10
Vrij, kuis en katholiek
(999-1099)
De weg naar Canossa
De westerse keizer Hendrik iv knielde eind januari 1077 drie dagen lang in de sneeuw bij een kasteeltje op een rots bij Canossa in het noorden van Italië, blootsvoets en gekleed in eenvoudige wollen kleding en 'smeekte met veel tranen om de hulp en troost van apostolische genade'. In het fort, dat eigendom was van een loyale pauselijke bondgenote, de geduchte gravin Mathildis van Toscane, was paus Gregorius vu, die met 'ongewone hardheid van geest' zijn best deed zich niet door zijn adviseurs te laten overhalen de schijnbaar berouwvolle keizer te vergeven, die deze zichzelf toegebrachte boete deed om te proberen een pauselijke excommunicatie ongedaan gemaakt te krijgen.1
Deze scène, die voor latere generaties het archetypische beeld werd van het deemoedigen van lekenautoriteit door de kerk, lijkt heel ver af te staan van het patroon van pauselijk-keizerlijke relaties zoals ze driekwart eeuw daarvoor bestonden, toen het nieuwe millennium aanbrak. Hoe deze dramatische wending zich voordeed heeft wat uitleg nodig. Keizer Otto m (983-1002) resideerde vanaf 998 grotendeels in Rome, en toen zijn neef Gregorius v in 999 stierf koos hij zijn eigen persoonlijke leraar Gerbert van Aurillac als nieuwe paus. Gerbert nam de naam Silvester 11 aan, naar de voorganger die Constantijn zou hebben gedoopt, de eerste christelijke keizer. Hij is een van de bekendste middeleeuwse pausen, dankzij zijn uitzonderlijke carrière en het feit dat er 264 van zijn brieven bewaard zijn gebleven, hoewel maar dertig daarvan tijdens zijn episcopaat werden geschreven. De intelligente zoon van vrije boeren was monnik in Aurillac, in het zuidwesten van Frankrijk, tot de graaf van Barcelona hem in 976 naar de abdij van Ripoll in Catalonië stuurde om verder te studeren, waar hij vertalingen van Arabische wetenschappelijke en wiskundige werken aantrof die ten noorden van de Pyreneeën nog onbekend waren. Toen de graaf hem in 970 meenam op een diplomatieke missie naar Rome werd hij bekend om deze nieuwe kennis. Paus Johannes xiii stuurde hem naar het Ottoonse hof, waar hij leraar werd van de toekomstige Otto n en de leiding kreeg over de kathedraal van Reims. Otto maakte hem in 980 abt van het vooraanstaande klooster van Bobbio in Noord-Italië, waaruit hij in de nasleep van de vreemdelingenhaat die volgde op de plotselinge dood van de keizer in december 983 door zijn monniken werd verdreven. Gedwongen terug te keren naar Reims was hij nauw betrokken bij de gecompliceerde politieke gebeurtenissen in de jaren 980 omtrent de opvolging van de kinderkoning Otto m in Duitsland en de vervanging van de Karolingische dynastie door het huis Capet in Frankrijk. Gerberts hoop in 989 de opvolger van aartsbisschop Adalberdo van Reims te worden werd verijdeld toen koning Hugo Capet de post aan de onwettige Karolingische prins Arnulf gaf. Toen de nieuwe aartsbisschop door een synode in 991 echter werd afgezet wegens zijn aandeel in een mislukte Karolingische opstand werd Gerbert gekozen om hem op te volgen. Arnulfs appèl op Rome werd bevestigd door Johannes xv en Gerbert was afhankelijk van koninklijke steun om zijn functie te behouden. Toen die steun zwak bleek vertrok hij naar Italië om zijn zaak te bepleiten voor de recent gewijde Gregorius v, die hem begin 997 afzette tijdens de synode van Pavia. Hij had meer geluk toen hij werd gevraagd als leraar van Otto iii, die begin 998 de paus overhaalde Gerbert tot aartsbisschop van Ravenna te benoemen. Otto 111 liet hem op 2 april 999 tot opvolger van Gregorius v benoemen.
Geen paus voor hem had zoveel gereisd of zo'n gevarieerde carrière gehad als Silvester n. Als auteur van een verhandeling over het astrolabium en in zijn werk over logica, wiskunde en astronomie komt hij over als de geleerdste van alle pausen op vakgebieden buiten de theologie. In latere legendes wordt hij geportretteerd als tovenaar die de pauselijke troon wist te bemachtigen door een pact met de duivel te sluiten.
De persoonlijke band tussen paus en keizer resulteerde erin dat ze nauw samenwerkten in het stimuleren van de westerse keizerlijke opperheerschappij , de kerstening van het koninkrijk van de Magyaren en de ontwikkeling van de kerk in Moravië en Polen. Maar Otto 111 en Silvester 11 waren het niet altijd met elkaar eens. De keizer verwierp pauselijke aanspraak op delen van het voormalige exarchaat in het noordoosten van Italië en is voor zover we weten de enige die voor het einde van de Middeleeuwen de authenticiteit van de Donatie van Constantijn ontkende. Silvester was op zijn beurt niet gehoorzaam zonder kritisch te zijn en weigerde in 1000 het verzoek van de Poolse hertog Boleslav om de koninklijke titel, die door de keizer werd verleend, goed te keuren. Otto 111 was toegewij d aan Rome, waar hij zij n intrek nam ineen nieuw paleis op de Aventijn, maar dat bleek zijn ondergang te worden.2 In februari iooi dwong een opstand onder leiding van het huis Crescentius zowel de keizer als de paus de stad uit te vluchten. Otto liep kort daarna malaria op en stierf op tweeëntwintigjarige leeftijd. Zijn erfgenaam, zijn neef Hendrik n (1002-1024), hertog van Beieren, moest eerst zijn autoriteit ten noorden van de Alpen bevestigen, en Arduin, markgraaf van Ivrea, werd in afwezigheid van Hendrik in Pavia tot koning van Italië gekozen. Silvester 11 moest een compromis sluiten met het huis Crescentius en keerde terug naar Rome, waar hij onder hun gezag leefde tot zijn dood op 12 mei 1003. Johannes 11 Crescentius domineerde onder de titel Patricius Romanorum de daaropvolgende drie pausen, van wie de eerste twee waarschijnlijk familie van hem waren. De derde, paus Sergius iv(ioo9-ioi2), zoon van een schoenmaker, met de bijnaam buccaporca (varkensbek), is mogelijk degene die het concept kruistocht heeft ingevoerd. In 1009 gaf de steeds grilliger wordende kalief van Egypte, Al-Hakim (996-1021), opdracht tot de volledige vernietiging van de Heilig Grafkerk in Jeruzalem. Paus Sergius overwoog een expeditie om Jeruzalem in te nemen en de kerk te laten restaureren, maar verder dan een idee is het plan nooit gekomen.
In het Westen herstelde de overwinning van Hendrik 11 op Arduin in 1004 de Ottoonse macht in Italië, maar Crescentius was onwillig Hendrik Rome binnen te laten, aangezien zijn vader was onthoofd en zijn moeder in opdracht van Otto in in 998 meerdere keren was verkracht.' Dus werd Hendriks verzoek om een keizerlijke kroning door meerdere elkaar opvolgende pausen afgewezen, tot er een dramatische coup plaatsvond in Rome. Sergius iv stierf op 12 mei 1012 en Johannes 11 Crescentius twaalf dagen later. Toen hij in doodsstrijd lag had hij al geen macht meer, en zijn kandidaat voor het pausdom werd afgewezen ten gunste van Benedictus vin (1012-1024), tweede zoon van de hertog van Tusculum. Zowel het huis Tusculum, zoals het wordt genoemd, als het huis Crescentius bestond uit afstammelingen van senator Theophilus, die vroeg in de tiende eeuw over Rome had geregeerd, respectievelijk via zijn dochters Theodora en Marioza, maar de huizen waren verbeten politieke rivalen. Benedictus, die geen geestelijke was toen hij werd gekozen, nam persoonlijk de leiding over militaire operaties tegen het huis Crescentius in de Sabijnse Heuvels ten noordoosten van Rome. De paus was voor het eerst sinds Johannes xn meester over zijn eigen stad, en hij installeerde zijn jongere broer Romanus als gouverneur. Benedictus draaide in 1014 het beleid van Crescentius tegen Hendrik 11 terug en nodigde hem in Rome uit voor een keizerlijke kroning. Na de ceremonie stemde een synode in Rome op verzoek van de nieuwe keizer in met acceptatie van het filioque als toevoeging op het Niceense Credo, een gebruik dat Rome sinds de tijd van Karel de Grote had weerstaan. Benedictus en Hendrik ontmoetten elkaar later dat jaar ook in Ravenna, waar de paus presideerde over een synode die simonie (de handel in geestelijke ambten of privileges) verketterde. Een synode te Pavia in 1022, gehouden tijdens het daaropvolgende bezoek van Hendrik aan Italië, deed hetzelfde en verbood bovendien dat clerici met de rang van subdiaken ofhoger trouwden of een minnares hadden. De nieuwe paus was meer een man van actie dan een hervormer of wetenschapper. Hij herstelde met geweld het pauselijk gezag in het zuiden van Toscane en Campanië en nam in 1016 persoonlijk het commando over een vloot die gelieerd was aan de maritieme steden Pisa en Genoa en die de Arabieren versloeg en ze van Sardinië verdreef. Hij aarzelde ook niet van de gelegenheid gebruik te maken om het pauselijk gezag in het zuiden van Italië uit te breiden door een opstand tegen de oosterse keizer Basileios 11 (969-1025) in Apulia te steunen, ook al leidde die ertoe dat zijn naam uit de diptiek in Constantinopel werd geschrapt. Toen de rebellie was neergeslagen vielen troepen van Basileios pauselijke territoria binnen, waardoor de paus werd gedwongen Rome te verlaten en om hulp aan te kloppen bij Hendrik 11 in Bamberg. Hendrik hernieuwde er het Ottonianum van 961 en zegde militaire steun toe. Zijn campagne in Italië in 1022 bracht een halt toe aan het op-rukken van het oosterse leger. Benedictus werd opgevolgd door zijn jongere broer, de consul, hertog en senator Romanus, die Johannes xix werd (1024-1032), naar wordt beweerd door omkoping.4 Hij begon als niet-geestelijke en doorliep alle rangen tot die van bisschop in één dag. Johannes verzoende zich in een minder krijgshaftig episcopaat dan dat van zij n broer met het met geweld onderdrukte huis Crescentius en steunde de Duitse koning Koenraad 11, de eerste vorst van de nieuwe Salische dynastie, die hij in 1027 tot keizer kroonde. De kroning werd bijgewoond door koning Knoet van Denemarken en Engeland (ioi3/' i6-io35), die van de gelegenheid gebruikmaakte door een jaarlijkse betaling aan het episcopaat toe te zeggen die al snel bekend werd als de Sint-Pieterspenning. Volgens een contemporaine kroniekschrijver uit een klooster ontving Johannes in 1024 een gezantschap van de oosterse keizer Basileios 11 de Bulgarendoder, die hem geschenken aanbood als hij zou accepteren dat de patriarch van Constantinopel even 'universeel' in zijn eigen invloedssfeer was als de bisschop van Rome op de hele wereld. Misschien dat Johannes wel wilde instemmen, aangezien 'in onze tijd hebzucht naar rijkdom de koningin van de wereld is', maar abt Willem van Volpiano bracht hem op andere gedachten. Hij zei dat de Romeinen ooit hadden geregeerd over 'het hele hemellichaam van de wereld', maar aangezien het nu in vele landen was onderverdeeld, die werden geregeerd door 'ontelbare scepters', was de macht te binden en ontbinden, in de hemel zowel als op aarde, exclusief voorbehouden aan degene die de zetel van Petrus bezette.5
Het monopoliseren van de pauselijke zetel door het huis Tusculum ging na de dood van Johannes xix door. Een derde broer, Alberic, die graaf van Tusculum was, was ook administrateur van het Lateraanse paleis. Hij was getrouwd en had vier zoons, van wie er in 1032 één tot Benedictus ix werd gekozen. Hoewel de contemporaine kroniekschrijver Rodulfus Glaber beweerde dat Benedictus toen pas tien was en dat er geld van hand tot hand ging om zijn verkiezing veilig te stellen, was in ieder geval de eerste van deze aantijgingen sterk overdreven. Glaber was monnik in Cluny en schreef als voorstander van hervormingen. Zijn Historiarum Libri Quinque (De Historiën), waaraan hij in 1026-1027 begon, vertelde over een groeiende onrust binnen het episcopaat, waartoe verkiezing afhankelijk leek van dezelfde simonie die door pausen werd veroordeeld. De Duitse koning, Hendrikm (1039-1056), stelde zijn verzoek om keizerlijke kroning uit omdat hij de kroon niet wilde ontvangen van een paus die besmet was met een dergelijke zonde.
Nog schokkender, en nog nooit voorgekomen, was dat Benedictus ix in 1045 besloot af te treden. Het gerucht ging dat hij zowel wilde trouwen als dat hij het pausdom te koop had gezet om de kosten van zijn verkiezing terug te verdienen. De waarheid is moeilijk te achterhalen, maar het abdiceren van Benedictus markeert een cruciale wijziging in de geschiedenis van het pausdom. Het huis Crescentius leidde in september 1044 een opstand waardoor Benedictus naar Tusculum moest vluchten, en het waarborgde in januari 1045 de verkiezing van bondgenoot Johannes, bisschop van Sabina, als Silvester in. De rivaliserende pausen excommuniceerden elkaar. Het bewind van Silvester was kort, aangezien Benedictus op 10 maart Rome terugnam en Silvester dwong naar Sabina terug te gaan, waar hij verbleef onder bescherming van Crescentius en volhield dat hij de rechtmatige paus was. Maar Benedictus gaf op 1 mei het pausdom op ten gunste van zijn peetvader, een bejaarde priester uit Rome genaamd Johannes Gratianus, die bij acclamatie van het volk en in nagedachtenis aan Gregorius de Grote de naam Gregorius vi kreeg.
Hoewel er werd gezegd dat er omkoping was betrokken bij zijn verkiezing werd de paus toegejuicht door hervormers in heel West-Europa. Glaber eindigde zijn Historiën in Bourgondië met deze gebeurtenis en verklaarde Gregorius 'een zeer religieus en godvruchtig man... wiens goede reputatie heeft hersteld wat zijn voorganger had bezoedeld'.6 In eenzelfde sfeer schreef de toonaangevende Italiaanse hervormer en asceet Petrus Damianus, prior van Fonte Avellana, om de nieuwe paus te feliciteren en hem aan te sporen hard op te treden tegen het kwaad van simonie. De veranderingen in Rome leidden ertoe dat Hendrik n om de keizerlijke titel verzocht, en de kroning werd gepland op eerste kerstdag 1046.
De ambtsaanvaarding van Gregorius vi werd verwelkomd als een positieve verandering in de spirituele kwaliteit van degene op de zetel van Petrus. Het is ook heel goed mogelijk dat Benedictus ix abdiceerde omdat hij steeds afkeurender werd bejegend in West-Europa en zelfs Rome zelf, niet alleen vanwege zijn persoonlijke gedrag, maar ook om de vorm van pausdom die hij vertegenwoordigde. De voorgaande anderhalve eeuw waren pausen óf lid geweest van de dominante aristocratische factie die de stad regeerde, of ze stonden er onder invloed van. Hun bredere rol in het westerse christendom, als hoorders van kerkelijke verzoeken en uitvaardigers van charters van privilege, was ondergeschikt aan hun gedienstigheid aan de politiek van Rome. Dat was logisch in de context van de plaatselijke machtsstructuren die zich hadden ontwikkeld tijdens de neergang van het Karolingische Rijk, maar bij de opening van het nieuwe millennium vonden er belangrijke veranderingen plaats in Europa, waarbij hervormingsidealen die de handel en communicatie verbeterden zich steeds verder wortelden in de kerk. Er begon zich bovendien een internationalere blik te vormen nu staten qua omvang en ontwikkeling groeiden. Toen de paus en de toekomstige keizer elkaar in 1046 in Piacenza ontmoetten leek alles goed, maar Hendrik werd al snel op de hoogte gebracht van het gerucht dat Gregorius zijn functie had gekocht. Het kwam Hendrik ook slecht uit dat er drie pausen naast elkaar bestonden, aangezien hij moest weten wie de rechtmatige was zodat die hem kon kronen. Om de kwestie op te lossen voor de geplande kroning droeg Hendrik de bisschoppen van Rome en de bisschoppen die met hem waren meegekomen uit Duitsland en NoordItalië op een synode in Sutri, ten noorden van Rome, bijeen te roepen op 20 december, waar de rivaliserende pausen ook werden ontboden. Silvester 111 en Gregorius vi waren aanwezig, maar Benedictus ix weigerde te komen. De bisschoppen, met de koning als voorzitter, zetten Silvester en waarschijnlijk ook Gregorius af, hoewel later werd beweerd dat die abdiceerde. Hoewel hij formeel werd veroordeeld tot levenslange opsluiting in een klooster functioneerde Silvester 111 tot in 1062 nog als bisschop van Sabina, en hij is nooit als tegenpaus geclassificeerd. Dat had te maken met het belang zijn beschermheren, het huis Crescentius, te vriend te houden. Gregorius vi werd echter naar Duitsland verbannen. Een tweede bijeenkomst van de synode werd in Rome op 24 december 1046 gehouden om kandidaten voor de nu lege pauselijke zetel te selecteren. De eerste keus van de koning, aartsbisschop Adalbert van Hamburg, bedankte en stelde zijn vriend bisschop Suitger van Bamberg voor, die op eerste kerstdag werd gewijd als Clemens n. De nieuwe paus kroonde direct Hendrik en zijn vrouw, Agnes. Clemens organiseerde op 5 januari 1047 een hervormingssynode voordat hij met de keizer meeging op een expeditie in het zuiden van Italië. Hij stierf in Pesaro op 9 oktober, en zijn lichaam werd op zijn verzoek teruggebracht naar zijn bisdom Bamberg, dat hij nooit had opgegeven, om daar te worden begraven. Toen zijn lichaam in 1942 werd opgegraven werd als doodsoorzaak loodvergiftiging geconstateerd, waarschijnlijk veroorzaakt door de waterleidingen van het oude Romeinse watersysteem. Zijn goudzijden sokken bevinden zich onder de schatten in de kathedraal van Bamberg.7
De plotselinge dood van Clemens 11 maakte het voor Benedictus ix mogelijk om zichzelf opnieuw in Rome te vestigen, waaruit hij in juli 1048 door keizerlijke troepen werd verdreven. Toen hij in 1049 weigerde een synode bij te wonen werd hij erdoor geëxcommuniceerd, en hij verbleef opstandig in de Albaanse Heuvels tot zijn dood eind 1055. Een van zijn hervormingsgezinde tegenstanders droomde dat hij reïncarneerde als ezel.8
Het hervormende pausdom
Keizer Hendrik m was in Duitsland op zoek naar een vervanger voor Clemens n en ging te rade bij zijn adviserende bisschoppen. Een van hen, Wazo van Luik (1042-1048), verraste hem door de gebeurtenissen van 1046 openlijk te veroordelen. Hij had de biografieën van de pausen, hun decreten en de canons van de kerkvergaderingen bestudeerd en zei dat er consensus was dat 'de paus, wat zijn levensstijl ook moge zijn, moet worden geëerd en door niemand mag worden beoordeeld'. Hij legde uit dat Gregorius vi om die reden nog steeds de rechtmatige paus was.
Hendrik m weigerde naar dit argument te luisteren, en de verbannen Gregorius vi stierf eind 1047 in Keulen. Wazo was echter niet de enige die zich dingen afvroeg. Een anonieme Franse klerk schreef een verhandeling die bekendstaat als De Ordinano Pontijice (Over de wijding van de paus), waarin een aantal teksten wordt geciteerd, in het bijzonder uit de Pseudo-Isidorische Decretalen en de brieven van Gregorius de Grote, en hij stelde dat niemand over de paus kan oordelen en dat niet-geestelijken, hoe machtig ook, geen rol horen te spelen in hun verkiezing: 'De keizer, verfoeilijk voor God, twijfelde niet dat hij kon afzetten wie hij geen macht had te kiezen; hij koos iemand die hij wettelijk niet kon afzetten.'9
Een dergelijke mening was nog voorbehouden aan een minderheid en Hendrik m nomineerde een tweede Duitse bisschop voor het pausdom, de Beierse Poppo, bisschop van Brixen. Benedictus ix had ondertussen de markgraaf van Toscane aan zijn zijde gekregen, die weigerde Poppo naar Rome te laten gaan en de keizer probeerde te overtuigen dat Benedictus zijn zetel rechtmatig en met toestemming van de Romeinen had teruggekregen. Pas toen Hendrik dreigde hoogstpersoonlijk te komen dwong dat markgraaf Bonifatius Poppo op 17 juli als Damasus 11 te installeren. De nieuwe paus stierf drie weken later aan malaria.
Het duurde even voordat er een vervanger was gevonden, maar in december besloot de keizer dat het Bruno zou worden, lid van een familie van graven uit de Elzas en sinds 1026 bisschop van Toul. Hij stemde in op voorwaarde dat hij formeel zou worden gekozen door de clerus van Rome zodat zijn bevordering tot paus procedureel correct zou verlopen, wat in februari 1049 het geval was. De stipulatie verzekerde voor de nieuwe paus, die de naam Leo ix (1049-1054) aannam, ook de steun van een Toscaanse monnik genaamd Hildebrand, die kapelaan van Gregorius vi was geweest en hem op diens verbanning naar het Rijnland had vergezeld. Hildebrands reputatie en connecties in Rome maakten hem een waardevolle toevoeging aan de entourage van de nieuwe paus, hoewel hij Leo's aanbod aanvankelijk had geweigerd toen het leek of die zijn ambt alleen aannam omdat hij door de keizer werd benoemd.10
Leo bracht ook een stel Lotharingers mee naar Rome, onder wie Humbert (■j" 1061) uit het klooster van Moyenmoutier, die hij in 1050 titulair bisschop van Sicilië maakte en in 1051 kardinaal-bisschop van Silva Candida; Hugo de Witte uit het klooster van Remiremont; en Frederik van Luik, die hij tot kanselier (hoofd van de pauselijke administratie) benoemde. Onder de Italianen die in de nieuwe pauselijke cirkel werden toegelaten bevonden zich de kluizenaar Petrus Damianus, die ongeduldig was ten aanzien van het langzame tempo van de hervormingen sinds 1046 en die later schoorvoetend kardinaal-bisschop van Ostia werd. Op die wijze ontstond een groep pauselijk adviseurs die het zelden over alles eens waren maar wel allemaal vergelijkbaar toegenegen aan hervorming waren als de kring die in het midden van de negende eeuw rond Nicolaas 1 had gestaan. We kunnen Leo ix, zijn medestanders en opvolgers hervormers noemen, maar dat is niet hoe ze zichzelf zagen. Ze wilden de kerk uit het 'ijzeren tijdperk', waarin die zich nu bevond, terugbrengen naar een 'gouden tijdperk' waarvan zij dachten dat het ooit had bestaan.11 Ze wilden fouten en slechte gewoontes die zich zonder weerstand in de voorgaande eeuwen hadden ontwikkeld rechtzetten. Het verleden dat ze wilden terughalen was grotendeels imaginair, afgeleid uit vervalste teksten als de Pseudo-Isidorische Decretalen en de conciliaire akten van het Schisma van Laurentius, waarin schijnbaar betrouwbaar bewijs van pauselijke alleenheerschappij stond. Eerste doel was het herstellen van 'de vrijheid van de kerk', of vrijheid van dominantie door niet-geestelijken. Dat was onderdeel van een bredere beweging om de status van de clerus boven die van niet-geestelijken te verheffen en het onderscheid te verscherpen tussen wat steeds meer als twee verschillende groepen binnen de samenleving werd gezien, de clerus en de leken. Aan het einde van de tiende en de elfde eeuw werden het elimineren van simonie en nicolaïsme (gehuwd priesterschap) als essentieel gezien om die doelen te bereiken. Hoewel er tijdens synodes in Rome in 1014 en 1022 over deze kwesties was gesproken werden de pausen uit die periode gezien als simonieplegers die werden gedomineerd door leken, terwijl Leo ix en zijn opvolgers zichzelf zagen als een nieuwe generatie van correct verkozen pausen. De primaire aandacht van hervormende synodes uit deze periode in het Westen voor simonie en nicolaïsme lijkt misschien beperkt, maar is wel logisch als we begrijpen wat deze kwesties met zich meebrachten. De poging te verbieden dat een geestelijke zou trouwen was relatief recent. Een synode te Rome had in 743 bepaald dat bisschoppen en priesters niet met vrouwen mochten wonen 'behalve misschien hun moeder of andere naaste familie', maar een brief van paus Zacharias aan aartsbisschop Bonifatius uit datzelfde jaar maakte het duidelijk dat hoewel de clerus na wijding niet kon trouwen, het nog steeds was toegestaan dat getrouwde mannen priester werden.12 De nadruk op een volledig celibataire clerus werd echter in de vroege negende eeuw, toen er in het gehele Karolingische Rijk gereguleerdere en strengere kloosterpraktijken werden opgelegd, steeds groter. Die druk kwam deels voort nit een nieuw gevoel van behoefte aan de absolute rituele reinheid van een priester die sacramenten toedient, waarvan men dacht dat die werd bedreigd door elke vorm van seksuele activiteit. Bovendien was er de angst dat familiebesognes, met name de noodzaak om voor erfgenamen te zorgen, kon leiden tot vervreemding of misbruik van kerkgoederen door priestersbeheerders. Simonie werd ook als een smet gezien die de werkzaamheid van de sacramenten teniet kon doen als die werden uitgevoerd door iemand die zich er schuldig aan had gemaakt. In eerdere periodes had het pausdom het idee gesteund dat populair werd gemaakt door Sint-Augustinus, dat de sacramenten effectief waren ongeacht de morele positie van degene die ze toedient, maar in het midden van de elfde eeuw waren er hervormers, onder wie Humbert in zijn Libri tres adversus simoniacos (Drie boeken tegen simonieplegers), die alle wijdingen door simonieplegers ongeldig verklaarden. Anderen, zoals Petrus Damianus, bleven bij de Augustianiaanse positie, die over het algemeen werd voorgestaan door pausen in deze periode. Wat betreft het betalen voor een functie binnen de clerus was deze vorm van ketterij, zoals die werd gedefinieerd door een Lateraanse synode in 1059, relatief zeldzaam, hoewel er enkele flagrante voorbeelden van zijn, met name in Engeland na de Normandische verovering van 1066. In hun pogingen de kerk te bevrijden van invloed van niet-geestelijken begonnen de hervormers simonie echter veel breder te interpreteren. Elke vorm van overeenkomst, uitwisseling van goederen of belofte van politieke trouw die was betrokken bij het kiezen van een bisschop, of zelfs alles wat een rol speelde in het proces van zijn vrije verkiezing door de clerus en mensen van zijn bisdom, werd gezien als vorm van simonie. Hetzelfde gold voor elke vorm van lekeninvestituur, zoals een heerser die een bisschop een ring en bisschopsstaf presenteert om de overdracht van verantwoordelijkheid voor de administratieve en rechterlijke verantwoordelijkheden van zijn functie te symboliseren. Wat de hervormers uiteindelijk wilden verzekeren was, zoals paus Gregorius vu in 1084 schreef, dat 'de heilige kerk, de bruid van Christus, onze vrouwe en moeder terugkeert naar haar voormalige glorie en vrij, kuis en katholiek is'.13 De kerk moest dus worden bevrijd van elke vorm van seculiere autoriteit, een volledig celibataire clerus hebben en de doctrinaire en disciplinaire regels aanhangen die werden ontvangen en verdedigd door de opvolgers van Petrus. Achter dit alles kan de invloed van de kloosteropleving worden gevonden die door veel delen van West-Europa ging sinds het begin van de tiende eeuw, waarbij het celibaat en de vrijheid van seculiere bemoeienis belangrijke thema's waren. Veel van de vooraanstaande adviseurs van de 'hervormende pausen' en sommige pausen zelf waren monnik. Leo ix was een enthousiaste voorvechter en verdediger van kloosters in zijn bisdom Toul voordat hij paus werd, en zijn invloedrijkste opvolger was Gregorius vu (1073-1085), voordien bekend als de monnik Hildebrand. De Libertas Romana (vrijstelling van plaatselijke seculiere en episcopale inmenging), die zo vele kloosters aan de paus hadden gevraagd in deze eeuwen, leidde er op haar beurt toe dat Rome ging proberen zich te emanciperen van seculiere opperheerschappij. Paradoxaal genoeg kwam de eerste aanzet hiertoe van de keizers, met name van Hendrik m, wiens interventie in 1046 een einde maakte aan anderhalve eeuw dominantie van de zetel van Sint-Petrus door de aristocratie van Rome, en die de pauselijke administratie openstelde voor ideeën, personeel en praktijken van de andere kant van de Alpen. De door keizers gesteunde pausen die volgden waren veel minder gebonden aan de stad zelf, maar op hun hoede voor het gevaar van een herhaalde bevestiging van de macht door families als het huis Tusculum. Zo begon Leo ix zijn pontificaat door opnieuw de Alpen te kruisen om persoonlijk bisschopssynodes in Reims en Mainz voor te zitten, waarbij hij de autoriteit dat te doen rechtvaardigde met een Pseudo-Isidorische tekst waarin stond dat dergelijke vergaderingen al-leen konden worden bijeengeroepen met pauselijke toestemming vooraf. Een plaatselijke geschiedschrijver van de kerk van Reims rapporteert hoe sommige bisschoppen en abten, onder wie de aartsbisschop van Sens, zich zorgen maakten over de mogelijke uitkomst van de synode en koning Hendrik i van Frankrijk overhaalden om een militaire noodtoestand uit te roepen, waardoor ze gedwongen waren hun delegaties van ridders te leiden op weg naar het koninklijke leger en niet naar de synode van Reims konden. Ze werden echter door hun collega's geëxcommuniceerd omdat ze niet verschenen, terwijl iedereen die er wel was moest zweren dat hij niet aan zij n functie was gekomen door simonie te plegen. Vier van hen weigerden en er sloeg er één op de vlucht, die vervolgens werd geëxcommuniceerd door de rest, terwijl de aartsbisschop van Reims een uitvlucht zocht en beloofde het jaar daarop naar Rome te komen om de eed af te leggen.14
De synode zelf vaardigde twaalf decreten uit die typerend zijn voor het hervormingsprogramma. Verkiezing door clerus en volk werd verplicht voor alle bisschoppen, en elke vorm van simonie werd verboden. Niet-geestelijken mochten geen kerkelijke functie uitoefenen of een kerk leiden; dit decreet was gericht op kerken die particulier of familiebezit waren en die sinds de Romeinse tijd in de meeste delen van West-Europa bestonden. Tarieven voor het toedienen van de sacramenten of intrede tot een kerk werden verboden en clerici mochten geen wapens dragen of geld uitlenen tegen rente. Overspel, incest, stelen van armlastigen en het overvallen van clerici op reis werden tevens verboden.15 De meeste van deze decreten waren nog steeds meer vrome hoop dan uitvoerbare regels en veel ervan zouden straffeloos worden genegeerd, maar hun herhaalde bevestiging op deze en vergelijkbare kerkvergaderingen zorgde dat ze geleidelijk waarden werden die algemeen werden aanvaard, ook al werden ze in de praktijk niet altijd in de gehele westerse maatschappij opgevolgd. De synodes van Leo ix in Italië en aan de andere kant van de Alpen vormden de blauwdrukken voor de terugkeer van de kerk naar een gouden periode onder pauselijke leiding. In het zuiden van Italië ontwikkelde zich echter een meer praktische uitdaging. Normandische families trokken in steeds groteren getale uit het noorden van Frankrijk de regio in om te dienen als huurlingen, in 1018 voor het eerst in dienst genomen door Benedictus vm voor zijn mislukte campagnes daar. Sindsdien waren er twee families in het bijzonder, die van Robert Guiscard en Richard van Aversa, die territoriale vorstendommen hadden gesticht en hun macht aan het uitbreiden waren ten koste van de oudere Lombardijse heersers en de oosterse keizers, die de territoria in Calabrië handhaafden. Het hertogdom Benevento plaatse zichzelf onder pauselijke heerschappij toen het werd bedreigd met een Normandische verovering en accepteerde daarmee de al lang bestaande aanspraak van Rome op de opperheerschappij. Leo ix voerde in 1053 persoonlijk een leger aan om het te verdedigen, maar werd op 18 juni bij de slag bij Civitate overtuigend verslagen en gevangengenomen door Robert Guiscard. Hij bleef gevangene van de Normandiërs in Benevento tot maart 1054, vlak voor zijn plotselinge dood op 19 april.
Leo's uitstapje naar militaire aangelegenheden werd door contemporaine kroniekschrijvers als desastreus beschreven. Het was mogelijk ook in tegenspraak met de geest, zo niet de letter, van het recente decreet dat clerici verbood wapens te dragen, maar degenen die omkwamen bij Civitate werden als martelaren beschouwd en de expeditie zelf werd beschreven als spiritueel geïnspireerd, waarmee nog een precedent werd geschapen voor het idee van de kruistocht.
Een van de gevolgen van de betrokkenheid van de paus bij de kwesties in het zuiden van Italië was nog een breuk met Constantinopel. De patriarch, Michaël Cerularius (1043-1058), was al een uitgesproken tegenstander van wat werd gezien als misleide onorthodoxie in de praktijken van de westerse kerk, met name de doctrine van de dubbele processie uit zowel de Vader als de Zoon, uitgedrukt in de toevoeging van filioque aan het credo, en het gebruik van ongedesemd brood in de eucharistie. Vooral die laatste praktijk zette hem ertoe aan in 1053 alle westerse kerken in Constantinopel te sluiten. Leo ix probeerde vanuit zijn opsluiting een overeenkomst te onderhandelen en stuurde in januari 1054 een gezantschap onder leiding van Humbert van Silva Candida naar Constantinopel. Hij was de opvliegendste van de pauselijke kring en griefde de oosterse opinie al snel door universele pauselijke autoriteit voor te staan, die hij rechtvaardigde aan de hand van een gereviseerde tekst van de Constitutie van Constantijn die in 1053 voor Leo ix was samengesteld, waarvan de authenticiteit terecht werd ontkend door Constantinopel.16 Humbert was even intolerant ten aanzien van uitdaging van de doctrine van de dubbele processie, hoewel die pas net door Rome was aangenomen. In zijn mening was de autoriteit daarvan geheel afhankelijk van acceptatie ervan door de paus. Cerularius was even ondiplomatiek en Humbert rende op 16 juli, tijdens steeds grimmigere onderhandelingen, de kathedraal van Hagia Sophia in Constantinopel uit en legde een pauselijke excommunicatie van de patriarch op zijn hoogaltaar. Cerularius sprak tijdens een synode acht dagen later zijn anathema uit over de paus. Hoewel dat toen nog niet werd verwacht, zou de breuk tussen het oosterse en westerse christendom die hieruit voortkwam bijna een millennium duren, en de wederzijdse excommunicaties werden pas in 1965 herroepen.
Dat dit zo lang duurde was toevallig. Cerularius viel al snel uit de gratie en meerdere keizers in de tweede helft van de elfde eeuw begonnen aan onderhandelingen om de breuk te lijmen, wat echter niet serieuzer werd gedaan dan in de eeuwen ervoor. De opinie in Rome was over het algemeen welwillend. Constantinopel werd als dochter van de kerk van Rome gezien en de oosterse keizer als de spirituele zoon van de paus. Dat simonie in de oosterse kerk vrijwel niet voorkwam werd ook als positief gezien, maar aanvaarding van het filioque en het feit dat clerici huwden, wat in de Griekse kerk was toegestaan, bleven omstreden. De onderhandelingen stokten elke keer voordat een verzoening kon worden bereikt.
Opvolger van Leo ix was Gebhard, bisschop van Eichstatt, die als keizerlijk kanselier Hendrik in in 1053 had ontraden een campagne tegen de Normandiërs te beginnen. Na langdurige onderhandelingen, onder leiding van Hildebrand, die nu aartsdiaken van Rome was, werd Gebhard in november door de keizer gekozen, maar hij stemde er pas in maart 1055 mee in zijn ambt te aanvaarden. Hij was als Victor 11 de laatste door de keizer aangewezen paus, resultaat van de vroege dood van Hendrik m in oktober 1056 en diens opvolging door zijn vijfjarige zoon Hendrik iv (1056-1105), waardoor de greep die de dynastie op het pausdom had in de cruciale decennia die volgden fataal verzwakte. Paus Victor haastte zich terug naar Duitsland, waar hij een essentiële rol zou spelen in het verzekeren van een algemene aanvaarding van de jong^ Hendrik iv onder regentschap van zijn moeder, keizerin Agnes, en in de verzoening met enkele van de tegenstanders van wijlen de keizer. Onder hen bevonden zich hertog Godfried met de Baard van NederLotharingen, die een alternatieve machtsbasis in Italië voor zichzelf had veiliggesteld door zijn huwelijk met de dochter van markgraaf Bonifatius van Toscane. Deze verbintenis maakte hem na 1056 de dominante macht in het noorden van Italië, toen de politieke problemen van het regentschap in Duitsland voorkwamen dat er vanaf de andere kant van de Alpen werd ingegrepen. Een vroeg teken van zijn nieuwe invloed was de verkiezing van zijn broer Frederik, pauselijk kanselier van Leo ix, als abt van Monte Cassino, en toen, na de vroege dood van Victor 11, als paus Stefanus ix (1057-1058). Na de dood van Stefanus stelde de steun van hertog Godfried de hervormende factie in staat een nieuwe paus te kiezen, Nicolaas 11 (1058-1061), uit hun eigen groep in Siena en openlijk ongehoorzaam aan de verkiezing van de bisschop van Velletri als Benedictus ix (1058-1059) in Rome acht maanden daarvoor. Benedictus, die de aristocratie van Rome achter zich had, werd in januari 1059 door het leger van de hertog Rome uitgezet.
De andere wederopstelling in de Italiaanse politiek in deze periode vond plaats in de pauselijke relatie met de Normandiërs. Victor n had de vijandigheid van zijn voorganger tegen hen doorgezet en had steun van Hendrik ni verwacht bij het lanceren van een nieuwe campagne. Maar nu daar na 1056 geen kans meer op was begonnen de hervormers zich tot de Normandiërs te wenden voor militaire steun tegen vijanden die dichterbij waren. Nicolaas 11 hield in 1059 een synode in Melfi in het door Normandiërs gedomineerde Apulia, waar hij Richard van Aversa tot prins van Capua benoemde en Robert Guiscard tot hertog van Apulia en Calabrië en het nog te overwinnen eiland Sicilië. De Normandische leiders erkenden de paus en zijn opvolgers als hun feodale opperheer en beloofden militaire steun.
De omstreden verkiezing van 1058 leidde tot nieuwe regels voor pauselijke verkiezingen, die werden uitgeschreven door een Lateraanse synode in april van het volgende jaar. Deze legde het proces geheel in handen van de kardinale bisschoppen van de suburbicaire bisdommen, die de kandidaat zouden kiezen, hem indien nodig tot bisschop zouden wijden en zouden inzegenen als paus. De clerus en het volk moesten ook toestemming geven, zonder welke eenieder die aanspraak op de functie maakte 'niet zou worden gezien als paus en apostel, maar in plaats daarvan als apostaat'.17 De verkiezing hoefde niet langer plaats te vinden in Rome, en kandidaten hoefden geen lid van de clerus van Rome te zijn.18
De andere kardinalen van Rome waren weinig enthousiast dat hun episcopale collega's het exclusieve kiesrecht kregen, maar maakten er geen punt van. Het decreet van 1059 was voornamelijk bedoeld om achteraf de verkiezing van Nicolaas 11 te rechtvaardigen en om bemoeienis van de niet-geestelijke aristocratie in Rome te elimineren. Het Duitse hof legde zich er echter niet zo gemakkelijk bij neer, aangezien de rol van de keizer in het kiezen van de paus hem hiermee in feite werd afgenomen. De 'hoogachting en eer' die hem verschuldigd waren werden erkend in het verkiezingsdecreet van 1059, maar zelfs dat werd beschreven als iets wat was ingewilligd door de Apostolische Stoel. De Duitse bisschoppen raakten steeds geïrriteerder over de hervormingsdecreten van de jaarlijkse synode in Rome, en ze excommuniceerden met koninklijke steun Nicolaas 11 en verklaarden zijn decreten ongeldig. Keizerin Agnes, regentes voor haar zoon Hendrik iv, riep bij de dood van Nicolaas een kerkelijke synode te Basel bijeen, die werd bijgewoond door vertegenwoordigers uit Rome en enkele Noord-Italiaanse bisschoppen, die Pietro Cadalus, de bisschop van Parma, als Honorius 11 (1061-1064) kozen. Dat deden ze openlijk ongehoorzaam aan de leiders van de hervormende partij, Hildebrand en Petrus Damianus, die de bisschop van Lucca al hadden gekozen als Alexander n (1061-1073). Een partijgenoot van de hervormers schreef de keuze van Cadalus toe aan de 'vrouwelijke aanmatiging' van de keizerin en beschreef zijn wijding als het werk van 'zijn medeontuchtigen en simonieplegersV9
Zoals alle pausen sinds 1046 behielden de twee rivalen hun voormalige episcopale zetels, een praktijk die alleen kan worden verklaard uit financiële noodzaak. De landerijen van Rome genereerden niet genoeg inkomen om de pauselijke administratie te bedruipen. Dit kwam mogelijk doordat zo veel landgoederen in handen waren van de plaatselijke aristocratie, die ze in hun eigen recht bezat, of als huurders van de kloosters en kerken. De hervormende partij, die bijna volledig bestond uit mensen die niet uit Rome kwamen, kon hun niet dwingen de huur en tol te betalen die ze schuldig waren. In april 1062 maakten Honorius 11 en zijn medestanders zich meester van Rome, maar ze werden een maand later door hertog Godfried met een superieure macht geconfronteerd. Godfried eiste dat beide pausen in afwachting van een definitieve uitspraak over hun aanspraak de stad verlieten. Het regentschap in Duitsland werd datzelfde j aar vervangen door een dat werd geleid door de aartsbisschoppen van Keulen en Bremen, die de hervormers veel goedgezinder waren. De verwachte wijziging in koninklijke steun kwam tijdens een synode in Mantua in 1064, die Alexander 11 erkende en Honorius afzette, die had geweigerd te komen toen hem het recht van voorzitterschap werd ontzegd. Hij bleef in Parma en verkondigde zijn pauselijke titel tot zijn dood rond 1071. Nu zijn positie was veiliggesteld verscherpte Alexander n het pauselijk toezicht - of in de ogen van sommigen de bemoeienis - van de westerse kerk door middel van legaten, normaal gesproken vooraanstaande leden van de pauselijke entourage, die werden gestuurd om regionale synodes voor te zitten, ervoor te zorgen dat die het hervormingsprogramma steunden, en om misbruik te onderzoeken en voorkomen. Het inzetten van dergelijke legaten was sinds Leo ix steeds gewoner geworden. Hoewel er geen echte historische precedenten voor dergelijke vertegenwoordigers waren, wier macht groter was dan die van de metropolieten naar wier kerken ze werden gestuurd, boden de Pseudo-Isidorische teksten ook hier weer een rechtvaardiging voor het pausdom om te beweren dat het enkel zijn eigen autoriteit herwon. Het pausdom maakte zich zorgen om de situatie in de kerk van Milaan. De steden in het noorden van Italië waren in de loop van de eeuw qua omvang en economisch belang gegroeid, wat sociale en politieke spanning met zich meebracht. Met name de plaatselijke macht van hun bisschoppen, die normaal gesproken werden aangesteld door de Duitse keizers, en die de controle hadden over de stedelijke administratie en belastingen, werd steeds meer verfoeid door de kleinere landbezitters en handelsfamilies, die groepen begonnen te vormen om de episcopale rechten aan te vechten. De spanning in Milaan nam in 1057 toe toen een dergelijke factie, bekend als de Pataria (wat waarschijnlijk 'voddenpikkers' betekent) een programma voor kerkhervorming aannam als manier om de geconsolideerde macht van de aartsbisschop en de hogere clerus aan te vechten. De beweging werd geleid door een priester van laagaristocratische afkomst en riep niet-geestelijken op diensten te weigeren van clerici die met een vrouw woonden of ervan verdacht werden dat ze schuldig waren aan simonie. Vervolgens creëerde ze een alternatieve kerkorganisatie. De aartsbisschop zocht pauselijke steun, en zowel Stefanus ix als Nicolaas 11 stuurde legaten om de argumenten van beide kanten aan te horen en tot een oplossing te komen. Hoewel de sympathie van de hervormers bij de idealen van de Pataria lag konden ze geen blijvende breuk in de eenheid van de kerk toestaan. De Lateraanse synode van 1061 schaarde zich achter de aartsbisschop, maar Alexander 11 stuurde een pause-lijk bericht om zijn persoonlijke steun aan de Pataria uit te spreken. In 1070 trad aartsbisschop Guido van Milaan af. Hij koos een van zijn priesters tot zijn opvolger en stuurde hem naar Hendrik iv om op de traditionele manier de episcopale ring en bisschopsstaf in ontvangst te nemen. Dat brak oudere conciliaire regels die verboden dat een nieuwe bisschop zijn wijding ontving als de voormalige nog leefde, bood het hoofd aan recente synodische wetgeving die een vrije verkiezing door de clerus en het volk eiste en negeerde de weerstand van de hervormers tegen lekeninvestituur. De Pataria en anderen in Milaan weigerden de nieuwe bisschop aan te nemen en toen Guido in 1071 stierf kozen ze met pauselijke goedkeuring zelf iemand. Vlak voor de dood van Alexander 11 in april 1073 excommuniceerde een synode in Rome vijf van de adviseurs van Hendrik iv voor hun aandeel in de onenigheid.
De zachtaardige macht van de Apostolische Stoel: Gregorius VII
De opvolger van Alexander 11, bij acclamatie van clerus en volk, was aartsdiaken Hildebrand, die ter nagedachtenis aan zijn mentor Gregorius vi en in ere van Gregorius de Grote, wiens werk hem sterk beïnvloedde, de naam Gregorius vu (1073-1085) aannam. Hij zou een van de invloedrijkste en controversieelste pausen worden. De kennis die we hebben over zijn beleid komt uit de akten van de tweejaarlijkse synodes, gehouden tijdens de Lent en in november, maar ook uit 390 brieven.20 Hij is in de periode tussen 882 en 1198 de enige paus wiens register (de officiële collectie van de correspondentie van een paus) de tand des tijds heeft doorstaan.
Tussen de overgebleven teksten bevindt zich er een met de titel Dictatus Papae, een lijst van zevenentwintig ideeën van de paus zelf, samengesteld in 1075. Hoewel het geen officieel decreet is, blijkt eruit wat Gregorius' idealen waren en toont het ook iets van de 'demonische ijver' waarmee hij die propageerde.21 Sommige van de begrippen waren omschrijvingen van al lang geaccepteerde pauselijke rechten, zoals het horen van beroepen en het beoordelen van belangrijke kwesties. Nieuwer waren de theses dat alleen de paus 'keizerlijke insignia mag dragen' en dat 'alle prinsen alleen de voeten van de paus kussen'. Eveneens nieuw waren verklaringen dat de paus 'is toegestaan keizers af te zetten', en 'een eed van trouw aan eenieder die verdorven is kan herroepen'.22 Deze uitspraken kwamen voort uit recente discussies in de pauselijke kring over het conflict in Milaan en de zoektocht naar historische precedenten, zoals de rol van paus Zacharias in het afzetten van de Merovische dynastie in 751. De uitspraken zouden voordat het jaar voorbij was in de praktijk worden uitgetest.
Gregorius informeerde Hendrik iv niet dat hij verkozen was, maar de koning stond voor een ernstige opstand in Saksen gesteld en was in eerste instantie gretig zijn positie bij de nieuwe paus veilig te stellen, in ieder geval tot de opstand was neergeslagen, wat in oktober 1075 lukte. Nadien negeerde hij pauselijk protest, stelde op eigen autoriteit Italiaanse bisschoppen aan en riep op 24 januari 1076 in Worms een synode van Duitse en Noord-Italiaanse bisschoppen bijeen. Koning en episcopaat betichtten Gregorius vu ervan dat hij zich met hun zaken had bemoeid en hun hun rechten ontzegde. De zesentwintig bisschoppen zegden hun steun aan hem op en beweerden dat hij een belofte had gebroken dat hij zich niet tot paus zou laten verkiezen, en ze beschuldigden hem van ontucht met gravin Mathildis van Toscane. Ze klaagden dat 'alle beoordelingen en decreten van de Apostolische Stoel worden geënsceneerd door vrouwen, dat de hele invloedssfeer van de kerk wordt georkestreerd door deze nieuwe senaat van vrouwen' en dat Gregorius zijn medebisschoppen 'hoerenzoons noemde en vergelijkbare schimpnamen' voor hen gebruikte.23
Hun brieven arriveerden voor de opening van de Lentsynode in Rome in februari, waar Gregorius zijn antwoord opstelde: bij gratie van de macht 'die mij door God is gegeven om in de hemel en op aarde te binden en ontbinden... verloochen ik koning Hendrik, zoon van keizer Hendrik, die met ongehoorde trots tegen Uw kerk, de regering van het hele koninkrijk der Duitsers en van Italië in opstand is gekomen, en ontsla ik alle christenen van elke eed die ze in relatie tot hem mogelijk hebben afgelegd, of zullen afleggen; en ik verbied eenieder hem als koning te dienen.'24 Hendrik en alle bisschoppen die met hem hadden gecorrespondeerd werden geëxcommuniceerd verklaard. De koning kon geen geweld tegen de paus gebruiken en alles was ervan afhankelijk of de straf die Gregorius aan Hendrik had opgelegd enig praktisch effect zou hebben. De paus viel terug op de tactiek die hij gebruikte om zijn kerkelijke oordelen van kracht te maken door kopieën van zijn decreet naar iedereen die hij kon bereiken te sturen om zich er zo van te verzekeren dat zo veel mogelijk mensen op de hoogte waren. Als er een aartsbisschop werd geëxcommuniceerd zorgde de paus dat al zijn suffraganen ervan op de hoogte waren, aangezien de pauselijke beslissing rechtvaardigde dat ze de metropoliet het hoofd boden. De zwakke politieke positie van de koning in Duitsland bleek in dit geval cruciaal, aangezien Saksische aristocraten het pauselijke decreet gebruikten om te rechtvaardigen dat ze opnieuw in opstand kwamen, aangezien het hun eerdere onderwerping aan de koning ongeldig maakte. Andere ontevreden magnaten waren net zo gretig de pauselijke banvloek te gebruiken om te rechtvaardigen dat ze zich niet aan hun gelofte van trouw hielden. Veel Duitse bisschoppen, hoe laakbaar ze het gedrag van Gregorius ook vonden, vonden dat ze zich niet in de positie bevonden om de pauselijke autoriteit te verwerpen en accepteerden zijn straf. Zo brokkelde Hendriks positie in Duitsland in de loop van 1076 af, en hij was niet in staat Gregorius zijn wil op te leggen, die de steun had van Mathildis van Toscane, de erfgename van markgraaf Bonifatius en de rijkste en machtigste niet-geestelijke magnate in het noorden van Italië. De koning probeerde het met een spirituele riposte en vroeg zijn bisschoppen Gregorius vu te excommuniceren. Maar één van hen wilde dat doen, maar hij stierf een paar weken later plotseling, waardoor het leek of God de paus gunstig gezind was. Toen Hendrik op 16 oktober de Duitse prinsen ontmoette was zijn positie onhoudbaar geworden. Ze eisten dat hij binnen zes maanden zou zorgen dat de excommunicatie werd teruggedraaid of dat ze zich anders vrij zouden voelen van de eerdere geloften van trouw die ze hem hadden gedaan. Ze nodigden tevens Gregorius vu uit hen in februari 1077 in Augsburg te ontmoeten om hen te laten bemiddelen in zijn conflict met de koning. De paus was op weg naar deze afspraak toen hij in januari 1077 in het kasteel van gravin Mathildis in Canossa door koning Hendrik werd onderschept. De weg naar Canossa was in veel opzichten een korte. Het conflict dat tot Hendriks onderwerping leidde was recent, evenals de hervormende partij zelf en de politieke problemen die de koning in Duitsland had. Maar de nieuwe relatie tussen de paus en de Duitse vorst, die grotendeels gespannen, wantrouwig en bij tijd en wijle vol conflicten was, zou nog eeuwen standhouden. De traditie van een harmonieuzere pauselijk-keizerlijke band die het voorgaande millennium kenmerkte vervaagde en stierf in feite toen het pausdom in essentie niet langer een Romeins instituut was met bredere aspiraties en in plaats daarvan probeerde een universeel instituut met een band met Rome te worden.
De transformatie in de aard van het pausdom in deze periode weerspiegelt grotere veranderingen die plaatsvonden in West-Europa. Het ideaal van een algemene christelijke gemeenschap met een gedeeld geloof en een gedeelde cultuur had een institutionele structuur nodig, die de keizers niet langer konden bieden. Het keizerlijke ambt was in het Westen sinds het midden van de tiende eeuw beperkt tot Duitse heersers en was weinig meer dan een constitutioneel excuus voor hun zwakke greep op de regionale hertogdommen en de opperheerschappij van verscheidene Slavische staten voorbij de oostelijke 200 grens. Welke vorm van respect ook met de titel gepaard ging, de keizer had geen gezag over de andere westerse koninkrijken en probeerde daar ook nooit aanspraak op te maken. Het enige instituut met op een ideologie gebaseerde en algemeen geaccepteerde aanspraak op superioriteit over alle seculiere regeerders was het pausdom. Canossa was in politieke termen een minder grote overwinning voor Gregorius vu dan die misschien leek, en dat is mogelijk waarom hij aarzelde de koninklijke onderwerping te accepteren. Nu de paus Hendrik weer had opgenomen ontzegde hij daarmee diens vijanden in Duitsland hun excuus dat ze opstandig bleven. Ze zouden zich in de toekomst minder gretig afhankelijk maken van pauselijke steun en kozen in maart 1077 in plaats daarvan een 'tegenkoning', Rudolf van Rheinfelden.
Hendrik was tegen 1080 in staat alle plechtige beloften die hij de paus in Canossa had gedaan in de wind te slaan, en Gregorius excommuniceerde hem tijdens een synode voor de tweede keer. Het resultaat was nu veel minder indrukwekkend, en een groep van zevenentwintig bisschoppen en een kardinaal die trouw waren aan Hendrik kwam op 25 juni bijeen in Brixen in Noord-Italië waar de 'pseudomonnik Hildebrand, die bekendstaat als Gregorius vi 1' werd beschuldigd van onder meer ketterij, heiligschennis en brandstichting. De geestelijken beweerden dat 'hij een openlijke vereerder van waarzeggerij en dromen is, en een dodenbezweerder die met een profetische geest werkt' en zetten hem af. Hij werd er ook van beschuldigd dat hij vier voorgaande pausen had vermoord, onder wie Alexander 11, en dat hij verknocht was aan 'obscene theatervoorstellingen'.25 Nadat ze deze misdaden met aanzienlijk genot hadden genoteerd verkozen de bisschoppen aartsbisschop Wibert van Ravenna tot paus. Hij nam in ere van de eerste Duitse paus, Clemens 11, de naam Clemens m aan.
Zoals bij eerdere schisma's ook gebeurde zette het conflict aan tot een koortsachtige studie van eerdere pauselijke teksten op zoek naar bevestiging van de verscheidene beslissingen, en waar nodig van het opstellen van nieuwe. Zo vervalsten advocaten die in de jaren 1080 voor Clemens 111 werkten een decreet van de obscure paus Leo vm (963-965), waarin werd gesteld dat het de keizer was die de paus maakte. Rond 1085 schreef een Italiaanse bisschop die door de hervormers was verbannen aan Hendrik iv om aan te tonen dat het Liber Pontificalis bewees dat bisschoppen en pausen door koningen en keizers moeten worden aangesteld. Hij citeerde ook dat Otto 111 'een zekere valse paus' had verminkt (Johannes xvi) en dat Hendrik 11 in 1046 te Sutri drie pauselijke pretendenten had beoordeeld.26 Bijbelse exegese werd tevens ingezet om commentaar op de huidige crisis te geven, met name door een kring van schrijvers die werd begunstigd door Mathildis van Toscane.27
Hendrik doodde in 1080 de 'tegenkoning' Rudolf, waardoor hij effectiever kon ingrijpen in Italië. Hij en zijn leger trokken in maart 1084 Rome binnen en Gregorius vu vluchtte het Sant'Angelo in. Clemens 111 werd formeel tot paus gekozen door de clerus en het volk van Rome en kroonde Hendrik tot keizer. Maar het naderen van de Normandische bondgenoten van Gregorius, onder leiding van Robert Guiscard, maakte dat Hendrik en zijn tegenpaus zich in mei moesten terugtrekken. De Normandiërs plunderden Rome en slachtten iedereen af die zich verzette, een gebeurtenis die heel lang niet zou worden vergeten. Bewijs van de vernietiging is aangetroffen op de Coelius, waar de basilieken van San Clemente en het Quatro Sancti Coronati zijn afgebrand.28 Gregorius zelf werd door de razende bevolking verbannen na het vertrek van de Normandiërs, bij wie hij onderdak zocht in het zuiden. Hij stierf in mei 1085 en werd in 1606 door Paulus v heilig verklaard.
De opkomst van de kruistochten
Gerelateerd aan de poging van Gregorius om een nieuwe orde onder de episcopale leiding binnen de christelijke gemeenschap te creëren was zijn bezorgdheid om hoe het pausdom zich moest verdedigen tegen vijanden van buiten. Het Oosterse Rijk werd tijdens de onstabiele periode die volgde nadat de Macedonische dynastie in 1057 ten einde kwam bedreigd door de Seltsjoekse Turken. Nadat ze keizer Romanos iv (1068-1071) in 1071 definitief versloegen tijdens de slag bij Manzikert liepen Seltsjoekse oorlogsheren Klein-Azië onder de voet en bedeelden zichzelf nieuwe staten toe. Keizer Michaël vu (1071-1078) was niet in staat het leger te vervangen dat bij Manzikert verloren was gegaan en vroeg de paus militaire steun uit het Westen te sturen. Als tegenprestatie beloofde hij herstel van de band tussen Rome en Constantinopel op voorwaarden van de paus. Gregorius liet op i maart 1074 een algemene brief opstellen 'aan iedereen die het christelijke geloof wil verdedigen', waarin hij verkondigde dat 'een ras van heidenen heeft gezegevierd over het christelijke rijk... en duizenden christenen als vee heeft afgeslacht'.29 In een brief aan Mathildis van Toscane meldde hij dat hij van plan was de expeditie persoonlijk te leiden, hoewel hij verwachtte dat het tot zijn martelaarschap zou leiden.30 Later datzelfde jaar zei hij tegen koning Hendrik iv dat hij hoopte een leger van 50.000 man op de been te kunnen krijgen en hintte dat de Heilig Grafkerk in Jeruzalem zijn einddoel was. De expeditie kwam in werkelijkheid nauwelijks verder dan het voorstel op papier, en een idee dat werd ingediend door de Franse graaf Ebles de Roucy om een leger samen te stellen om tegen de moslims in Spanje te vechten, dat Gregorius in 1073 steunde, was hetzelfde lot beschoren. Grego202 rius' voorganger Alexander n heeft mogelijk toestemming gegeven voor wat achteraf als de prototypische kruistocht kan worden gezien: een vergelijkbare Franse expeditie in 10 64 die de Pyreneeën kruiste en het fort van Barbastro in Aragón innam (en dat overigens een jaar later weer verloor). Gregorius had op het Iberisch schiereiland meer succes in het onderdrukken van de mozarabische liturgie, die kenmerkend was voor de kerk in Spanje en waarvan de teksten, muziek en rituelen anders waren dan die van de Romeinse en Frankische equivalenten. De paus baseerde zich op een legende over een bezoek aan Spanje van zeven bisschoppen, die door Petrus en Paulus zelf gestuurd zouden zijn om te verkondigen dat 'het kristalhelder is hoe groot de overeenstemming tussen Spanje en de stad Rome was ten aanzien van religie en de organisatie van het goddelijke ambt'. Maar die uniformiteit in geloof en godsdienstoefening, zo stelde Gregorius, was in eerste instantie verstoord door de verbreiding van ketterij en daarna door de overwinning van Spanje door eerst de Goten en daarna de Arabieren. Hij eiste in 1074 van koning Alfons van Castilië (1072-1109) dat hij en zijn koninkrijk 'de kerk van Rome erkennen als uw ware moeder... en dat u de congregatie en ritus van de kerk van Rome ontvangt, niet die van Toledo of enige andere, maar dat u zich zoals de andere koninkrijken in het westen en noorden houdt aan datgene wat is gesticht door Petrus en Paulus op de bestendige rots en dat is gewijd met hun bloed, waartegen de poorten van de hel, dat wil zeggen de tongen van ketters, nooit hebben kunnen prevaleren'.31
Ondanks tegenspraak en uitvluchten van zowel de monarch als zijn bisschoppen werd de mozarabische liturgie formeel opgegeven tijdens een synode in Burgos in 1087 en vervangen door pauselijk goedgekeurde kerkboeken, die echter niet zuiver Rooms van origine waren, aangezien ze heel veel Frankische elementen bevatten. De pauselijke mening dat er ooit een uniforme Latijnse liturgie van Roomse origine had bestaan die door alle kerken in het Westen werd gebruikt en dat plaatselijke varianten, zoals de Spaanse mozarabische ritus of de Ambrosische die in Milaan werd gevolgd, afwijkingen waren die waren ontstaan door een verlies aan communicatie met Rome was een misvatting.
De dood van Gregorius te Salerno in mei 1085 liet zijn aanhangers verdeeld achter, en ze werden het pas een jaar later eens over een opvolger, de Lombardijse aristocraat Desiderius, abt van het grote klooster van Monte Cassino sinds 1058. Hij nam de naam Victor 111 aan en werd niet alleen geopponeerd door tegenpaus Clemens m, maar ook door de minder inschikkelijke volgelingen van Gregorius omdat hij ooit had getracht tot een compromis te komen met Hendrik iv. Victor werd tijdens een rel vier dagen na zijn verkiezing Rome uit gedreven en trok zich terug in Monte Cassino, waar hij weigerde als paus te fungeren tot zijn functie opnieuw werd bevestigd door een synode van bisschoppen die in maart 1087 samenkwam in Capua. Zijn medestanders, onder leiding van de Normandische prins van Capua en gravin Mathildis van Toscane, grepen twee dagen later de macht in de Civitas Leonina, het gefortificeerde gebied rond de Sint-Pieter, waar hij op 9 mei uiteindelijk werd gewijd. Hoewel de tegenpaus in juni uit Rome werd verbannen bracht Victor het grootste deel van zijn korte pontificaat door in Monte Cassino, waar hij op 16 september overleed. Tegen die tijd had Clemens m de macht in Rome weer gegrepen, en de hervormende partij was pas in maart 1088 in staat samen te komen in Terracina, waar Odo de Chatillon werd verkozen tot Urbanus n (1088-1099). Hij was Frans aristocraat en voormalig monnik in Cluny, en was in 1080 kardinaal-bisschop in Ostia gemaakt door Gregorius vu en in 1084 pauselijk legaat in Duitsland. Hij was Gregorius geheel trouw en schreef: 'Vertrouw op mij en geloof in alles in mij zoals in mijn gezegende heer paus Gregorius', en was zo in staat degenen die Victor m hun gehoorzaamheid hadden geweigerd te verzoenen.33 Hij bevestigde het hervormingsprogramma in de decreten van een synode die in 1089 onder Normandische bescherming te Melfi werd gehouden.
De controle over Rome bleef fluctueren en Urbanus moestin 1090 de stad opgeven aan Hendrik iv en Clemens m en zijn toevlucht nogmaals bij de Normandiërs zoeken. In 1093 kreeg hij een deel van de stad weer in zijn macht, en hij werd in 1096 triomfantelijk opnieuw geïnstalleerd door het leger van de oorlogszuchtige Mathildis van Toscane (wier wapenuitrusting tot in de zeventiende eeuw bewaard bleef), maar Clemens 111 verloor het laatste beetje van zijn invloed op de stad pas in 1098, toen het Sant'Angelo viel. Clemens trok zich terug in zijn aartsbisdom Ravenna, waar hij in september 1100 stierf.
Net zoals de positie van Urbanus in Rome in de jaren 1090 geleidelijk beter werd, werd zijn aanzien in het westerse christendom dat ook. Er waren compromissen nodig om dat te laten gebeuren, die Gregorius vii nooit zou hebben overwogen. Een verzoening met Hendrik iv behoorde niet tot de mogelijkheden, maar de pauselijke band met Frankrijk herstelde zich toen Gregorius vii dreigde koning Filips 1 te excommuniceren omdat hij wilde trouwen met een naast familielied. Urbanus moest er in 1095 in Engeland mee instemmen dat zijn legaten het koninkrijk alleen mochten binnenkomen met koninklijke toestemming, en het lukte hem niet om koning Willem 11
(1087-1100) over te halen Anselm toe te laten, die hij als aartsbisschop van Canterbury had aangewezen. Pauselijke inmenging werd in Spanje warmer verwelkomd nadat Alfonso vi van Castilië in 1085 Toledo overwon en Urba204 nus 11 het aartsbisdom in 1088 tot zetel van het hele Iberisch schiereiland maakte.
De principes van het hervormingsprogramma, met name dat leken niet langer inspraak kregen bij het selecteren en wijden van bisschoppen, bleven herhaald worden, in het bijzonder tijdens de kerkvergadering die Urbanus in 1095 in Clermont organiseerde en tijdens zijn laatste synode in Rome in 1099. Dergelijke decreten provoceerden de frequente confrontaties die het pontificaat van Gregorius vii hadden gekenmerkt niet, niet het minst omdat Urbanus andere, dringendere zaken had, vooral zijn doel de christenen in het Westen over te halen mee te doen aan een expeditie naar Jeruzalem. Aangezien de brieven van Urbanus 11 en de tekst van de preek die hij hield tijdens de opening van de kerkvergadering in Clermont in november 1095 verloren zijn gegaan, is het onmogelijk te weten hoe hij de doelen heeft gepresenteerd van wat de Eerste Kruistocht zou worden. De oosterse keizer Alexios 1 (1081-1118), stichter van de Komnenische dynastie, had eerder in 1095 afgezanten naar de paus gestuurd om militaire steun aan het Westen te vragen voor zijn campagnes tegen het steeds groter wordende rijk van de Seltsjoeken in Klein-Azië.'4 Urbanus volgde het idee van Gregorius vu om naar de Heilig Grafkerk op te rukken, maar concentreerde zich op het bijeenroepen van een expeditie om de christelijke macht in Jeruzalem te herstellen. Dit lukte twee weken voordat hij stierf.