagnes in Afrika, Italië, Spanje en aan de oostelijke grenzen, waardoor veel gebieden onder de voet werden gelopen door Slaven die over de Donau heen migreerden. Diplomatieke pogingen werden gedaan om de controle over de Donau terug te krijgen door verdragen te sluiten met rivaliserende barbaarse staten. In 568 leidde een slecht ingeschatte beleidswijziging van de kant van de nieuwe keizer, Justinus 11 (565-578), ertoe dat de Langobardi (Lombardijers) de Alpen overstaken en zonder tegenstand Italië binnenvielen. Ze maakten zichzelf binnen een decennium meester van een groot deel van het noorden en het centrum van het schiereiland, met hun koningszetel in Pavia bij Milaan. Rome werd in 579 onderworpen aan de eerste belegering door de nieuwe indringers. De Lombardijers zouden de daaropvolgende twee eeuwen de grootste bedreiging voor de veiligheid van Rome en de politieke banden van de paus met het keizerrijk worden. In deze omstandigheden, nu de legers van de keizerlijk gouverneur, de exarch, vanuit Ravenna militaire en diplomatieke pogingen deed de Lombardijse overwinningen tot een minimum te beperken, leken theologische meningsverschillen minder belangrijk. Vandaar dat bisschop Laurentius 11 van Milaan, wiens voorganger een uitgesproken tegenstander van de theologie van Justinianus was, er in 573 mee instemde de communie met Rome te herstellen en de Drie Kapittels te accepteren. Al snel was de metropolitaanse provincie Aquileia in het noordoosten van Italië de enige die weigerde de band met Rome op die voorwaarden weer aan te trekken. Paus Pelagius 11 (579-590) probeerde de exarch over te halen de bisschoppen te dwingen zich te onderwerpen, maar de Lombardijse dreiging maakte inzet van een derge-lijke tactiek te gevaarlijk. Meerdere bisdommen rond de noordelijke Adriatische Zee bleven communie met Rome weigeren tot de tijd van paus Sergius i (687-701).
De kloof bracht het episcopaat in verlegenheid. De Ierse abt Columbanus schreef in 608 een kostelijke brief aan paus Bonifatius iv om hem op de hoogte te brengen van het aanhoudende schisma, dat in de weg stond van Columbanus' missionarissenwerk in het Lombardijse koninkrijk. Hij was niet bepaald eerbiedig over Vigilius: 'Let daarom goed op, smeek ik u, paus, let goed op, en ik zeg nog eens: let goed op, want het zou kunnen dat Vigilius niet al te waakzaam was.' Hij had ook gehoord dat Bonifatius net zo mild was ten aanzien van ketters als Vigilius, die een goed woordje had gedaan voor 'oude ketters als Eutyches, Nestorius en Dioscorus' tijdens de een of andere vergadering, 'ik weet niet welke'. Hij spoorde de paus aan een nieuw concilie te beleggen om de kwestie op te lossen, die hij een noodgeval noemde, en 'niet zomaar een dagje naar de races'.16 Met een dergelijke nalatenschap is het niet verrassend dat de samensteller van het Liber Pontificalis in het midden van de zevende eeuw niet helemaal objectief terugkeek op het tijdperk van Vigilius en Pelagius 1 en elk verhaal dat hen in diskrediet bracht geloofde. De tweezwaardenleer van Gelasius 1 werd in hun tijd duidelijk geen realiteit.