17
Zonnewijzer van de kerk
(1572-1676)
De Galilei-affaire
Toen paus Johannes Paulus 11 zich in november 1991 tot de Pauselijke Academie van Wetenschappen richtte, merkte hij op hoezeer de zeventiendeeeuwse Italiaanse wetenschapper Galileo Galilei (1564-1642) veel had 'geleden... in de handen van de mensen en de instellingen van de kerk'1 Hij verwees naar een beginselverklaring uit 1965 van het Tweede Vaticaans Concilie en betreurde opvattingen die 'velen hadden misleid tot het tegenover elkaar stellen van geloof en wetenschap', dat wil zeggen, die beide als tegendelen beschouwen.2 Johannes Paulus stelde een speciale commissie aan om onderzoek te doen naar de historische bewijzen met betrekking tot de twee processen tegen Galilei - het tweede had geleid tot zijn gevangenneming, de verbranding van zijn boeken en een verbod op toekomstige publicaties.3 Pas in 1820 had de Congregatie van het Heilig Officie, zoals de inquisitie na 1586 werd genoemd, dit besluit ingetrokken.4
Van groot belang voor dit dispuut waren de ideeën van de Poolse priester en diplomaat Nicholas Copernicus (1473-1543), volgens welke de aarde en de planeten om de zon draaiden, en die in 1543 werden gepubliceerd in een boek dat aan paus Paulus 111 was opgedragen. Hoewel Copernicus' argumenten in tegenspraak waren met de orthodoxie, die was gebaseerd op Aristoteles en de Griekse aardrijkskundige Ptolemeus, die de aarde zagen als onbeweeglijk en het vaste middelpunt van het heelal, baarden ze de katholieke theologen van die tijd maar weinig zorgen. Eigenlijk waren ze zelfs blij met die stelling van Copernicus, want het betekende de oplossing van zekere berekeningsproblemen die onder paus Gregorius xm in 1582 de herziening van de kalender mogelijk maakten, van toen af aan bekend als de Gregoriaanse kalender. 5 De protestanten, die een letterlijke interpretatie van de Schrift eisten, stonden er vijandiger tegenover, en Luther verklaarde dat de theorie van Copernicus krankzinnig was, omdat die in tegenspraak was met een verhaal in het Boek Jozua6.
Dit bracht met zich mee dat de verdraagzaamheid tegenover het stelsel van Copernicus van de zijde van katholieke theologen in gevaar werd gebracht door Galilei, de wiskundige aan het hof van Groothertog Cosimo n de Medici van Florence (1609-1620). Gebruikmakend van de door hem zelfontworpen telescoop werd Galilei een van de eerste wetenschappers die trachtte theoretische argumenten door middel van empirisch bewijs te bevestigen, en zijn gepubliceerde disputen met andere geleerden brachten zijn standpunten binnen het bereik van een groter en minder intellectualistisch lezerspubliek. In december 1614 klaagde tijdens een preek in Florence een eerzuchtige dominicaan de wiskundigen in het algemeen en Galilei in het bijzonder aan omdat ze voorstanders waren van het Copernicaanse denkbeeld van het universum. Hij klaagde ook Galilei aan bij de inquisitie, wat leidde tot zijn eerste proces in 1616.
Rome behoorde in die tijd tot de meest intellectuele en kunstzinnige centra van Europa, waar het jezuïtische Collegio Romano, de Academia de Lintei en de Sapienza universiteit waren gevestigd, en verscheidene kardinalen al even veel belangstelling toonden voor de argumenten van de wiskundigen als voor het onder hun beschermheerschap nemen van schilders en architecten. Galilei was in dergelijke kringen zeer bekend en geacht. Maar als gevolg van conflicten met de protestanten over de interpretatie van de Schrift en de vroegste kerkgeschiedenis stond paus Paulus v (1605-1621) wantrouwig tegenover alles wat maar verdeeldheid tussen katholieken kon veroorzaken. Zoals de Florentijnse ambassadeur zijn groothertog zei, was dit geen geschikte tijd 'om naar Rome te gaan en over de maan te redetwisten'.7 Maar Galilei's verhoor in 1616 was over het algemeen ondersteunend voor hem, vooral dankzij kardinaal Maffeo Barberini, die later paus Urbanus vin (1623-1644) zou worden. Galilei hoefde alleen maar enkele correcties in zij n laatste boek aan te brengen, om de nadruk te leggen op het hypothetische karakter van het stelsel van Copernicus. Aan het slot van het onderzoek werd Galilei het bevel gegeven 'zich te onthouden van het onderwijzen of verdedigen, of op welke andere wijze ook behandelen van het standpunt van Copernicus volgens welk de zon het onbeweeglijke middelpunt van het universum was, op straffe van opsluiting in de gevangenis'.8 Een dergelijk document zou normaal gesproken door de ontvanger en getuigen worden ondertekend, maar zeventien jaar later, toen Galilei voor weer een ander gerechtelijk onderzoek kwam te staan, was een gesigneerde versie van dit document nergens te vinden, en hij verklaarde zich absoluut niet te kunnen herinneren dat hem dergelijke strikte beperkingen waren opgelegd.
Intussen was kardinaal Barberini paus geworden. In 1630 vroeg Galilei hem toestemming een nieuw boek dat hij aan het schrijven was over getijdenkrachten aan hem op te dragen. De noodzakelijke regelingen hiervoor werden in Rome getroffen door de Meester van het Heilige Paleis, die verantwoordelijk was voor het autoriseren van alle nieuwe boeken, en door het kantoor van de inquisitie in Florence, waar de uitgave plaats zou vinden. Een tweegesprek over de twee belangrijkste wereldstelsels was in 1632 met officiële goedkeuring uitgegeven, maar als gevolg van een reeks wisselvalligheden en het uitbreken van een pestepidemie, waardoor alle doorgaande artikelen tussen Florence en Rome in quarantaine moesten blijven, was het werk niet zorgvuldig genoeg door de betreffende autoriteiten onderzocht. Het boek werd aangeklaagd door Galilei's tegenstanders in de academie, onder wie de jezuïet van het Collegio Romano met wie hij kort geleden nog onenigheid had gehad over de aard van de kometen, omdat hij had gezegd dat het standpunt van Copernicus juist was. Urbanus vm, die een driftig karakter had, was woedend. In de eerste plaats omdat een argument dat hij eens zelf naar voren had gebracht in het boek werd toegeschreven aan een komische figuur die Simplicius (onnozele Hans) werd genoemd. Bovendien was de paus kort daarvoor al bedreigd met die eeuwige pauselijke nachtmerrie, een algemene vergadering om een onderzoek in te stellen naar het beheer over zijn kantoor, en ook was er in een preek van een pro-Spaanse jezuïet impliciet kritiek op hem uitgeoefend omdat hij ketterij tolereerde. Daar kwam nog bij dat de paus werd ingelicht over het voorschrift dat Galileo, naar men meende, in 1616 had ondertekend, en dus beschouwde Urbanus het nieuwe boek a|seen opzettelijke uitdaging van het pauselijk gezag. Het persoonlijk aandringen van de paus leidde in april 1633 tot het onderzoek voor de Congregatie van het Heilig Officie, hoewel men hem had aangeraden wat langzamer te werk te gaan en de al zeventig jaar oude Galilei vanwege zijn slechte gezondheid om uitstel had gevraagd. Het was ook Urbanus die toestemming gaf om, mocht er enige aanwijzing zijn dat Galilei ontwijkende antwoorden zou geven, met foltering te dreigen, iets wat de inquisitie gewoonlijk niet tegen ouderen gebruikte.11
Men had niet verwacht dat Galilei ruw zou worden behandeld.12 Hij had misschien net zo'n vonnis kunnen krijgen als in 1616, waardoor het publiceren van de Dialoog zou worden uitgesteld tot de tekst herzien was, maar in plaats daarvan werd het boek op bevel van de paus verbrand en Galilei gevangengenomen, dus de straffen waarmee in het bevel werd gedreigd werden al toegepast. Met pauselijke instemming werd ook bekendgemaakt dat het standpunt van Copernicus, dat de aarde om de zon draaide, ketterij was. Toen Galilei in 1634 het verzoek indiende of hij zich in verband met zijn slechte gezondheid op het platteland terug mocht trekken, weigerde de paus dit persoonlijk en gaf de inquisiteur van Florence bevel hem te zeggen in de toekomst niet meer van dergelijke verzoekschriften in te dienen op straffe van 'opnieuw in de gevangenis van het Heilig Officie te worden opgesloten'.13 De humane interventie van de aartsbisschop van Pisa zorgde er ten slotte voor dat Galilei's laatste tien levensjaren wat comfortabeler waren. Dat dit tweede proces en de daaruit voortvloeiende hardvochtige behandeling van Galilei door de paus zelf tot stand werd gebracht, is niet zo verwonderlijk als het lijkt. Ondanks een zeker verzet was het absolute karakter van het leiderschap van de paus in de tweede helft van de zestiende eeuw aanzienlijk toegenomen, zoals ook de verhouding met de protestanten in Noorden Midden-Europa van een poging tot verzoening veranderde in een van confrontatie en onderdrukking. Een bereidheid tot een compromis of toch op zijn minst een discussie, maakte plaats voor de vastbeslotenheid om de essentiële onderdelen van het geloof te behouden en iedere verdere dreiging van een schisma te voorkomen. Hoewel sommige pauselijke praktijken en het gedrag van enkele pausen op zich hadden bijgedragen tot de vraag naar hervormingen in de kerk van de late Middeleeuwen, werd het standpunt van het Heilig Officie versterkt door de besluiten van het Concilie van Trente en de aanvaarding van een meer autoritair leiderschap, uitgedrukt in de Index, de inquisitie en de catechismus van 1566.
Het pauselijke hof
Wanneer de pausen eenmaal waren gekozen, waren ze ook absolute heersers in de stad Rome en de pauselijke staten. Zoals we gezien hebben, werd de rol van de kardinalen als pauselijke adviseurs kleiner naarmate hun aantal toenam, en kerkraden waarin ze met de paus bijeenkwamen, kwamen steeds minder vaak voor. Verscheidene kardinalen die elders bisschopszetels hadden, kwamen nog maar zelden naar Rome, want het Concilie van Trente had hen ertoe aangemoedigd zich vooral te concentreren op de verantwoordelijkheden in hun eigen bisdommen, terwijl de residerende of Palatijnse kardinalen zich hoofdzakelijk bezighielden met het werk van de verschillende congregaties die hun waren toegewezen. Hun status in de stad kwam alleen op de tweede plaats in verhouding tot die van de paus, hoewel de prioriteit onder henzelf een voortdurende bron van zorg was, en hun paleizen en hun gevolg in omvang en luister toenamen. De grootsheid van hun minihoven was nog niets vergeleken met de majesteitelijke stralenkrans die de persoon van de paus omgaf. Om door hem te worden ontvangen was het kussen van de pauselijke voeten verplicht, hoewel bisschoppen zijn knie kusten. Aan de paus gerichte brieven eindigden altijd met een soortgelijke eerbiedigheid: 'Met grote nederigheid kus ik de heilige voeten van uwe heiligheid.'14 In het paleis en ook in de liturgie legde een ingewikkeld ceremonieel de nadruk op de superioriteit van de paus en van de katholieke kerk. In de Sixtijnse Kapel zaten titulaire patriarchen van Alexandrië, Antiochië, Jeruzalem en Constantinopel, die allen kandidaat-pausen waren, niet alleen lager dan het niveau van de paus, die soms ook 'Patriarch van de Gehele Wereld' werd genoemd, maar ook lager dan dat van de kardinalen van Rome. Koningen en keizers (die daar overigens nooit kwamen) werden tussen de kardinale diakenen en de kardinale priesters geplaatst.'5
Het pauselijk hof, hiërarchisch georganiseerd in de Sixtijnse Kapel, werd beschouwd als een spiegelbeeld van het Hemelse Hof, en als de meest grandioze locus van het heilige op aarde. Voor de leiding van een vernieuwde kerk en de bestrijding van de ketters was een machtig leiderschap vereist. Dit werd in de cathechismus van 1566 uitgelegd in termen van 'een zichtbaar hoofd immers is noodzakelijk om de eenheid in de kerk te bewaren'.'6 De tegen de paus gerichte retoriek van de protestanten vanaf Luther en verder, verhoogde het belang van de paus voor hen die zich tegen hem verzetten, en men voerde aan dat ketterij zelf in hoofdzaak een product was van de niet-erkenning van het pauselijke leiderschap.
In de preken, die zorgvuldig werden onderzocht en niet langer dan twintig minuten mochten duren, en die bij negentien jaarlijkse gelegenheden eerst in de Sixtijnse Kapel voor de paus moesten worden gepreekt, werd de nadruk gelegd op het pauselijk leiderschap en de speciale verhouding tussen paus en stad.'J In een geliefde metafoor werd de paus, van wie werd gezegd dat hij niet in staat was om in geloof of moraal te dwalen zelfs als hij dit zou willen, beschreven als 'de zonnewijzer van de kerk'.'8 De paus kon niet alleen worden beschreven als 'onfeilbaar' en 'verering waardig', maar ook als een 'Vice-God', en Gregorius xiii (1572-1585) werd zelfs geëerd als 'een sterfelijke God... grootser en voortreffelijker dan de mens'.19 De unieke positie van de paus wierp zijn schaduw op de stad waarin hij leefde: in een herdenkingstoespraak voor Sixtus v in 1591 werd de heiligheid van Rome beschreven als totaal afhankelijk van die van de paus.20
De stad zelf had een minder aangename reputatie, die is terug te vinden in het populaire gezegde: Veduta Roma: perduta fede (Rome zien, geloof verloren).2' Het pausdom van de Renaissance had het ontdekken en bestuderen van de antieke stad gepropageerd, en daarbij vooral ook zijn eigen verzamelingen van klassieke beeldhouwwerken, die reformistische pausen liever wilden weggeven of vernietigen, bijeen gebracht. Dit soort belangstelling had niet alleen maar een antiquarische achtergrond, want van Romes klassieke verleden werd aangenomen dat dit zijn heden meer luister gaf. In de latere zestiende eeuw echter, met de nadruk op de heidense Oudheid, werd dit als onbetamelijk beschouwd, en de triomf van de kerk in de stad werd nu gezien als het enige gepaste onderwerp voor herdenking.
Dit had gemengde gevolgen, bijvoorbeeld in de pogingen om het oudste christelijke erfdeel van Rome opnieuw te ontdekken in wat wel 'de grootse paleochristelijke herleving' werd genoemd. Gregorius xm 1572-1585) liet gebouwen restaureren die, terecht of onterecht, in verband werden gebracht met Constantijn en opzettelijk de daden van Gregorius de Grote kopiëerden, door het bouwen van graanschuren, het uitdelen van aalmoezen en het oprichten van nieuwe kerken op plaatsen waar wonderen waren gebeurd.22
De vroege 'kerkvaders', zoals Basilius van Caesarea 369), Gregorius van Nazianze ca. 389), Geronimus en Gregorius de Grote, werden herdacht in door in opdracht van de pausen vervaardigde kunst, en nieuwe uitgaven van de werken van verscheidenen van hen werden gepubliceerd. Felice Peretti, de toekomstige Sixtus v (1585-1590), wijdde een langdurige periode waarin hij onder zijn voorganger in ongenade was gevallen, aan het heruitgeven van de geschriften van Ambrosius van Milaan (~j" 397), waarin hij op anachronistische wijze alle oorspronkelijke bijbelcitaten verving door citaten uit de Vulgata, die tijdens zijn pausdom door het Concilie van Trente was uitgeroepen tot de onfeilbare Latijnse versie van de bijbel. Sixtus' eigen haastig geproduceerde versie van de Vulgata, tijdens zijn pontificaat gepubliceerd, moest, omdat er zo veel fouten in stonden, bij zijn dood worden verboden 'om beschuldigingen te voorkomen dat de paus zelf het Heilige Woord zou hebben vervalst'.23 Het boek werd in 1592 vervangen door een geautoriseerde versie. Meer succes had het schrijven van een veeldelige geschiedenis van de vroege kerk tot 1198 door de bibliothecaris van het Vaticaan en latere kardinaal Cesare Baronio of Baronius (1538-1607), dit op verzoek van paus Gregorius xm en bestemd om de behandeling van dit onderwerp door een ploeg van protestantse schrijvers te bestrijden die bekendstaan als de Maagdenburger Centuriën Baronius, die in 1605 bijna tot paus was benoemd, publiceerde ook een gezaghebbende uitgave van Romeinse martyrologium (1589), waarin hij de erkende martelaren en hun feestdagen opnam. Voor zijn dood had hij de twaalf delen van zijn geschiedenis voltooid.24
Voor de stad betekende deze nieuwe prioriteit een aanzienlijk minder eerbiedige behandeling van de relieken uit de Oudheid. Sixtus v liet het laattweede-eeuwse Septizonium op de Palatijnse heuvel slopen om de stenen te gebruiken voor zij n herbouwing van het Lateraanse Paleis. Hoewel hij later werd gezien als een meedogenloze verwoester van de klassieke stad, was zijn doel toch niet minder ideologisch dan praktisch, want de overblijfselen van het heidense Rome werden gehergroepeerd ten dienste van het christelijke heden van de stad.25 Zo plaatste hij standbeelden van de Heilige Petrus en Paulus op de zuilen van Trajanus en Marcus Aurelius, en hij richtte drie Egyptische obelisken op andere plaatsen opnieuw op, nadat hij ze van hun boze geesten had bevrijd en er kruisen bovenop had geplaatst. Heidense kentekens werden op die wijze gechristend ofhij liet ze een rol spelen in de vernieuwing van de stad. Stenen van verscheidene antieke aquaducten werden verkocht of opnieuw gebruikt, maar dan wel om een nieuw viaduct te bouwen dat water naar het Esquilinium en de Quirinaal bracht, zodat die gedeeltes van de stad opnieuw bevolkt konden worden. Hij noemde dit het 'Aqua Felice' - het Gelukkige Water ofwel, naar hemzelf, Felice Peretti, het Water van Felice. Sixtus was, net als Clemens vin (1592-1605) na hem, zo slim om de duur en de continuïteit van Romes christelijke geschiedenis te benadrukken, in tegenstelling tot de protestanten, wier recente beeldenstormcampagne hun radicale breuk met de tradities van de kerk benadrukte.26 Het herbouwen maakte ook het opnieuw in gebruiknemen mogelijk van nieuwere bouwwerken die niet langer pasten in het hervormde Rome van de Contrareformatie. Zo sloopte Sixtus het theater en de steekspelarena die door Bramante voor Julius 11 was gebouwd in de aan het Vaticaanse Paleis toegevoegde Belvedere, om de bibliotheek van het Vaticaan te herhuisvesten, die hij decoreerde met fresco's die zowel de grote bibliotheken van de Oudheid als die van de oecumenische concilies afbeeldden. De pauselijke residenties werden in dat tijdperk groter, zorgvuldiger afgewerkt en talrijker. Het Vaticaan beleefde de bouw van nieuwe paviljoenen en strakkere lijnen in zijn grote tuinen, zoals het casino of zomerhuis, dat daar voor Pius iv was gebouwd en dat wel beschreven is als 'het meest heidense van alle pauselijke villa's, hoewel het geheel met bijbelse afbeeldingen is gedecoreerd'.27 Gregorius xm (1572-1585) begon te werken aan een zomerpaleis op de Quirinaal. Hoewel dit nauwelijks meer dan anderhalve kilometer van het Vaticaan was verwijderd, was het op grotere hoogte gebouwd en werd het in het warmste deel van het jaar verfrist door koele briesjes. Zijn opvolger, Sixtus v (1585-1590), die hem verafschuwde, gaf er de voorkeur aan het Lateraanse Paleis te herbouwen op de Coelius, maar overdekte de zalen ervan zo grondig met zijn eigen initialen en emblemen dat latere pausen er de voorkeur aan gaven weer hun intrek in het Quirinaal-paleis te nemen. Onder Paulus v (1605-1621) werd dit gedurende de meeste jaren de belangrijkste pauselijke residentie, terwijl in 1613 zijn neef kardinaal Scipione Caffarelli-Borghese (1576-1633) een zomervilla voor hem bouwde in de omgeving van Frascati, in de oostelijk van Rome gelegen heuvels, die een geliefde streek voor pauselijke vakanties was geworden. Vanaf Gregorius xm maakten de pausen vaak gebruik van de gastvrijheid van kardinalen die villa's in die omgeving hadden, tot Urbanus vu in 1626 een eigen villa in Castel Gandolfo liet bouwen, wat tot op heden de pauselijke zomerresidentie is gebleven. De grotere aandacht voor etiquette, ceremonie en voorrang in het pauselijke Rome was in dat tijdperk al heel gewoon aan veel koninklijke hoven van Europa. Evenals de koning van Spanje at de paus alleen, ook al gebeurde dit bij openbare gelegenheden onder het oog van talrijke hovelingen en bedienden. Maar veel pausen in die decennia waren zeer ascetisch in hun persoonlijke levensstijl. Sommigen, zoals Pius v en Sixtus v, waren bedelmonniken die de discipline en de kleding van hun orde behielden, en tot in de tijd van Urbanus vm droegen ze allen de volledige klerikale tonsuur, waarin de volledige kruin van het hoofd werd kaalgeschoren, afgezien van een smalle cirkel van haar. Verscheidene pausen, niet het minst Paulus v en Urbanus vin, gaven, wanneer ze een luisterrijke of zelfs losbandig hof voorzaten, voor henzelf de voorkeur aan eenvoudiger dagelijkse routines, en ontweken liever het buitensporige vermaak dat bij de diplomatieke kringen hoorde. Hier kwam de jtardinaal-nepoot goed van pas, want hij kon dergelijke gebeurtenissen namens de paus huisvesten. Hoewel de traditie begon met Julius m's meest geliefde losbol, Innocenzo, gebeurde het onder Pius iv (1559-1565) dat de rol van kardinaal-nepoot, ook wel bekend als de cardinale padrone, (kardinaal-baas), ofïiciëel werd ingesteld. Pius v (1566-1572) en Gregorius xiv (1590-1591), die overigens pogingen deed om te voorkomen dat hun familieleden voordeel hadden van hun verkiezing, stelden kardinaal-nepoten aan. Innocentius x (1644-1655) was de eerste paus die geen permanente kardinaal-nepoot had, maar pas nadat zijn enige neefin 1647 afstand deed als kardinaal om te kunnen trouwen en de voortzetting van de familie veilig te stellen. Eén gevolg van zijn aftreden was dat de minister van Buitenlandse Zaken, tot dan toe verantwoordelijk voor de pauselijke correspondentie, de leiding over de administratie van de curie opnieuw moest overnemen en de voornaamste raadgever van de paus werd.29
Aan het hof van Innocentius x was een zelfs nog invloedrijker figuur. Dit was de al wat oudere schoonzuster van de paus (en volgens geruchten ook zijn minnares), Donna Olimpia Maidalchini. Die ontzagwekkende dame, rechtens erfgename en gehuwd met de broer van de paus, nam het op zich de maatschappelijke en economische status van de familie te veranderen door, bijvoorbeeld, het verlenen van vergunningen aan de bordelen van Rome die onder pauselijk bestuur stonden, iets wat, zei ze, voor de kerk een volstrekt ongepaste activiteit was. Daarna waren de vergunningen die boven de deuren hingen van haar wapens voorzien, wat haar de bijnaam La Pimpessa bezorgde. Ze had zo veel invloed op haar zwager dat naar men zei ambassadeurs eerst een beroep op haar deden voordat ze in het Vaticaan werden ontvangen, wat haar de overigens onofficiële titel bezorgde van La Papessa. Het werd ten slotte zo gênant dat haar invloed sinds omstreeks 1649 tot de laatste jaren van het pontificaat geleidelijk werd ingeperkt. Bij de dood van Innocentius liet ze pas goed zien hoe ze werkelijk in elkaar zat:
Nadat de stoffelijke resten van de paus drie dagen lang in de Sint-Pieter opgebaard hadden gelegen kon er niemand worden gevonden die de taak op zich nam hem te begraven. Er werd een boodschap naar Donna Olimpia gezonden waarin haar werd verzocht voor een doodkist en begrafeniskleding te zorgen; maar ze antwoordde dat ze ook maar een arme weduwe was. Niemand van haar andere verwanten of neven deed enige moeite, en het lichaam werd naar een kamer gedragen waar de metselaars die voor reparatiewerkzaamheden in dienst waren genomen hun materiaal opborgen... Monseignor Segni, een kanunnik van de Sint-Pieter, die eens de majordomo van Innocentius was geweest en toen was ontslagen, beloonde kwaad met goed door vijf daalders te betalen voor zijn begrafenis.30
Dit verhaal was een van de talrijke lasterpraatjes die na de dood van de paus de ronde deden, wat weer materiaal opleverde voor het schunnige Het leven van Dgnna Olimpia Maidalchini van de afvallige priester Gregori9 Leti. Het is overigens wel duidelijk dat de familieleden van Innocentius'niet bereid waren om geld aan zijn begrafenis en gedenktekens te verkwisten toen hij eenmaal vertrokken was. Sluwe pausen zoals Sixtus v regelden hun eigen begrafenis. Hij liet zijn eigen grafkapel bouwen in Santa Maria Maggiore, waar hij ook het stoffelijk overschot van zijn vereerde voorganger Pius v naartoe overbracht. Op dezelfde manier bestelde Urbanus vmini627,alheel kort na zijn verkiezing, zijn eigen luisterrijke graftombe in de Sint-Pieter bij Bernini. Dezelfde beeldhouwer werd na zijn dood benaderd door de familie van de Pamphili, maar hoewel Bernini een dramatische schets voor een graftombe produceerde, ging het project als gevolg van hun zuinigheid niet door, en een veel minder luisterrijke graftombe werd pas in de volgende eeuw vervaardigd, maar toen waren zijn stoffelijke resten al (tijdelijk) zoekgeraakt.31
Na de dood van de paus in 1655 was het ook weer Donna Olimpia die optrad als de leidster van de factie van kardinalen die hij had aangesteld, en ze kreeg zelfs toestemming om het besloten conclaaf voordat de stemming plaatsvond toe te spreken. Ze was een van de zeer weinige leden van het lekendom en de enige vrouw ooit die dit heeft gedaan. Maar de volgende paus verbande haar uit Rome, en ze stierf in Viterbo aan de pest. Evengoed bleef haar familie door een huwelijk met het zeer oude Genuase adellijke huis van de Doria's verbonden en het leidde in de volgende eeuwen een zeer voorspoedig leven. De paus die verantwoordelijk was voor haar ballingschap was Fabio Chigi, een zeer hooggeachte diplomaat die aan het hoofd had gestaan van de pauselijke delegatie naar de vredesbesprekingen, die een eind aan de Dertigjarige Oorlog maakte en die vanaf 1652 als minister van Buitenlandse Zaken van Innocentius x had gediend. De ceremonies rondom zijn kroning waren zo luisterrijk dat volgens zijn biograaf verscheidene protestantse bezoekers die naar Rome kwamen ter plekke werden bekeerd en uitriepen: 'Wij zijn beesten; waar zoveel van het goddelijke wordt vertoond, daar moet God zelf ook wel zijn.''2 Hij nam de naam aan van Alexander vu (1655-1667) ter ere van de twaalfde-eeuwse paus Alexander 111, een medeburger van Sienna. Hij bestelde ook Bernini's meest grandioze pauselijke tombe in de Sint-Pieter. Hoewel de toonaangevende katholieke naties het pauselijke nepotisme als een schandaal beschouwden, waardoor Rome bij onderhandelingen met niet-katholieke staten in het nadeel was, zette Alexander vu de praktijken van zijn voorgangers voort door zijn minister van Buitenlandse Zaken, kardinaal Rospigliosi, meer invloed te geven dan zijn kardinaal-nepoot, die ook Fabio Chigi heette. Hoewel hij aanvankelijk zijn eigen familie het bevel gaf niet naar Rome te komen, werd hij in 16 5 6 door de kardinalen en enkelen van zijn ambassadeurs ertoe overgehaald van mening te veranderen, want zij raakten door het ontbreken van de gebruikelijke invloedskanalen, verschaft door een pauselijke familie, in verwarring en gaven er de voorkeur aan terug te keren naar een systeem dat ze begrepen."
John Bargrave, een Engelse balling die in Rome woonde, boekstaafde de volgende verandering:
In de eerste maanden van zijn verheffing tot het pausdom had hij het beroep van een evangelisch leven leiden zo serieus genomen dat hij gewend was zijn vlees met as te kruiden, op een harde bank te slapen, de rijken, roem, pracht en praal te haten, er een geweldig plezier in te vinden ambassadeurs audiëntie te geven in een kamer vol mensenschedels en met uitzicht op zijn doodkist, die daar stond om hem voortdurend aan zijn dood te herinneren. Maar zodra hij zijn familieleden bij zich had geroepen, veranderde zijn aard. In plaats van nederigheid volgde nu ijdelheid; zijn zelftuchtiging verdween, zijn harde bank veranderde in een zacht verenbed, zijn schedels werden juwelen, en zijn gedachten aan de dood werd eerzucht - wat zijn lege doodkist vulde met geld, alsof hij de dood wilde omkopen, en zich een leven met de rijken wilde verschaffen.54
Hoewel niet gespeend van vooroordelen wordt Bargraves retorische verslag van hoe de paus zijn verwanten begon te verrijken meer gedetailleerd bevestigd door modern onderzoek.35 De familie bleef ook na de dood van de paus in goeden doen en werd in 1721 tot bewakers van het conclaaf uitgeroepen (tijdens conclaven verantwoordelijk voor het sluiten van de deuren van de Sixtijnse Kapel van buitenaf), een functie die ze tot op heden hebben behouden. Achter al dat pauselijke nepotisme ging het grondprincipe schuil dat het een heilige plicht was om voor j e eigen familie te zorgen, en men zei wel: 'Als Italianen waren onze kardinalen in de eerste plaats trouw verschuldigd aan hun families en goede vrienden: als kardinalen waren ze in de eerste plaats trouw verschuldigd aan de kerk. Wanneer deze vormen van trouw met elkaar in botsing kwamen, neigden onze kardinalen ertoe als Italianen te handelen.'36 Maar de kardinalen als geheel meenden ook dat de paus één vertrouwde raadgever nodig had en beschouwden een naast familielid als iemand die voor deze rol het meest geschikt was.
In het begin van de zeventiende eeuw was de rol van de kardinaal-nepoot eigenlijk niets anders dan die van de koninklijke gunsteling of valido, die we in die tijd aan talrijke koninklijke hoven van Europa konden aantreffen. De gunsteling, eens als een blijk van koninklijke zwakheid beschouwd, wordt nu meer gezien in termen van de zware bestuurlijke last die hij voor de vorst op zijn schouders nam, want deze was al zo gebonden door de eisen van een rigide etiquette dat hij niet persoonlijk als verantwoordelijk voor mislukkingen kon worden beschouwd. Dergelijke gunstelingen wisten soms erg veelweelde en macht te verkrijgen, maar het bezit daarvan beru|tte geheel op onafgebroken koninklijke ondersteuning, en ze konden zo nodig als zondebok dienen en worden ontslagen.
Het wezenlijke verschil was dat het pauselijke ambt, inmiddels al even absoluut als de talrijke seculiere monarchieën in Europa, niet erfelijk was. Bovendien waren de hovelingen van de paus, afgezien van degenen die enkele titulaire ambten bekleedden die aan de lekenadel waren voorbehouden, allen geestelijken. Terwijl een koning een grote keuzemogelijkheid had bij het kiezen van een minister, moest de paus een neef van een geschikte leeftijd heb-ben. Clemens vm (1592-1602) stelde twee neven aan en verdeelde functies en verantwoordelijjkheden onder hen tot bekend werd dat de een geschikter was dan de ander. Evenals in dit geval kon een kardinaal-nepoot bewijzen dat hij een bekwame bestuurder en politicus was, in staat om leiding te geven aan dat deel van de kardinalen dat na de dood van de paus door zijn oom was benoemd.
Statistisch gezien kon de ambtsbekleding van een paus van korte duur zijn, en in sommige gevallen zelfs spectaculair kortstondig. Tot aan het eind van de achttiende eeuw was de gemiddelde duur van een pauselijk bestuur om en nabij zesenhalfjaar. In sommige perioden kwam het zelfs tot een zeer snelle ambtswisseling, met vijf verschillende pausen tussen augustus 1590 en januari 1592, onder wie Urbanus vu, die het kortst van alle pausen regeerde, want hij stierf twaalf dagen nadat hij was gekozen. In de zeventiende eeuw veranderde dit en kwamen er langere pontificaten, in sommige gevallen omdat jongere mannen, vijftigers, werden gekozen om te voorkomen dat er zo vaak conclaven bijeen moesten worden geroepen als in 1590-1591 en 1605.
Maar zelfs dan was de tijd die de familieleden van een nieuwe paus kregen, om van de kansen die zijn verkiezing bood gebruik te maken, maar kort. Tot op zekere hoogte was het systeem hiervan afhankelijk, want een langdurig pontificaat gaf aanleiding tot zo'n uitgebreid monopolie van macht en invloed dat dit aanleiding gaf tot hevige ressentimenten, zoals het geval was tijdens de eenentwintig jaar lange ambtsperiode van Urbanus vin (1623-1644) van de familie Barberini.
Men heeft berekend dat de jaarlijkse inkomsten van het pausdom omstreeks 1625 opliepen tot ongeveer 2,5 miljoen scudi, waar nog een reserve van 2,8 miljoen bijkwam. (Het is moeilijk om voor deze getallen de equivalenten van deze tijd aan te geven, maar het jaarlijkse salaris van een bouwvakker schommelde toen tussen de vijftig en zestig scudi). Maar er waren ook schulden bij pauselijke bankiers, die opliepen tot zestien miljoen scudi, waarvan de rentebetalingen tot tweederde van het jaarlijks inkomen opslokten. Omstreeks 1629 was die schuld opgelopen tot twintig miljoen scudi, ondanks de zeer gehate stijgingen van de belastingen op vlees, zout en wijn. Als gevolg daarvan was het feitelijk beschikbare jaarlijkse inkomen van het pausdom veel lager dan de geschatte 2,5 miljoen. Maar in diezelfde tijd gaf Urbanus vm, die als paus het absolute beheer over de pauselijke inkomsten had, in 163014.000 scudi aan zijn neef Taddeo, de prefect van Rome, 'om luiers te kopen' voor een pasgeboren zoon, en in 1632 nog eens 30.000 om hem te helpen bij het financieren van werkzaamheden aan zijn paleis. In 1635 kreeg Taddeo ook nog eens 15.000 scudi van zijn oom voor een jachtpartij.37
Dergelijke ongeregelde schenkingen waren niet de enige wijze waarop de geldmiddelen van de katholieke kerk werden gebruikt om pauselijke verwanten te begunstigen. Tegen het eind van de zestiende eeuw waren de meeste pausen afkomstig uit provinciale middenstandsfamilies en waren ze door hun opleiding en hun diplomatieke of administratieve diensten aan de kerk hogerop gekomen. Sommigen kwamen zelfs uit zeer arme gezinnen: Sixtus v was de zoon van een landarbeider, en Pius v was schaapherder geweest voordat hij zich bij de dominicanen voegde. Over het geheel genomen kwamen ze uit de kringen van handelaren, bankiers, juristen of de lagere aristocratie, en ze waren ook voor het merendeel afkomstig uit Napels of het noorden van het land, en hadden niet veel connecties met Rome. Omdat het maar heel zelden voorkwam dat twee leden van een familie tot paus werden gekozen, verschafte verwerving van het ambt de enige mogelijkheid tot maatschappelijke verandering.
Hierbij werden verschillende strategieën gevolgd, maar de meest extreme maatregelen zoals die in het verleden werden toegepast, waren niet langer uitvoerbaar. Paulus in was de laatste paus die nog in staat was om zijn familie, de Farnese, tot onafhankelijke territoriale vorsten te benoemen door hen tot heersers over een van de delen van de pauselijke staten aan te stellen. Al dergelijke waanzinnige praktijken werden door Pius v streng verboden. Maar een huwelijk in de hogere rangen van de Roomse aristocratie vormde een aantrekkelijk alternatief, toegepast, onder anderen, door Clemens ix's familieleden van de Aldobrandini-tak, de Pamphili van Innocentius x en de Rospigliosi van Clemens ix. Op die wijze maakten de rijkdom en de begunstiging die een paus ter beschikking stonden een verbond met zijn familie wel uiterst voordelig.
De diplomatie bood weer een andere weg, vooral voor pausen die op goede voet stonden met de koningen van Spanje, die als heersers over Napels talrijke landgoederen en titels bezaten die aan verwanten van de paus konden worden geschonken. De meest ongehoorde werkwijze in de financiële afdeling van die altijd om geld verlegen zittende staat van het pausdom was het gebruiken van zijn hulpbronnen om er domweg status mee te kopen. In 1629 gaf Urbanus vin 575.000 scudi uit voor het prinsdom van Palestrinain de pauselijke staten, dat hij van het Romeinse adellijke huis van Colonna kocht voor zijn neef Taddeo, die hij al twee jaar eerder geld had betaald om door huwelijk in hun familie te komen.'8 Omstreeks 1632 waren, naar men zei, de bezittingen en landgoederen van Taddeo vier miljoen scudi waard. Maar de toekomst van de familie was geheel van hem afhankelijk. De zonen uit zijn huwelijk met Anna Colonna stelden de Barberini in staat om in de loop van de volgende generaties, een van de toonaangevende aristocratische dynastieën van de stad te worden.
De ambities van familieleden konden een gevaarlijke invloed uitoefenen op de paus. Nadat hij in 1637 op een haar na was overleden, werd een zeer verzwakte Urbanus vm in toenemende mate afhankelijk van de raadgevingen van zijn neven, die hem in 1641 ertoe brachten een onzinnige oorlog met Farnese, hertog van Parma, te beginnen over het hertogdom Castro, een pauselijk leengoed dat ze al sinds 1635 hadden geprobeerd in hun bezit te krijgen. De gevolgen van de Driejarige Oorlog van Castro waren rampzalig.40 Een verbond van Noord-Italiaanse staten, gesteund door Frankrijk, dwong de paus in 1644 tot heVvernederende Verdrag van Venetië, waarmee hij niets won, en de kosten van de oorlog, op vijf miljoen scudi geschat, waren rampzalig voor de toch al sterk teruggelopen financiën van de paus. De al zeer gehate belastingen gingen nog verder omhoog, zelfs op basisproducten zoals graan en wijn, en in Rome werd algemeen vermoed dat de neven Barberini een deel van die voor de oorlog bijeengebrachte fondsen in hun eigen zak hadden gestoken.41
Deze ramp bracht later in dat jaar een onverwachtse reactie teweeg op de dood van Urbanus vin. Gewoonlijk werden de plunderingen van een pauselijke of'regerende' familie zonder meer geaccepteerd, en de lengte van zijn pontificaat hield in dat Urbanus ongeveer vierenzeventig nieuwe kardinalen had benoemd.42 Als vanouds beschouwden dergelijke kardinalen de paus die hen had gekozen als hun beschermheer, en ze werkten dan ook samen bij het bijeenroepen van conclaven en steunden over het algemeen zijn familie. Maar de Barberini's waren zo impopulair geworden dat de factie van kardinalen waar zij op steunden uiteenviel en het zo mogelijk maakte een nieuwe paus te kiezen, Innocentius x, die vastbesloten was ervoor te zorgen dat ze hun winsten teruggaven 43
In die tijd werd gesuggereerd dat de familie Barberini in de loop van het pontificaat van hun oom ongeveer 105 miljoen scudi uit de pauselijke schatkist had ontvangen; een veel latere schatting van twaalf milj oen scudi komt er dichterbij. Maar zelfs dit is een uitzonderlijk hoog bedrag wanneer we het zien in verband met het jaarlijkse inkomen van de pausen en de hoogte van de schulden waarmee dat bedrag was belast. In de praktijk kwam er niets van de beraamde vervolging, want Frankrijk, in naam van de nog jeugdige koning Lodelijk xiv maar geregeerd door kardinaal Mazarin, gaf, alleen omdat Innocentius x als te pro-Spaans werd beschouwd, zijn diplomatieke steun aan de Barberini's.
Oorlog en diplomatie
Precies zoals de Carafa-oorlog in de jaren vijftig van de vijftiende eeuw aantoonde dat het pausdom in militaire termen gezien geen partij was voor een van de grotere machten van West-Europa, bewees nu de Oorlog van Castro dat het moeite had om zelfs maar tegen een van de kleinere staatjes van Noord-Italië op te kunnen. In 1642 was de hertog van Parma in staat geweest om de pauselijke staten binnen te vallen en met zijn toch niet zo bijzonder sterke leger op nog geen honderd kilometer van Rome te komen, wat in de stad grote paniek, het mobiliseren van een uit allerlei gespuis gevormd militielegertje en de verhuizing van de paus van zijn geliefde Quirinaal naar het beter versterkte Vaticaan veroorzaakte. De Venetiaanse republiek en andere bondgenoten steunden de hertog omdat het Barberini-pausdom kort tevoren zo'n hebzuchtige indruk had gemaakt, toen het hertogdom Della Rovere van Urbino in 1626 in de pauselijke staten werd opgenomen en de oorlog met Parma over Castro werd beschouwd als een bewijs van nog meer op expansie gerichte territoriale ambities. Het resultaat maakte een eind aan dergelijke illusies. De geestelijke bewapening van de pausen was in die tijd al even ondoeltreffend geworden. In het begin van zijn pontificaat kreeg Paulus v (16051621) een confrontatie met Venetië over de rechten van de kerk. De Republiek had verordend dat nieuwe kerken alleen gebouwd mochten worden met toestemming van de staat, en in verband hiermee had ze in haar eigen gerechtshoven een gerechtelijk onderzoek geopend tegen twee priesters, in strijd met de langdurige traditie van klerikale immuniteit van de zijde van de seculiere jurisdictie. Toen protesten van de paus werden genegeerd, plaatste Paulus in april 1606 de republiek onder een interdict en excommuniceerde het complete regerende lichaam, de Venetiaanse Senaat.
Hoewel dergelijke methoden in het verleden wel effect hadden gehad, waren ze,wel afhankelijk van de medewerking van de plaatselijke clerus. In dit geval verklaarde Venetië het interdict onwettig en verbande de jezuïeten, de enigen die het waarschijnlijk zouden gehoorzamen. De Venetiaanse clerus negeerde het bijna in zijn geheel en steunde hun regering tegen de paus. Talrijke verhandelingen en pamfletten werden aan beide zijden gepubliceerd, waarin ze allerlei historische argumenten ten gunste van hun eisen aanvoerden, en het gevaar bestond dat Venetië zijn gehoorzaamheid aan Rome geheel zou intrekken. Ten slotte werd er in april 1607 een regeling getroffen, dit vooral door Franse tussenkomst, waardoor de beide gevangengenomen priesters weer in vrijheid werden gesteld en het interdict werd opgeheven. Het voornaamste geschilpunt werd niet opgelost en de jezuïeten bleven tot 1656 uit het grondgebied van Venetië verbannen. In werkelijkheid was dit een zeer belangrijke nederlaag voor het pauselijk gezag en de dreiging van een interdict bleef als weinig meer dan bluf bestaan. De vijandige gevoelens van de paus tegenover Venetië bleven krachtig, en op zijn sterfbed sprak Urbanus vm over de Venetianen als becchi juttuti, wat 'genaaide geiten' betekent, ofwel 'hoorndragers'.44
Na het krachtige, strijdbare pausdom van eind zestiende eeuw lijkt het pausdom van de zeventiende eeuw angstig en met een groot gebrek aan zelfvertrouwen. Vanaf de tijd van Paulus iv (1555-1559) hadden de pausen vrijwel iedere belangstellingfvoor of hoop op een verzoening met de protestanten verloren en begonnen ze met het construeren van een duidelijker omschreven, hervormde en strak gecontroleerde kerk. Omstreeks de tijd van Paulus v (1605-1621) was deze krachtige, zelfs agressieve houding veranderd in een meer op overeenkomst gerichte verlegenheid. De oorzaak hiervan was, dat, als tot dan toe goede katholieke regeerders van Europa werden gedwarsboomd, verworpen of op andere wijze door het pausdom werden tegengewerkt, zich wel eens met de protestanten konden verbinden, of zelfs protestants worden, niet uit theologische overtuiging maar louter omdat ze gepikeerd waren. Venetië speelde dat spelletje in 1606-1607, maar was hierin niet de enige. Een bewustzijn van deze nieuwe schroom werd merkbaar tegen het eind van de zestiende eeuw, toen Filips 11 van Spanje (1556-1598) zich met de pausverkiezingen begon te bemoeien door zijn ambassadeur in Rome te verzoeken de kardinalen in te lichten over de namen van hen die voor hem als paus niet aanvaardbaar zouden zijn, omdat men meende dat ze niet positief stonden tegenover Spaanse belangen of daar zelfs actieve tegenstanders van waren. De praktijk begon ermee dat een of twee van die namen werden doorgegeven, maar in het conclaaf dat volgde op de dood van Urbanus vu in 1590 bracht de Spaanse ambassadeur een lijst van dertig kardinalen naar voren van wie zijn meester niet zou willen dat ze werden gekozen. Toen in Frankrijk onder de gewezen protestant Henry iv (1589-1610) de politieke stabiliteit werd hersteld, stond de Franse monarchie erop hetzelfde vetorecht bij de pausverkiezingen te krijgen als Spanje. Deze regeerders begonnen nu ook te eisen dat de paus kardinalen benoemde die door hen werden voorgesteld. Veel kardinalen waren niet blij met deze de facto koninklijke rechten op uitsluiting en benoeming, maar ze durfden het niet aan een standpunt tegen hen in te nemen. Tijdens het conclaaf van 1644 werden de theologen van de curie geraadpleegd over de praktijk van de uitsluitingen en ze kwamen tot de juridische conclusie dat, hoewel er geen theologische of wettelijke gronden waren waarop ze gebaseerd konden worden, er toch ook een belangrijk beginsel bestond volgens welk niets mocht worden gedaan dat een schisma zou kunnen veroorzaken door een machtige koning tegen te werken. Het was kortom beter de katholieke vorsten hun zin te geven, hoewel bij voorkeur alleen in de vorm van het uitsluiten van slechts een handjevol kardinalen elk, dan de mogelijkheid onder ogen te moeten zien dat ze hun banden met Rome zouden verbreken als ze hier niet toe overgingen. Het was dus niet verbazingwekkend dat de Habsburgse keizer ook lijsten van uitsluitingen begon te verzenden. In 1691 werd het recht op uitsluiting door de leidinggevende katholieke vorsten formeel erkend, en zo bleef het tot Pius x dit na het conclaaf van 1903 afschafte.
Er zat wel enige flexibiliteit in het systeem. Als bekend werd dat een paus op sterven lag, dan werd het tijd dat een katholieke vorst zijn ambassadeur op de hoogte stelde van zijn lijst van uitsluitingen, maar soms gebeurde het onverwachts dat er een vacature voor een paus vrijkwam, en het was mogelijk dat dit nieuws te laat in Madrid, Parijs of Wenen aankwam om nog de juiste instructies te kunnen geven. In dat geval kon de nieuwe paus worden gekozen tegen de tijd dat de koninklijke uitsluitingen bekend waren, zoals het geval was in 1644 met Innocentius x, die werd gekozen voordat een Frans veto aankwam. In sommige enclaves trachtten kardinalen die een specifiek nationaal belang vertegenwoordigden te insinueren dat een of meer kardinalen onaanvaardbaar waren voor hun koninklijke heer, maar omdat de lijsten van de ambassadeurs ontbraken, konden de anderen dergelijke protesten negeren. Hoewel de leidinggevende katholieke regeerders van Europa er belang bij hadden zich te verzekeren van de verkiezing van aanvaardbare pausen, waren ze niet geneigd de pausen een belangrijke rol te laten spelen in wat ze als hun eigen privézaken beschouwden. In dit tijdperk begon men religieuze verdeeldheden in de internationale betrekkingen reeds als van veel minder belang te beschouwen, een situatie waarmee het pausdom zich moeilijk kon verenigen. De burgeroorlogen die Frankrijk tussen de jaren 1560 en 1590
verscheurden, werden hoofdzakelijk in religieuze termen onder woorden gebracht, maar in werkelijkheid hadden ze meer te maken met de wedijver om een hele reeks van zwakke of minderjarige koningen onder controle te houden. Toen Henry iv in 1589 de vermoorde Henry 111 opvolgde, was hij door Sixtus v als protestant geëxcommuniceerd, maar zijn daaropvolgende bekering maakte de weg vrij voor Clemens vm om deze excommunicatie weer op te heffen. Zijne Katholieke Majesteit Filips n van Spanje stelde alles in het werk om dit te voorkomen, want het laatste wat hij wilde zien gebeuren was wel het opnieuw opkomen van een krachtige Franse monarchie, ook al was ze een katholieke. Ook Clemens vm was ontzet toen hij begreep dat de prijs van een herleefd Frankrijk, een nuttig tegenwicht tegen een opdringerig, dominerend Spanje, de aanvaarding van het Edict van Nantes door Henry iv in 1598 was, dat de religieuze verdraagzaamheid waarborgde ten opzichte van de protestantse hugenoten, wier slachting in Parijs op de avond voor Sint-Bartolomeus, in 1572, Gregorius xiii had gevjerd met een Te Deum en het slaan van een speciale medaille. Clemens schreef aan de koning dat het 'het meest vervloekte edict was dat ik me kon voorstellen... want hierin wordt aan iedereen gewetensvrijheid gewaarborgd, en dit is wel het ergste wat er in de wereld bestaat'.45
Sinds de dood van Karel v waren de keizers persoonlijk trouw aan Rome gebleven maar hadden ze van weinig of geen belangstelling blijk gegeven wanneer het erom ging een politiek te volgen die een religieus conflict binnen de grenzen van het keizerrijk opnieuw zou kunnen aanwakkeren. In 1609 bijvoorbeeld had keizer Rudolf 11 (1576-1612) vrijheid van godsdienst in Bohemen gewaarborgd. Maar in 1617 vond de verkiezing plaats van Ferdinand n, de voor de hand liggende Habsburgse opvolger, tot de nieuwe koning van Bohemen. In zijn vroegere rol als aartshertog van Styrië en Karinthië had hij zich laten kennen als een fanatiek katholiek en een actief vervolger van ketterij, dus toen hij het jaar daarop in het geweer kwam tegen de vrijheden die in 1609 waren gewaarborgd aan de protestantse meerderheid in Bohemen, werden enkelen van zijn officieren in het Praagse Kasteel uit het raam gegooid (de zogeheten Defenestratie van Praag), maar ze kwamen veilig in een mesthoop terecht (iets wat later als een wonder werd toegejuicht). De kroon werd toen door de opstandelingen aan de protestantse Frederick, paltzgraaf van de Rijn, aangeboden, en hij was waarschijnlijk zo onverstandig die te aanvaarden. Het gevolg was de Dertigjarige Oorlog. Deze oorlog, begonnen als een oorlog over religieuze banden, veranderde geleidelijk van aard toen er ook andere factoren in het spel kwamen. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat de oorlog een overwinning voor Ferdinand werd, die in 1619 tot keurvorst werd gekozen en wiens legers al snel de controle over Bohemen en het Rijnland van de Paltz in handen kregen, waarbij de winterkoning werd verstoten toen de paltzgraaf Frederick bekendheid kreeg door de korte periode waarin hij de Boheemse kroon had gedragen. Een ge-volg hiervan was de krachtdadige uitroeiing van het protestantisme in de Tsjechischsprekende landen na twee eeuwen van hussietische traditie, een proces dat door een pauselijke nuntius over het hoofd werd gezien. Via de snelle overwinning op Frederick kreeg het pausdom een geschenk, te weten de grote bibliotheek, die bestond uit handschriften welke in Heidelberg door paltzgraven bijeen waren gebracht, en die, afgezien van een selectie die later als blijk van goede wil werd teruggegeven, tot op de dag van vandaag als de Codices Palatini in de Vaticaanse bibliotheek liggen opgeslagen. Maar terwijl Paulus v deelnam aan een religieuze processie om de nederlaag te vieren van de graaf-koning Frederick, werd hij in januari 1621 getroffen en uitgeschakeld door een beroerte die door een tweede, deze keer fatale, werd gevolgd. De oorlog bleef niet lang eenzijdig, want de Zweedse koning Gustaaf Adolf (1611-1532) nam deel aan de zijde van de protestantse prinsen toen het ernaar uit begon te zien dat de Habsburgers hen zouden verpletteren. Ook bleven de verschillende partijen niet lang door religieuze bondgenootschappen bepaald. In 1631 verbond een militair opgeleefd Frankrijk zich met Zweden en in 1635 verklaarde het de oorlog zowel aan Spanje als aan het keizerrijk. De persoonlijk francofiele en anti-Habsburggezinde Urbanus viii deed weinig meer dan er bij de Franse regering, die door kardinaal Richelieu werd geleid (1585-1642), op aan te dringen de vrede te bewaren, en hij weigerde de keizer materiële hulp. De dood van Gustaaf Adolf en het feit dat de Zweden zich terugtrokken hadden ook de balans al een tikkeltje ten gunste van de Habsburgers laten doorslaan, maar de oorlog werd ten slotte beëindigd door een bij de Vrede van Westfalen bekrachtigde overeenkomst.
Een pauselijke delegatie, aangevoerd door de nuntius in Keulen, kardinaal Chigi, de toekomstige Alexander vii (1655-1667), nam deel aan de onderhandelingen in Münster, maar weigerde oog in oog met ketters te praten en hij was niet in staat te voorkomen dat er concessies werden gedaan aan de protestantse staten, iets wat Innocentius x er ten slotte toe bracht het hier uit voortkomende verdrag aan te klagen. Maar deze pauselijke afwijzing van de overeenkomst werd stilzwijgend genegeerd: het pausdom scheen nu diplomatiek al even onbetekenend te zijn als militair, toen het aankwam op de beslissingen die moesten worden genomen door de seculaire leiders van Europa, en wist op geen enkele wijze zijn ongenoegen kracht bij te zetten.
Gallicanisme
Al sinds de pausen niet meer in Avignon resideerden, had Frankrijk een vaak agressieve en aanmatigende houding aangenomen in zijn relaties met de Heilige Stoel. Dit werd gerechtvaardigd en nog versterkt door de tradities van de onafhankelijkheid van de Franse kerk, samenvattend bekend onder de naam 'gallicanisme', die de vorsten zelf aanmoedigden wanneer dit hun doeleinden maar ten goede kwam. De Franse clerus, die aanspraak maakte op zeer oude precedenten en voorrechten die teruggingen tot de vroegste kerk en de tijd van Karel de Grote, beweerde nadrukkelijk dat hij een speciale vrijheid genoot van pauselijk toezicht en bemoeienis. In de zeventiende eeuw, toen zowel het keizerrijk als Spanje verzwakt was door de Dertigjarige Oorlog, kwam het Frankrijk van Lodewijk xiv naar voren als de overheersende macht in West-Europa, die maar al te zeer bereid was om zijn gewicht in de onderhandelingen met Rome naar voren te brengen.
Paulus v (1605-1621) had in 1613 het beroep van de Franse kerk op haar speciale gallicaanse vrijheden veroordeeld, nadat een stroom van pamfletten regelrechte aanvallen op de pauselijke macht bevatten, maar onder Alexander vu (1655-1667) werden de Franse relaties met de paus pas echt gespan-nen.46 Sommige van de problemen kwamen voort uit een persoonlijke vijandigheid tussen de paus, tijdens zijn betrokkenheid met de onderhandelingen voor het Verdrag van Westfalen, en kardinaal Mazarin (1602-1661), de eerste minister van Lodewijk xiv. Alexander was ertegen dat de Fransen zich met het protestantse Zweden hadden verbonden, en in 1654 had Mazarin als minister van Buitenlandse Zaken in Rome onderdak gegeven aan kardinaal De Retz (1613-1679), aanvoerder van de Franse aristocratische opstand die bekend is onder de naam 'La Fronde'. Ook was Mazarin van mening dat Frankrijk niet sterk genoeg was vertegenwoordigd in het College van Kardinalen - van de veertig die Innocentius x had gekozen waren er slechts drie Fransen - en dus wilde hij een paus op wie hij kon vertrouwen er meer te benoemen. Dit bespoedigde een Frans veto op Alexander tijdens het tachtig dagen durende conclaaf van 16 5 5, dat werd ingetrokken toen het duidelij k werd dat de kandidaat die zij begunstigden toch niet genoeg stemmen zou krijgen.47
Het koninkrijk en het pausdom neigden er vervolgens toe om wat betreft bijna iedere belangrijke zaak aan elkaar tegengestelde posities in te némen. Frankrijk steunde de familie Farnese in zijn pogingen Castro op te eisen, terwijl Alexander vu de verkiezing van keizer Leopold 1 (1658-1705) bevorderde tegen Mazarins pogingen in om de kiezers over te halen een niet-Habsburgse kandidaat te kiezen. Frankrijk sloot het pausdom daarop uit van zijn traditionele rol in conflicten tussen katholieke grootmachten in de onderhandelingen die leidden tot het Verdrag van de Pyreneeën in 1659, dat een eind maakte aan de langdurige oorlog met Spanje.
In Rome had de Franse ambassadeur instructies van zijn koning gekregen om maar zo veel mogelijk moeilijkheden te creëren, en kwesties van etiquette en voorrang te manipuleren, waaronder een verzoek dat een eenheid van de Corsicaanse garde (iets anders dan de Zwitserse garde van de paus) niet voor de officiële residentie van de ambassadeur, het Palazzo Farnese, zou mogen marcheren. In augustus 1662 leidde een ruzie tussen Corsicaanse wachters en enkele bedienden van de ambassadeur ertoe dat een van de pages van zijn vrouw werd gedood juist toen ze van de kerk naar huis terugkeerde. Het gevolg was een belangrijk diplomatiek incident dat uitstekend van pas kwam bij de Franse voorstellen. Lodewijk xiv sneed de diplomatieke banden met het pausdom door en viel Avignon binnen.
Aangezien noch Filips iv van Spanje, die de schoonvader van de Franse koning was, noch Leopold 1, die als componist van religieuze muziek beter was dan als staatsman, bereid waren tussenbeiden te komen, moest Alexander vu de vernederende voorwaarden van de koning, die waren opgenomen in het Verdrag van Pisa van februari 1664, wel accepteren. In Rome zou een monument worden opgericht waarop de schuld van de Corsicaanse wachter zou worden vermeld. De neef van de paus, kardinaal Flavio Chigi, werd verzocht een persoonlijke verontschuldiging aan de koning aan te bieden, en de paus zelf stemde erin toe de koninklijke voorstelling betreffende de aanstelling van Franse bisschoppen te accepteren, waarmee hij aan Lodewijk rechten van benoeming verleende.
Het Vliegende Eskadron
In dat tijdperk van toenemende tussenkomst door de katholieke monarchieën, van heviger wordende spanningen die leidden tot diplomatieke geringschattingen en een afnemende invloed van de paus in seculiere zaken, begon een groep kardinalen een hervormingsprogramma te bespreken. Hun bedoelingen waren de onafhankelijkheid van het pausdom te herstellen door een eind te maken aan uitsluitingen in conclaven en door zeker te stel-len dat het pausdom een onpartijdige benadering tot diplomatieke betrekkingen met de rivaliserende lekenmachten zou hanteren, en dus niet vatbaar zou zijn voor invloeden of bedreigingen. Zoals werd erkend, was dit tot op zekere hoogte uit eigenbelang, omdat dan vanuit alle kanten de kardinalen om gunsten konden worden verzocht in plaats van dat er van hen werd verwacht de zaak van een van de lekenmachten te begunstigen.48
Deze groep van kardinalen, afkomstig uit de rangen van hen die door Innocentius x waren benoemd, raakten bekend onder de bijnaam die hun door de Spaanse ambassadeur was gegeven, namelijk het Squadrone Volante, het Vliegende Eskadron; het was de eerste van dit soort facties, die werd gevormd in het college dat niet op basis van relaties of patronage was gevormd. Andere facties, gewoonlijk aangevoerd door vroegere kardinaal-nepoten, waren gevormd uit kardinalen die allen door eerdere pausen waren benoemd. Omstreeks het eind van de zestiende eeuw waren deze chronologische facties zelfs tot een gentlemen's agreement gekomen volgens welk een nieuwe paus zou worden gekozen uit de rangen van de kardinalen die waren benoemd door de paus die was gekozen al voor het overlijden van de paus die zojuist was gestorven. Zo was Gregorius xm (1572-1585) een kardinaal van Pius iv geweest, Sixtus v (1585-1590) een van Pius v, Gregorius xiv (1590-1591) een van Gregorius xm (1592-1605), Clemens vin (1592-1605) een van Sixtus v, enzovoort.
Als factie was het Vliegende Eskadron, aangevoerd door de kardinalen Pietro Ottoboni (de latere paus Alexander vin), Decio Azzolini (1623-1689) en Francesco Albizzi (1593-1684), meer door politiek verenigd dan door groepsgeest. Met elf leden vormde het nooit meer dan een minderheid in het college, dat gewoonlijk zijn volledige sterkte van zeventig leden benaderde, rnaar door hun grote samenhang was hun invloed groter dan hun aantal deed vermoeden. Hun eerste succes boekten ze met de verkiezing van Alexander xii in 1655, die werd bereikt ondanks het aantal uitsluitingen van de zijde van de Spaanse en Franse hoven. Kardinaal Albizzi had verklaard dat het de bedoeling van zijn groep was uitsluitend een kandidaat te kiezen die 'behoedzaam, geleerd en vroom was', en dat ze bereid waren voor dit ideaal hun leven te geven.49
Het Eskadron had een lekenpatrones in de persoon van koningin Cristina van Zweden (1626-1689), de dochter en opvolgster van Gustaaf Adolf, die in 1654 ten gunste van zijn nicht was afgetreden. Kort na haar vertrek uit Zweden had ze haar bekering tot het katholicisme bekendgemaakt en dus werd ze in Rome met zeer grote geestdrift ontvangen toen ze daar in 1656 aankwam, vooral door Alexander vii. Ze was beschermvrouwe van kunstenaars en geleerden - Descartes was aan haar hof aan griep overleden - zijzelf was schrijfster en een zeer groot verzamelaarster van boeken en handschriften en een van de meest geleerde en invloedrijke figuren van haar tijd. Het feit dat ze Rome als haar nieuwe thuis koos, bleek geen onverdeeld genoegen te zijn. Ze kwam vaak in financiële moeilijkheden, waar de opeenvolgende pausen haar dan weer uit moesten redden, en op diplomatiek gebied was ze een ongeleid projectiel. Ze zwoer samen met de Fransen om te bereiken dat ze heerseres over Napels werd als zij de Spaanse heerser konden afzetten, en tijdens een bezoek aan Frankrijk in 1657 doodde ze op bijzonder schokkende, onmenselijke wijze iemand uit haar gevolg die in werkelijkheid een onderdaan van de paus was, iets wat zowel in Parijs als in Rome tot grote diplomatieke verwikkelingen leidde.50 Kort na haar eerste aankomst in Rome sloot ze een nauwe vriendschap met kardinaal Azzolini, en haar residentie, het Palazzo Riario, werd hoofdkwartier van het Eskadron. Hun echte triomf behaalden ze in 1667 met de verkiezing van de zeer vrome paus Clemens ix (1667-1669), die al lange tijd bevriend was met de koningin.51 Als gewezen hoogleraar in de canonieke wet was Giulio Rospigliosi in de curie bevorderd door Urbanus vin en de Barberini, en voor hun hoven had hij talrijke toneelstukken geschreven.52 Hij werd inderdaad erkend als de grondlegger van de komische opera, en ook als de schrijver van het eerste libretto over een historisch onderwerp. Als diplomaat - voordat hij in 1655 door Alexander vii als zijn directe opvolger tot nuntius in Madrid werd benoemd, en vervolgens, in 1657, tot kardinaal, werd hij al evenzeer hooggeacht. Als paus beperkte hij de voordelen waarvan zijn familie mocht genieten. Ondanks zijn eerdere Spaanse connecties koesterde hij ook krachtige proFranse sympathieën en tij dens zijn kortstondige regering was hij in staat met beide machten goede betrekkingen te handhaven. Dit hield een heropleving in van de rol van de paus als bemiddelaar om een eind te maken aan de kortstondige overdrachtsoorlog tussen Spanje en Frankrijk door middel van de Vrede van Aken in mei 1668. Hij had kardinaal Azzolini tot zijn minister van Buitenlandse Zaken benoemd, maar de Franse ambassadeur tekende aan dat de paus er de voorkeur aan gaf'alles op zijn eigen wijze te doen en niet gauw advies of de mening van anderen aanvaardt'.53 Dit hield zijn sinds lang gekoesterde hoop Venetië te helpen bij de herovering van Kreta in, mogelijk als het laatste kruistochtavontuur. Zoals dit al met zo veel eerdere het geval was geweest, leidden verdeelde beraadslagingen tussen de aanvoerders van de gezamenlijke Habsburgse en Franse maritieme expeditie die hij aanvoerde tot mislukking, en de laatste Venetiaanse versterkingen raakten verloren. Dat nieuws veroorzaakte een achteruitgang in de gezondheid van de paus, die in december 1669 tot een beroerte leidde met zijn dood tot gevolg. Koningin Christina en het Eskadron, die aan samenhang begonnen te verliezen, waren niet in staat hun succes van 1667 in het hierop volgende conclaaf te herhalen.54 De overleden paus had slechts een handjevol kardinalen gesteund, en de factie van zijn voorganger, Alexander vi 1, was nog altijd groot in aantal. De Spaanse en Franse partijen trachtten ook een en ander met elkaar in evenwicht te brengen, wat leidde tot een beschermd conclaaf waarin vele kardinalen stemmen kregen. Pas in april 1670 werd een concensus bereikt rondom een hoogst onwaarschijnlijke kandidaat, een teken van hoe groot de verdeeldheid onder hen was geweest. Die kandidaat was Emilio Altieri,jdie bijna doof was, in mei tachtig zou worden en pas een maand voor het conclaaf kardinaal was geworden. Hij nam de naam aan van Clemens x (1670-1676) ter ere van zijn voorganger, die hem had gesteund. Het ambt van kardinaal-nepoot schonk hij aan een aangetrouwd familielid, wiens familie tot de meest roofzuchtige van alle bleek te behoren.
Zijn pausdom werd gekenmerkt door een nog verdere achteruitgang van de relaties met Frankrijk, waaronder een belangrijk diplomatiek incident in 1675, toen de Franse ambassadeur de paus in zijn stoel terugduwde op het moment dat hij een audiëntie wilde afbreken. Dit gebeurde tijdens een van de vele pogingen om de paus ertoe over te halen meer kardinalen uit de belangrijkste katholieke staten te benoemen. In de loop van de zestiende en zeventiende eeuw was het pausdom buitengewoon geïsoleerd geraakt. Sinds 1522 was er geen enkele niet-Italiaanse paus gekozen, en in het zeer uitgebreide college waren maar weinig niet-Italiaanse kardinalen, van wie er betrekkelijk weinig in Rome woonden. Zij waren dus nauwelijks bekend bij hun Italiaanse collega's en werden in toenemende mate als niet-verkiesbaar beschouwd omdat ze wel eens de belangen zouden kunnen verdedigen van de staat waaruit ze afkomstig waren en zo de anderen in beroering konden brengen. Het pausdom was nu in hoofdzaak Italiaans en Romeins geworden, en dit in een mate die sinds halverwege de elfde eeuw niet meer was bereikt.