8

Alle mensen veroordelend, veroordeeld door niemand

(799-896)

 

Een nieuw Romeins Rijk

 

Paus Leo III verliet op 25 april 799 het Lateraanse paleis met functionarissen van de kerk van Rome voor de jaarlijkse litanie waarbij Gods zegen voor de oogst voor het nieuwe seizoen werd gevraagd. De route was die van een heidense processie, de Robigalia, die begon bij de kerk van San Lorenzo en eindigde bij de Sint-Pieter. Toen Leo bijna bij het beginpunt was werd hij overvallen, en zijn belagers probeerden zijn ogen uit te steken en zijn tong af te snijden.1

We weten de beweegredenen achter deze eerste poging om een paus op gewelddadige wij ze af te zetten niet, maar we weten wel dat ten minste twee leden van Leo's gevolg erbij waren betrokken. Het is mogelijk dat zijn aanvallers hem alleen wilden verminken zodat hij niet meer in staat zou zijn zij n ambt uit te oefenen. Ze namen hem gevangen in een klooster, maar er werd geen poging gedaan hem te vervangen, waardoor zijn volgelingen hem konden bevrijden en naar de Sint-Pieter konden brengen, vanwaar hij naar Spoleto vluchtte. Het was zijn belagers niet gelukt zijn ogen uit te steken, maar zijn volgelingen beweerden dat hij was verblind en als door een wonder was genezen.2

Leo iii was een van de weinige pausen aan het eind van de achtste eeuw die geen aristocraat was. Zijn enige recente niet-adellijke voorganger was Stefanus ui (768-772), wiens pontificaat werd gedomineerd door conflicten tussen aristocratische clans en de pauselijke administratie. De leiders van het plot, de hoofdnotarius en de pauselijk schatmeester, waren neefjes van de vorige paus, Adrianus 1. Tijdens het pontificaat van hun oom regelden ze de administratie van Rome voor hem en na zijn dood stelden ze de verkiezing van Leo 111 als zijn stroman veilig. Maar Leo was onafhankelijker dan ze hadden verwacht. Leo's bondgenoten konden hem niet rehabiliteren, dus trokken ze aan het einde van de zomer van 799 noordwaarts om de steun van Karel de Grote in te roepen, die met zijn leger in Saksen was. Voor hen uit gingen brieven van Leo's tegenstanders, die probeerden hem zwart te maken. We weten veel van wat er heeft plaatsgevonden uit brieven van de Northumbrische diaken Alcuin, een van de belangrijkste adviseurs van de koning. Karel besloot Leo in Rome in zijn ambt te herstellen, maar hij stuurde tevens functionarissen om de aantijgingen tegen hem te onderzoeken. Een van hen, Am, aartsbisschop van Salzburg, schreef zijn oude vriend Alcuin om hem van details te voorzien. Alcuin was zo geschokt door de beschuldigingen dat hij de brief vernietigde, maar uit een brief die hij zelf schreef bleek dat Leo onder meer werd beschuldigd van ontucht en meineed.'

Het was vrijwel dezelfde aanklacht als tegen paus Symmachus tijdens het Schisma van Laurentius drie eeuwen daarvoor. Het is dus wel toepasselijk dat de 'aktes van Silvester', oorspronkelijk opgesteld door aanhangers van Symmachus en waarin werd verklaard dat 'het aan de apostolische stoel is te oordelen, maar niet te worden beoordeeld', nu ter verdediging van Leo werden gebruikt.4 Alcuin citeerde eruit aan Karel de Grote in een poging te voorkomen dat Leo voor het gerecht zou worden gedaagd. Zijn aanklagers betwistten de authenticiteit van dit en dergelijke documenten niet. Ze waren van mening dat een openbare eed van Leo waarin hij zou zweren dat de aantijgingen vals waren even effectief zou zijn, aangezien ze aannamen dat hij geen meineed zou durven plegen en zijn ambt dus zou moeten neerleggen.

Leo en Karel de Grote zijn tijdens hun besprekingen in Paderborn in Saksen in september 799 waarschijnlijk overeengekomen dat de koning in 800 naar Rome zou komen om tot keizer te worden gekroond. Daar wordt echter in de beschikbare bronnen met geen woord over gerept, aangezien toenmalige ideeën over hoe de macht moest worden gegrepen het essentieel maakten dat de promotie van Karel de Grote als onverwacht en spontaan moest worden gezien. Gelukkig bevatten de verscheidene bewaard gebleven kronieken die de gebeurtenissen beschrijven details en tegenstrijdigheden waaruit blijkt dat het plan al een tijd daarvoor nauwgezet was bedacht.5

Hoewel er in de praktijk sinds 840 geen keizer meer in het Westen had geregeerd, betekent dat niet dat zijn positie vacant was. De Romeinse gedachte was dat het keizerrijk universeel en ondeelbaar was. Toen er in de vierde en vijfde eeuw aparte keizers in het Oosten en Westen waren geweest, werden die gezien als collega's die samen een enkel Rijk regeerden. Dat idee over een ondeelbaar Rijk leefde nog in het Constantinopel van de achtste eeuw, en de inwoners beschouwden zichzelf daar nog als Romeinen. De westerse koningen deelden het idee ook, en bleven de superieure status van de keizers van Constantinopel erkennen. Karel kon dus niet tot keizer worden gekroond zonder dat het Oosten daarmee zou instemmen, maar de kans dat dat zou gebeuren was nihil. Paus Leo had echter een oplossing voor het constitutionele probleem. De jonge keizer Constantijn vi waren in 796 de ogen uitgestoken en hij was vermoord door zijn moeder toen hij had geprobeerd het iconoclastische beleid van zijn voorgangers nieuw leven in te blazen. Ze had daarop zelfde troon bestegen en was daarmee de eerste vrouw in de geschiedenis van het Romeinse Rijk die in eigen naam regeerde, maar de ongemakkelijke aard van haar positie wordt geïllustreerd door het feit dat ze de mannelijke vorm voor haar keizerlijke titel gebruikte. Haar regime bleef zwak tot dit in 802 omver werd geworpen.6 Het feit dat ze een vrouw was stond het Westen in 800 toe te beweren dat er geen oosterse keizer was, en dat er dus geen toestemming van het Oosten nodig was om er in het Westen een uit te roepen. Desondanks was het wel nodig uit te leggen waarom de heerser van wat de Romeinen zouden zien als een barbaarse natie recht zou hebben op een keizerlijke titel. Het argument dat werd opgeworpen, waarschijnlijk op advies van de paus, om dit te rechtvaardigen was dat Karel de heerschappij had over vrijwel alle zetels van de keizerlijke regering in het Westen: Arles, Trier, Milaan, Ravenna en Rome zelf.7

Dan was er nog het probleem van de traditionele weigering van macht. Hoe goed de omstandigheden misschien ook waren, de Frankische koning kon geen openlijke aanspraak op de keizerlijke titel maken. De paus was wat dat betreft in een unieke positie om te helpen, dankzij toenmalige ideeën over wat de eerste christelijke keizer de pauselijke zetel had geschonken en wat de geschiedenis in was gegaan als de Donatie van Constantijn. Constantijn stond in de achtste eeuw voornamelijk bekend om hoe hij werd beschreven in de legende van paus Silvester. Hij werd op die manier ten onrechte afgeschilderd als een keizer die het christendom had vervolgd tot hij door lepra was geveld. Nadat hij het voorstel van zijn heidense priester had afgewezen dat hij zou baden in het bloed van geofferde baby's, kreeg hij een visioen van de heiligen Petrus en Paulus, die tegen hem zeiden dat hij bisschop Silvester bij zich moest roepen, die hem genas en doopte. Aan deze kernvertelling werd de bewering toegevoegd dat toen Constantijn later besloot naar het Oosten te vertrekken, hij paus Silvester uit dankbaarheid een set keizerlijke regalia gaf, waaronder een kroon, met het daaraan verbonden gezag voor hemzelf en zijn opvolgers in het Westen als de omstandigheden daar ooit om vroegen een keizer aan te wijzen.

Iedereen nam dit als gegeven aan, nog voordat het werd opgetekend in een tekst die bekendstaat als de Constitutie van Constantijn, die werd gepresenteerd als het officiële concept van keizerlijke concessie aan de paus. Dit document, waarvan de authenticiteit pas in 1452 succesvol werd aangevochten, werd waarschijnlijk pas in het midden van de negende eeuw geschreven, in een Frankisch klooster, maar de ideeën erachter waren ouder en zijn mogelijk ontwikkeld aan het pauselijke hof.8 Dat ze zo wijdverbreid werden aangenomen stelde Leo in staat Karel met pauselijk gezag tot keizer te benoemen zonder dat het overkwam als het product van tirannieke ambities van de kant van de Frankische koning.

Een laatste vereiste was dat de paus geschikt was om een nieuwe keizer te wijden. Hoewel men er lang van uit was gegaan dat de sacramenten ook van kracht waren indien ze werden toegediend door iemand die zondig was, was worden gekroond door een man die werd beschuldigd van ontucht en meineed een zwakke basis voor de rechtmatigheid van een keizer wiens titel zeker zou worden aangevochten. Dus moest Leo zweren dat de aantijgingen die tegen hem werden geuit vals waren. Toen Karel op 30 november 800 te Rome arriveerde was er al een raad van bisschoppen en andere leken-en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders uit Frankië en Italië samengekomen, die zijn aanname van de keizerlijke titel formeel goedkeurde vanwege het femineum imperium (vrouwelijk bewind) in Constantinopel. Toen legde Leo zijn eed af. De enige overgebleven bron uit die tijd benadrukt dat hij dat geheel uit vrije wil deed, aangezien de doctrine dat de paus superieur was aan alle vormen van seculiere rechtspraak impliceerde dat er geen gezag bestond dat hem kon dwingen zoiets te doen.9 Zijn aanklagers stonden versteld en werden zelf kort daarna aangeklaagd. Wat Karel echt van Leo dacht is niet duidelijk. Een brief van Alcuin onthult dat Leo tot ergens in het voorjaar van 801 uit de gratie was bij de nieuwe keizer, en Karel de Grote lijkt hem persoonlijk nooit zo toegenegen te zijn geweest als hij zijn voorganger, Adrianus 1 was, wiens grafschrift (dat hoog in de muur van de narthex van de Sint-Pieter nog te lezen is) persoonlijk was opgedragen door Karel de Grote en naar Rome werd gestuurd.10

Leo zelf profiteerde enorm van de heropleving van het Rijk in het Westen. Hij bemachtigde de steun van de nieuwe keizer in een mate van bescherming van zichzelf en Rome zoals die sinds de vijfde eeuw niet meer was voorgekomen. Dat hij nog steeds vijanden in de stad had is duidelijk, zelfs nadat degenen die hem in april 799 hadden aangevallen ter dood waren veroordeeld, hoewel die straf op zijn verzoek werd omgezet in levenslang. In 815 was hij minder vergevend toen een andere samenzwering tegen zijn leven werd verijdeld en hij alle leiders van de oproerkraaiers liet doden voordat de Frankische heerser kans had in te grijpen. Toen hij in 816 stierf was hij zo impopulair dat het volk zijn bezittingen plunderde. Leo's mening over wat er op eerste kerstdag 800 was gebeurd werd visueel uitgedrukt in de nieuwe eetzaal die hij in het pauselijk paleis van Lateranen had laten bouwen, in een mozaïek boven zijn stoel, waarop hij en Karel knielend aan beide zijden van Sint-Petrus op een troon werden afgebeeld, die hen respectievelijk decoreerde met een militair vaandel en een pallium. Het was met andere woorden een verbond tussen gelijken, die beiden in dienst waren van de Prins der Apostelen en zijn kerk, waarbij de keizer het materiële bezit ervan verdedigde en de paus voor spiritueel welzijn zorgde. Het is vrijwel zeker dat Karel de Grote de afbeelding nooit heeft gezien, aangezien hij in het voorjaar van 801 Rome heeft verlaten en er nooit meer is teruggekeerd, maar de kans is klein dat hij er zijn goedkeuring aan zou hebben gegeven. Hij maakte zich in ieder geval al zorgen om zijn nieuwe titel, Keizer der Romeinen (en niet Heilige Keizer der Romeinen, die door niemand is gebruikt) , wat te veel klonk als keizer van Rome en de bewoners. Hij voelde zich ook ongemakkelijk over de manier waarop hij zijn titel had verkregen. De gebeurtenissen in december 800 deden het lijken alsof het keizerlijke ambt een gift van het episcopaat of een raad van magnaten was. Beide waren wat hem betreft geen acceptabel precedent, en hij begon al snel naar zichzelf te verwijzen als 'de keizer, gekroond door God... die heerst over het Romeinse Rijk'.11 Toen de tijd aanbrak voor zijn eigen opvolging ontbood hij zijn enige nog levende zoon, Lodewijk de Vrome (813-840), naar een ceremonie te Aken, waar de nieuwe keizer zichzelf kroonde, een procedure die Napoleon bijna duizend jaar na hem zou overnemen. In beide gevallen waren de implicaties duidelijk: het keizerlijk ambt was niet afhankelijk van het episcopaat, en een pauselijke kroning was geen voorwaarde om keizer te worden. Hoe helder de bedoelingen van zowel Karel de Grote als Napoleon ook waren, vrijwel iedere westerse keizer tot de zestiende eeuw wilde een pauselijke kroning om zijn gezag te bekrachtigen. Lodewijk de Vrome zelf was er al snel van overtuigd dat hij meer nodig had dan de ceremonie in Aken om een echte keizer te worden. In 816 informeerde de nieuwe paus, Stefanus iv (816817), de keizer niet alleen van zijn verkiezing, maar gaf ook te kennen dat hij naar Frankië kwam voor een persoonlijke ontmoeting met Lodewijk. Hij nam de zogenoemde kroon van Constantijn met zich mee, waarvan waarschijnlijk werd gedacht dat het dezelfde was als die waarnaar werd verwezen in de 'Donatie van Constantijn'.12 De twee ontmoetten elkaar in Reims - waar Frankische koningen sinds de zesde eeuw werden gekroond - waar de paus Lodewijk en zijn echtgenote Ermengarde kroonde en de keizer zalfde, waar-mee weer een element aan het ritueel werd toegevoegd. Het was een opzettelijk oproepen van de herinnering aan het zalven van Lodewijks grootvader als eerste koning van de Karolingische dynastie door paus Stefanus 11 in 754.

'Toen wisselden ze vele geschenken uit, genoten van schitterende banketten en werden goede vrienden.'1'

Een dergelijk patroon van dubbele investituur werd gevolgd toen Lodewijk besloot zijn keizerlijke status met zijn eigen oudste zoon, Lothar, te delen. Een initiële zelfkroning vond in 817 te Aken plaats, maar paus Paschalis 1 (817824) kroonde en zalfde Lothar in 823 in Rome nadat die door zijn vader was gestuurd om over Italië te heersen. Een volgend nieuw element werd aan de ceremonie toegevoegd toen Paschalis de keizer een zwaard aanbood, een handeling die deed denken aan de speer die Sint-Petrus aan Karel de Grote gaf op het mozaïek in de pauselijke eetzaal. Hoewel de betekenis ervan niet expliciet werd gemaakt tijdens de ceremonie, impliceerde de handeling het pauselijke recht de heerser tijdelijk gezag te geven. Het episcopaat paste zich snel aan de kansen aan die haar inmenging in het proces van het maken van een keizer bood. De Frankische civiele ceremonie werd in Aken na 817 nooit meer uitgevoerd, en de enige vorm van keizerlijke kroning was die van Rome in 823. Dit monopolie van kronen, zalven en het aanbieden van een zwaard gaf het episcopaat al snel aanzienlijke invloed in het kiezen van een nieuwe keizer. 

 

Het episcopaat onder Frankische heerschappij

 

De relatie die Leo m aanging door in 799 zijn eigen problemen te gebruiken om de Frankische monarchie in te zetten bij de bescherming van Rome had ook nadelen voor het episcopaat. Pausen waren sinds het midden van de zesde eeuw politiek onderworpen geweest aan een heerser in het veraf gelegen Constantinopel, wier plaatselijke vertegenwoordigers slechts beperkte macht hadden als het op inmenging met de kerk van Rome aankwam. Na 800 werd de politieke loyaliteit die de pausen schuldig waren overgeheveld naar de westerse kekers, die door de pausen zelf werden ingezegend, wat vragen opwierp over hoe die nieuwe keizerlijke macht in Rome tot uiting moest worden gebracht. Het vraagstuk werd bijzonder actueel na 823, toen Lothar 1, de oudste zoon van Lodewijk de Vrome en zijn medekeizer, zijn hof in Pavia vestigde. Vanaf dat moment zouden er tot 875 Frankische heersers in Italië gevestigd zijn die inmengingsrecht hadden met betrekking tot de heerschappij van de pausen over Rome.

Karel de Grote had via zijn functionarissen in de stad wanneer hij maar wilde en hoe hij maar wilde ingegrepen in Romeinse en pauselijke kwesties in de jaren voor zijn dood in januari 814. Sporadische klachten over de vertegenwoordigers van de Frankische heerser door Leo m waren genegeerd. De paus kreeg alleen zijn zin waar het theologische vraagstukken betrof, zoals in 810 het geval was toen de keizer eiste dat het woord Jilioque ('en van de Zoon') werd toegevoegd aan het Niceense Credo dat stelde dat de Heilige Geest 'voortkomt uit de Vader'. Deze doctrine van 'dubbele processie' van de Heilige Geest uit zowel de Vader als de Zoon was opgekomen in de zesde eeuw, voor het eerst op schrift in de zogenaamde Geloofsbelijdenis van Athanasius i, die ten onrechte werd gezien als het werk van de vierde-eeuwse Athanasius van Alexandrië, maar die in werkelijkheid in die periode in Gallië of Spanje is opgesteld.14 Gebaseerd op deze pseudoautoriteit werd de doctrine van het filioque, dat de Heilige Geest uitgaat van de Vader én de Zoon, in het Westen in de achtste eeuw algemeen aanvaard, maar ze werd correct gezien, zowel in het Oosten als door het episcopaat, als een onorthodoxie. De standvastige weigering van Leo m de doctrine aan te nemen was zijn enige succesvolle trotsering van Karel de Grote. Ze werd tot de tiende eeuw niet tot de geloofs-belijdenissen die in Rome werden gebruikt geïncorporeerd. Tijdens het bezoek van Stefanus iv aan Frankië in 816 'verwierf de paus', volgens het Liber Pontificalis, 'alles waarom hij vroeg'. Dit verwijst mogelijk naar de concessie die bekendstaat als het Ludovicianum. De rechten van de paus op administratieve controle over zijn territoria zouden erin worden erkend, en er zou in worden beloofd dat de keizer en zijn functionarissen alleen zouden ingrijpen als werd gedacht dat de paus zijn onderdanen onderdrukte, of op zijn verzoek. Pauselijke verkiezingen moesten vrij zijn, maar met de stipulatie dat de nieuwe paus nadien de keizer op de hoogte stelde. Toen Paschalis i in januari 817 Stefanus iv opvolgde vertelde hij de keizer dat 'de pauselijke waardigheid hem niet alleen tegen zijn wil was opgedrongen, maar ook onder zijn nadrukkelijke protest'.15 Aangezien hij binnen vierentwintig uur na de dood van zijn voorganger was gekozen, was dat protest op zijn best symbolisch, en de snelheid meer een teken van een coup. Hij verzocht de keizer ook of'het convenant met zijn voorgangers plechtig met hem kon worden afgesloten' .l6

Het Ludovicianum is echter even controversieel als de zogenaamde concessie van Pepijn m aan Stefanus 11 in 753.17 Het is goed mogelijk dat ze niet alleen met elkaar te maken hebben, maar zelfs tegelijk zijn gefabriceerd. Er zijn geen andere contemporaine verwijzingen naar het Ludovicianum, en er zijn enkel fragmenten overgebleven in collecties kerkrecht uit de elfde en twaalfde eeuw. Onder die fragmenten bevinden zich de territoriale concessies die Pepijn in 753 zou hebben gedaan en die in 774 door Karel de Grote zijn bekrachtigd, met toevoeging van Sicilië, dat werd geregeerd door de oostelijke keizer. Hoewel zulke afwijkende toevoegingen zijn geïnterpreteerd als van een latere datum is het mogelijk dat het idee dat de vroege Karolingische koningen indrukwekkende concessies aan het episcopaat hebben gedaan misschien wel ontworpen onder Paschalis 1, en zijn omschrijvingen van de pseudotoekenningen van 753 en 774 die in het onvolledige rapport van Adrianus 1 in het Liber Pontificalis staan een gefabriceerde rechtvaardiging voor wat er werd beweerd.

Het weinige wat we van het interne beleid van de nieuwe paus weten suggereert verdeeldheid binnen het pauselijk hof, mogelijk over hoe er moest worden omgegaan met de Frankische heersers in Italië. In de herfst van 823, kort na de kroning van Lothar in Rome, werden de hoofdnotarius en zijn schoonzoon, die ook een hooggeplaatste functionaris in de pauselijke administratie was, blind gemaakt en onthoofd in het Lateraanse paleis, schijnbaar in opdracht van paus Paschalis omdat ze te loyaal aan de nieuwe keizer zouden zijn. Frankische onderzoekers die door keizer Lodewijk werden gestuurd werden bejegend met een muur van stilte totdat de paus, vergezeld door de bisschoppen van zijn synode, openlijk zwoer dat hij niets met de moorden te maken had.

Deze gebeurtenis had een verwoestende invloed op de relatie tussen de keizer en de paus. Dus waren de kiezers na de rellen die waren ontstaan na de dood van de duidelijk impopulaire Paschalis in februari 824 gretig een nieuwe paus te kiezen die meer zou meewerken. Eugenius 11 (824-827) zwoer direct zijn trouw aan de keizers, en Lothar kwam naar Rome om 'de zaken van het volk van Rome te regelen, dat heel lang in verwarring was achtergelaten vanwege de verdorvenheid van enkele pausen'.18 Wat Lothar onder meer organiseerde was dat de weduwen en kinderen van slachtoffers van Paschalis 1 en andere politieke bannelingen terug mochten komen naar Rome. In november 824 werd er een nieuw decreet uitgevaardigd over supervisie over pauselijke territoria. Pausen konden vrijelijk worden verkozen 'door alle Romeinen', maar konden niet worden gewijd zonder keizerlijke toestemming, zoals ook het geval was geweest tot 681. Het document verklaarde ook dat eenieder onder keizerlijke of pauselijke bescherming geen letsel kon worden toegebracht, dat de magistraten van Rome persoonlijk voor de keizer moesten verschijnen om instructies aangaande hun plichten te ontvangen en dat er twee speciale afgevaardigden in de stad moesten zijn - van wie er één door de paus zou worden gekozen en de andere door de keizer - die jaarlijks aan het keizerlijk hof zouden rapporteren hoe het ervoor stond met de regering van Rome. Er kwam met andere woorden veel striktere supervisie over wat zich in de pauselijke territoria afspeelde, en degenen die trouw waren aan de keizer zouden beter worden beschermd. Deze grondwet van 824 bleef ruim een eeuw de officiële verklaring waarin werd toegelicht wat de plichten van de paus jegens de keizer waren, en overtredingen van pauselijke kant werden streng gestraft. Toen Sergius 11 (844-847) vanwege een omstreden verkiezing werd gewijd voordat de keizer op de hoogte was gesteld van de verkiezing, stuurde Lothar zijn zoon Lodewijk 11 er met een leger op af om het pauselijk landgoed te vernietigen. Het episcopaat werd niet schadeloos gesteld, maar wijzigende politieke omstandigheden maakten het geleidelijk aan steeds moeilijker voor de keizer om zich met Rome te bemoeien. In 829 zwengelden Lothar en twee van zijn broers de eerste van een opeenvolging van burgeroorlogen met hun vader Lodewijk de Vrome aan, tijdens welke het Frankische Rijk tot 843 verzwakte en voorgoed in aparte koninkrijken verdeeld achterbleef, die in aantal groeiden naarmate de eeuw vorderde. Hoewel dit de pausen gelegenheid bood enkele van de beperkingen uit 824 te negeren, betreurde een opeenvolging aan pausen, die steeds meer behoefte aan bescherming kregen, de gewelddadige conflicten tussen christenen en die binnen het Karolingische vorstenhuis zeer.

Dus haalde Lothar paus Gregorius iv (eind 827 verkozen maar pas gewijd in mei 828-844) in 833 over hem naar Frankië te vergezellen nadat hij nog een verbond met zijn broers tegen hun vader had gesloten. De paus hoopte verder bloedvergieten te kunnen voorkomen en ging mee om een overeenkomst tot stand te brengen over de belangrijkste oorzaak van het familieconflict: hoe de territoria verdeeld zouden moeten worden als Lodewijk zou zijn gestorven. Toen de legers bij Colmar in de Elzas van twee kanten de confrontatie aangingen begon Gregorius te onderhandelen, maar hij kwam er al snel achter dat Lothar en zijn broers de tijd die daarmee werd gewonnen alleen maar gebruikten om aanhangers van hun vader te overreden van kamp te wisselen. Het leger van Lodewijk viel uit elkaar terwijl hij en de paus tot overeenstemming kwamen, en de keizer werd gevangengenomen en afgezet door zijn zoons. Gregorius iv, die besefte dat hij voor hun kar was gespannen, ging terug naar Rome en bemoeide zich verder niet met Lodewijks herstel op de troon in 834 of de burgeroorlog van drie jaar die tussen de broers volgde na de dood van de oude keizer in 840. De plaats waar hij in 833 zijn gesprekken met Lodewijk had gevoerd werd bekend als het Veld der Leugens. Deze conflicten ten noorden van de Alpen leidden de aandacht van de seculiere leiders af van de groeiende bedreiging van de pauselijke territoria in het zuiden van Italië. Sicilië, Calabrië en andere kleinere regio's in het zuiden waren onder oosters keizerlijk bewind gebleven toen bijna de gehele rest van het schiereiland eerst onder Lombardijs en daarna onder Frankisch bewind viel. In 827 begonnen Arabische troepen uit Tunis aan de verovering van Sicilië. Het werd een langzaam proces, maar toen ze eenmaal voet op het eiland hadden gezet gebruikten de Arabieren het als basis voor aanvallen op de Italiaanse kust tot aan Rome. De Arabische invallen namen in aantal toe tijdens de jaren 830, en Gregorius iv moest Ostia, nog steeds de belangrijkste haven van Rome, beschermen. Aangezien de oorspronkelijke Romeinse stad vrijwel weerloos was - de bevolking was al lang aan het slinken - stichtte hij een nieuwe, met vestingen versterkte, gemeenschap net ten oosten van het moderne Ostia, dat hij naar zichzelf Gregoriopolis noemde. Maar het fort van Gregorius overleefde hem niet erg lang, aangezien het in augustus 846, twee jaar na zijn dood, werd ingenomen en geplunderd door de Arabieren. Gregoriopolis was niet het enige doel van de inval, dat was Rome zelf. De stadsmuren, ondertussen bijna zeshonderd jaar oud, hielden de aanvallers buiten, maar omliggende gebieden werden geplunderd, inclusief de twee grote patriarchale basilieken Sint-Pieter en Sint-Patdus. Dit plunderen van de heiligdommen van de twee apostelen was een enorme klap voor het moraal van zowel de stad als het episcopaat, zo erg dat het verhaal de wereld in werd gebracht dat de moslims na hun aanval waren omgekomen in een bovennatuurlijke storm nadat Sint-Petrus was verschenen en hun had gewaarschuwd voor hun op handen zij nde verdoemenis. Het eerste wat de volgende paus, Leo iv (847-855), liet doen was praktischer van aard: hij liet een muur bouwen - die gedeeltelijk nog steeds staat - rond het hele terrein van de SintPieter, waardoor dat een gefortificeerde citadel werd die bekendstaat als de Civitas Leonina. Hij was in 852 gereed en bleek vooral later buitengewoon waardevol, in perioden dat pausen hun controle over de rest van de stad kwijt waren.

Leo iv beschermde de pauselijke territoria krachtdadig en kreeg de steden Napels, Amalfi en Gaeta zover dat ze schepen voor een vloot bijdroegen, die een Arabische aanval bij Ostia in een zeeslag neersloeg. Hij installeerde in de andere haven van Rome, Porto, een garnizoen dat was samengesteld uit vluchtelingen van Corsica die door Arabische aanvallers van het eiland waren verdreven, en verhuisde de gemeenschap van Centumcellae naar een gefortificeerde plaats, het moderne Civitavecchia, die hij naar zichzelf Leopolis noemde. De toenemende militaire kosten betekenden dat een groter deel van het pauselijke inkomen ervoor moest worden uitgetrokken en er dus minder beschikbaar was voor de kerken en andere gebouwen in Rome, ondanks sporadische bijdragen van de keizer. Gevolg was dat er aan minder bouw-en restauratieprojecten in de stad werd begonnen naarmate de negende eeuw vorderde, en geschenken van de paus in de vorm van liturgisch vaatwerk, zijden gewaden en wandtapijten namen in aantal en grootte af. Hoewel er minder besteedbaar inkomen was voor de pausen dan in de tijd van Leo m en Karel de Grote betrad het episcopaat zelf een belangrijke periode van hervorming en opleving. Die ging gepaard met een hernieuwde interesse in de eigen geschiedenis. Pausen in de negende eeuw werden zich steeds bewuster van de levens van hun voorgangers en de tradities van hun kerk, en gebruikten die om nieuwe aanspraak op pauselijke macht te rechtvaardigen. Dit bewustzijn van het verleden is bijvoorbeeld te zien in de manier waarop kerken uit de vroege negende eeuw, grotendeels geconstrueerd of opnieuw gebouwd in opdracht van Paschalis i en Gregorius iv, direct zijn gemodelleerd op de architectuur van de vierde en vroege vijfde eeuw. De mozaïeken die zijn overgebleven zijn ook echo's van vroege ontwerpen en omvatten prominente afbeeldingen van pauselijke beschermheren die voor het hemelse hof worden gepresenteerd door de heiligen aan wie die kerken zijn gewijd. In de kerk van Santa Prassede, waarin Paschalis begraven wilde worden, liet hij een kapel ter ere van zijn moeder, Theodora, bouwen en hij gaf haar de titel, nog nooit eerder gebruikt in Rome, van episcopa (vrouwelijke bisschop).

Bewustzijn van het christelijk verleden van Rome en de spirituele bronnen die er vrijwel onaangetast in en met name onder lagen groeide al sinds de tijd van Paulus i (757-767). Hij en zijn opvolgers verplaatsten de daaropvolgende honderd jaar de lichamen van christenen die in de catacomben buiten de stadsmuren lagen naar de stad om ze opnieuw te begraven in het groeiende aantal kerken. De overtuiging dat iedereen die in de catacomben lag begraven slachtoffer van de vervolgingen van de tweede en derde eeuw was groeide naarmate de verering van de relieken van martelaren populairder werd. Zoals we al hebben gezien groeide het aantal pausen van wie men dacht dat ze een martelaarsdood waren gestorven aanzienlijk tussen de vierde en zesde eeuw. In veel gevallen bestond er geen verslag van het leven en de heroïsche dood van de veronderstelde heilige, en legendes moesten worden bedacht om de beenderen van een toepasselijk verleden te voorzien. De Arabische overvallen vergrootten de druk om spirituele schatten uit de catacomben te verwijderen en in de stad in veiligheid te brengen, en tijdens het pontificaat van Leo 1 v werden de overgebleven tombes leeggemaakt. Buiten de stad was ook veel interesse in het verkrijgen van relieken uit Rome, vooral onder degenen die kerken en kloosters ten noorden van de Alpen bouwden en die relieken nodig hadden voor de consecratie van hun nieuwe fundamenten. Einhard ("j" 836), een hoveling van Karel de Grote en auteur van de biografie van de keizer, schreef een gedetailleerd verslag van een missie die hij in 827 naar Rome stuurde om te proberen in het geheim de beenderen van enkele vroegchristelijke martelaren te bemachtigen, die hij in het altaar van een kerk wilde plaatsen die hij in Seligenstadt in de Mainvallei liet bouwen. Het maakte hem niet uit wie ze waren, zolang hij maar zeker wist dat het echte heiligen waren, en hij vertrouwde op een Romeinse diaken die hij aan het hof van keizer Lodewijk de Vrome had leren kennen voor de benodigde hulp. De vertelling van Einhard geeft de moderne lezer een levendige impressie van hoe clerici in Rome gebruik konden maken van het vrome enthousiasme van rijke buitenlandse reliekenjagers, vooral omdat het ongereguleerd opgraven en meenemen van martelarenbeenderen verboden was en kennis van de omgeving nodig was om ze te vinden. Als er geld van hand tot hand ging vertrokken maar weinig reliekenzoekers teleurgesteld. Het is dus onwaarschijnlijk dat de beenderen die Einhards agenten meenamen inderdaad die van de martelaren Marcellinus en Petrus waren. Hun basiliek in Rome werd in ere hersteld door paus Benedictus m (855-858), zonder dat ook maar werd gesuggereerd dat hun relieken dertig jaar daarvoor waren gestolen. Een visioen van de twee martelaren overtuigde Einhard er uiteindelijk van dat zijn nieuwe relieken inderdaad die van heiligen waren.

Relieken uit Rome werden ook als diplomatieke geschenken gebruikt toen paus Leo iv in 850 de overblijfselen van vijf martelaren, onder wie twee van zijn pauselijke voorgangers, naar keizerin Ermengarde, echtgenote van Lothar 1, stuurde. Het opgraven van martelarenrelieken, zowel officieel als clandestien, zwengelde nieuwe interesse in de stad en de kerk aan in gebieden die voorheen niet erg nauw aan Rome waren gelieerd, aangezien de aankomst van dergelijke relieken een vraag naar informatie over hun leven en dood aanzwengelde. De oostelijke expansie van het Karolingische Rijk opende ook gebieden aan de andere kant van de Rijn waar geen vroegchristelijke aanwezigheid was geweest en waar dus ook geen verhalen bestonden over plaatselijke heiligen. Romeinse relieken zoals die door Einhard werden verzameld waren daarom zeer in trek, en hun aanwezigheid droeg bij aan de invloed van het episcopaat op de kerk ten noorden van de Alpen.20

Hoewel Leo 111 en Paschalis 1 zich in de vroege negende eeuw vooral bezighielden met de interne politiek van Rome en de band met de nieuwe keizerlijke macht begonnen hun opvolgers de episcopale aanspraak op meer kerkelijk gezag nieuw leven in te blazen. Eugenius 11 (824-827) organiseerde in november 826 een synode van Italiaanse bisschoppen in het Lateraanse paleis, waar nieuwe regels werden uitgevaardigd over het onderwijs dat iemand moest volgen voordat hij tot de clerus kon worden toegelaten, over de procedure die diende te worden gevolgd bij het verkiezen van bisschoppen, over episcopale verplichtingen en over kloosterregels. Het was de bedoeling dat deze canons, of verzamelingen kerkrecht, werden gehoorzaamd in het gehele Karolingische Rijk en ze vertegenwoordigden samen de grootste pauselijke poging in drie eeuwen tot het opleggen van een standaard voor de hele westerse kerk. Deze decreten werden bevestigd en uitgebreid tijdens een andere synode onder Leo iv in 853. Het idee van het episcopaat dat het onbetwistbare macht had waar het zaken van kerkdoctrine en discipline betrof was niet aangetast door de Frankische supervisie.

 

Heropleving van de pauselijke macht

 

Er waren in deze periode tot de tijd van Nicolaas i (858-867) echter maar weinig pausen die ongevraagd ingrepen in kerkelijke zaken buiten Italië. Hij wordt ook wel eens Nicolaas de Grote genoemd en was de belangrijkste paus tussen Gregorius de Grote (590-604) en de hervormers aan het eind van de elfde eeuw. Hij en zijn onmiddellijke opvolgers vergrootten de pauselijke macht over de kerk in een groot deel van het westen van Europa en de invloed op de seculiere leiders zoals dat sinds het eind van de vijfde eeuw niet meer was gebeurd. Hun prestaties waren een kort leven beschoren, maar waren een inspiratiebron voor latere generaties van pauselijke hervormers. Nicolaas werd rond 820 geboren en was de zoon van een civiel ambtenaar van de pauselijke administratie die via de rangen van de clerus opklom tot een van de diakens onder Leo iv. Het Liber Pontificalis vertelt ons dat hij een van de belangrijkste adviseurs van zijn voorganger, Benedictus m (855-858), was en in die hoedanigheid van invloed op zijn beleid kan zijn geweest, dat veel robuuster was dan dat van voorgaande pausen, vooral waar het omgang met seculiere heersers betrof. Zo dreigde Benedictus bijvoorbeeld de broer van een koningin te excommuniceren voor het plunderen van kloosters en eiste hij dat de echtgenote van een lid van de Karolingische dynastie die ervandoor was gegaan met haar minnaar werd teruggestuurd naar haar echtgenoot. Zijn invloed was ook duidelijk merkbaar in de familiepolitiek van de Karolingers toen de paus bij de dood van Lothar 1 in 855 ingreep in de familieruzies die waren uitgebroken over de verdeling van de territoria van wijlen de monarch tussen zijn twee zoons en zijn halfbroer. Benedictus 111 volgde een even strikte lijn in zijn betrekkingen met Constantinopel en bekrachtigde de pauselijke aanspraak dat Rome primaatschap in jurisdictie had en het hoogste hof van beroep was in alle kerkelijke zaken.

Nicolaas 1 volgde wat al deze kwesties betreft eenzelfde beleid. Hij kwam in 862 beslissend tussenbeide toen Lothar 11 (855-869) probeerde te scheiden van zijn kinderloze vrouw, hoewel dat al was goedgekeurd door een Frankische synode. De koningin, Theutberga, deed een beroep op de paus, die vertegenwoordigers naar een tweede synode stuurde, die was bijeengeroepen om te rechtvaardigen dat de koning met zijn minnares zou trouwen. De pauselijke agenten die waren gezonden om hun veto uit te spreken werden echter omgekocht de beslissing te accepteren, en de aartsbisschoppen van Keiden en Trier namen de decreten van de synode mee naar Rome, waar ze pauselijke instemming met een fait accompli verwachtten. Nicolaas excommuniceerde echter beide mannen omdat ze bigamie hadden toegestaan. Toen keizer Lodewijk 11 (850-875) vervolgens naar Rome oprukte om Nicolaas te dwingen in te stemmen met de scheiding van zijn broer en de aartsbisschoppen te rehabiliteren trok de paus zich terug in de gefortificeerde Civitas Leonina. De keizer haalde uiteindelijk bakzeil en Lothar moest instemmen met een verzoening met zijn vrouw, met als resultaat dat hij in 869 stierf zonder wettige erfgenamen en dat zijn koninkrijk werd opgedeeld tussen zijn familieleden. De paus liet in 858 ook zijn afkeuring blijken toen Michaël in, de oosterse keizer, de patriarch van Constantinopel, Ignatius, afzette. Nicholas weigerde zijn opvolger, Fotius, aan te nemen en stuurde eigen agenten om onderzoek te doen naar de beschuldigingen tegen Ignatius. Toen ze verslag uitbrachten in het voordeel van Fotius veegde hij hun bevindingen van tafel en excommuniceerde de nieuwe patriarch, die hierop reageerde door hetzelfde te doen, maar Nicolaas stierf voordat het nieuws Rome bereikte. Iets anders wat vijandigheid uitlokte was dat Nicolaas missionarissen stuurde om de Bulgaren in de oostelijke Balkan te kerstenen, een gebied dat geworteld lag in de invloedssfeer van Constantinopel. Nicolaas behandelde andere kerkleiders even ferm. In 861 zette hij de aartsbisschop van Ravenna af omdat hij het gezag van Rome het hoofd had geboden en in 864 ging hij de confrontatie met aartsbisschop Hincmar van Reims aan, de belangrijkste adviseur van de West-Frankische koning (840877) en een geducht verdediger van de privileges van zijn bisdom. Als polemist stond Hincmar niet boven het vervalsen van documenten die de aanspraken van Reims bekrachtigden, maar in dit geval zag hij zich voor een onverzettelijke paus en een nog indrukwekkendere verzameling vervalste teksten gesteld.

De collectie teksten die accuraat maar onverschrokken de wereld in is gegaan als de Pseudo-Isidorische Decretalen is de invloedrijkste verzameling vervalsingen die in de Middeleeuwen is geproduceerd, een gouden periode waar het valse documenten aangaat. We zullen ze vaak tegenkomen in de geschiedenis van de eeuwen erna. De collectie bestaat uit een serie van drieënnegentig pauselijke brieven met daarin uitspraken over een breed spectrum aan onderwerpen, die bijna allemaal met klem het gezag van de paus en de macht van zijn jurisdictie benadrukken. Van deze decreten zijn er achtentachtig gefabriceerd. De pausen wier brieven ze beweren weer te geven variëren van Clemens uit het eind van de eer ste eeuw totGregoriusnaanheteindevande achtste, en de man die zich voordeed als de samensteller van de collectie gaf zichzelf de naam Isidorus Mercator. Hij verstopte zijn corpus nepteksten in een authentieke zevende-eeuwse collectie kerkrecht van Spaanse origine, die bekendstaat als de Hispania.

Mercator, die zijn naam ontleende aan de zevende-eeuwse Spaanse bisschop Isidorus van Sevilla 636), die de vroegste versie van de Hispania had samengesteld, camoufleerde zijn vervalsingen dus zorgvuldig door ze tussen deze authentieke pauselijke brieven te verbergen. Dat de brieven vals waren werd nooit vermoed, niet in deze periode of de rest van de Middeleeuwen, en ze werden aangenomen door generaties van pausen, bisschoppen en kerkgeleerden. Er werd uit geciteerd in alle belangrijke middeleeuwse collecties kerkrecht vanaf het midden van de negende eeuw. Wat belangrijk is, is het doel achter dit gedurfde staaltje van vervalsing. De brieven werden gefabriceerd in het Noord-Franse klooster Corbie in de jaren 840, waarvan de abt, Paschasius Radbertus (842-847), mogelijk Mercator was.21 Een van zijn bedoelingen, zoals blijkt uit de tendens in de vervalsin-gen, was het verdedigen van de rechten van bisschoppen tegen het gezag van de aartsbisschoppen of metropolieten die jurisdictie over hen hadden. Voor Mercator was het beste tegenwicht tegen de aartsbisschoppen de paus, dus schreef hij aan de hand van het Liber Pontificalis brieven van een groot aantal pausen wier naam hij erin aantrof.

Toen bisschop Rothad van Soissons bij Nicolaas 1 in beroep ging tegen zijn afzetting wegens ongehoorzaamheid door aartsbisschop Hincmar, deed hij dat op basis van wat hij had gelezen in de Pseudo-Isidorische Decretalen, waarvan hij in 864 een kopie meenam naar Rome om zijn zaak persoonlijk voor de paus te presenteren. Dit lijkt de eerste keer te zijn dat het episcopaat deze collectie van wat eigen documenten moesten zijn tegenkwam. Gek genoeg vond niemand het verdacht dat geen van de brieven voor die tijd bekend waren of beschikbaar in de pauselijke archieven, maar de onderliggende tendens in de collectie, waarin de loftrompet wordt gestoken over het pauselijke gezag en rechten van jurisdictie, paste perfect in de toenmalige sfeer aan het pauselijk hof, waar de paus en zijn adviseurs zochten naar historische precedenten om een actievere en assertievere rol voor het ambt te rechtvaardigen in een periode waarin het ondergeschikt aan seculiere heersers was geweest. Onder de belangrijkste leden van deze groep kerkelijk adviseurs rond Nicolaas 1 bevond zich nog een van de opmerkelijkste personen uit deze periode, Anastasius Bibliothecarius. Hij was opgeleid in een van de weinige resterende Griekse kloostergemeenschappen in Rome, waar hij een goede kennis van de taal had opgedaan, wat nu zeldzaam was in het Westen. Hij gebruikte zijn kennis om meerdere Griekse teksten te vertalen, voornamelijk biografieën van heiligen, maar ook de akten van contemporaine oosterse kerkvergaderingen in het Latijn. Hij kreeg ruzie met paus Leo iv en werd door hem geëxcommuniceerd toen hij weigerde terug te keren van een zelfverkozen verbanning van het hof van keizer Lodewijk 11. In 855 werd met keizerlijke en aristocratische steun een poging gedaan hem in plaats van de recent verkozen Benedictus in, die korte tijd gevangenzat, tot paus te maken. Maar hij kreeg in Rome te weinig steun en moest aftreden.

Zijn kerkelijke status werd hem ontnomen en technisch gezien werd hij voor latere generaties van kerkhistorici tegenpaus Anastasius n i, hoewel het episcopaat de term pas in de dertiende eeuw ging bezigen. Hij werd vanaf dat moment gebruikt voor degenen die aanspraak maakten op de titel van bisschop van Rome of de functie uitoefenden, maar wier verkiezing als onrechtmatig werd gezien. Zoals we zullen zien is er niet altij d overeenstemming geweest over op wie de term moest worden toegepast. Anastasius werd gerehabiliteerd door Nicolaas i en werd een van zijn belangrijkste adviseurs en auteur van een deel van de biografie van de paus in het Liber Pontificalis. Hij werd tevens bibliothecarius, wat betekende dat hij ook het hoofd van de pauselijke administratie was. Na de vroege dood van Nicolaas in 867, die nog geen vijftig was, behield hij zijn post en adviseerde zijn opvolger Adrianus 11 (867-872), voor wie hij veel brieven opstelde. De nieuwe paus, die vijfenzeventig was toen hij aantrad en het pausdom toen hij in 855 en 858 de eerste keuze was al twee keer had afgewezen, volgde nu de lijn van zijn onmiddellijke voorgangers door aan te dringen op superieure jurisdictie in alle disciplinaire kerkzaken en te proberen seculiere heersers uit zijn tijd over te halen te handelen naar christelijke maatstaven. Maar hij bleek minder succesvol dan de voorgaande twee pausen, hoewel de toon van de brieven die door Anastasius voor hem werden geschreven gebiedend was en de ideeën over pauselijk gezag van Nicolaas 1 en zijn kring verkondigden. Maar Adrianus 11 was over het algemeen minder resoluut en effectief. Zo werd-hij bijvoorbeeld overgehaald de excommunicaties die zijn voorganger over Lothar 11 en zijn minnares Walrada had uitgesproken te herroepen toen de koning faalde zich te verzoenen met zijn van hem vervreemde vrouw, wat hij had beloofd te doen. Toen Lothar in 869 zelf plotseling overleed en zijn koninkrijk achterliet om te verdelen, was Adrianus ook niet in staat de succesvolle interventie van Benedictus 111 over de verdeling van het land van Lothar 1 uit 855 te herhalen. Hij had in het bijzonder een deel van het koninkrijk van Lothar 11 willen veiligstellen voor de seculiere beschermheer van Rome, keizer Lodewijk 11, wiens eigen territoria geheel in Italië lagen. De andere leden van de dynastie die het koninkrijk verdeelden gaven de paus duidelijk te verstaan dat het niet aan de paus was zich ermee te bemoeien. Evenzo werden de eisen van Adrianus dat verscheidene kerkelijke disputen in het West-Frankische koninkrijk van Karel de Kale in Rome beoordeeld moesten worden volledig afgewezen. Vooral Hincmar, die dat bij Nicolaas 1 nooit durfde, zei hem dat hij zich niet moest bemoeien met zaken waar zijn gezag niet gold. Adrianus verweet Anastasius vervolgens dat hij hem verkeerd had afgeschilderd in de brieven die in zijn naam naar het West-Frankische hof en de bisschoppen waren verstuurd. Anastasius schreef deze pauselijke ambtsbrief waarin hij zichzelf bekritiseerde onder dwang, en hij was ook niet in de positie te weigeren, aangezien een ander schandaal in 868 bijna een einde aan zijn carrière had gemaakt. Zijn broer Eleutherius, lid van de Romeinse seculiere aristocratie, was ervandoor gegaan met de dochter van paus Adrianus toen ze op het punt stond met iemand anders te trouwen. Toen er met gerechtelijke stappen tegen hem werd gedreigd schijnt Eleutherius zowel de echtgenote van de paus als zijn dochter te hebben vermoord om te voorkomen dat ze tegen hem zouden getuigen, maar hij werd veroordeeld en geëxecuteerd. Hincmar beweerde dat Anastasius zelf zijn broer had geadviseerd de twee kroongetuigen te vermoorden, maar dat was waarschijnlijk slechts kwaadsprekerij, aangezien hij zijn oude functie als bibliothecarius en pauselijk secretaris binnen een jaar terugkreeg. Hij bleef adviseur van Adrianus n en Johannes vm (872-882) tot zijn dood in 879. Deze gebeurtenis laat ook zien dat de regels over gehuwd priesterschap zoals Leo 1 die had bepaald nog steeds van toepassing waren, en er was dus nog steeds geen verbod dat een getrouwde man lid van de clerus werd of zelfs paus. Hoewel zeker het kleurrijkste lid van de groep om Nicolaas 1 en zijn opvolgers was Anastasius Bibliothecarius niet uniek. Onder de anderen in zijn kring bevonden zich een diaken uit Rome genaamd Johannes Diaconus, die mogelijk de biografie van Adrianus 11 in het Liber Pontificalis heeft geschreven. Hij is zonder twijfel de auteur van een grotere, weinig originele biografie van Gregorius de Grote in vier delen, die hij op verzoek van Johannes vm rond 874 schreef. Deze commissie is een van meerdere indicatoren dat de pausen uit deze periode geïnteresseerd waren in het leven en werk van deze specifieke voorganger.

Tegen de tijd van het pontificaat van Johannes vm (872-882) was de fut een beetje uit de poging het pauselijke gezag in de kerk en de spirituele leiding van seculiere leiders opnieuw te bevorderen. Meerdere van de leidinggevende figuren die dit hadden gepropageerd leefden nog in de tijd van Johannes, dus was de verandering minder het resultaat van een verlies aan zelfvertrouwen aan de kant van de paus of zijn adviseurs en meer een van de gewijzigde omstandigheden waarin ze moesten functioneren, met name de groeiende militaire problemen waar niet alleen de Frankische monarchen mee werden geconfronteerd, maar het episcopaat zelf ook.

De Arabische verovering van Sicilië was nu in de laatste fase, en de Arabieren begonnen hun macht uit te breiden naar delen van Zuid-Italië. Plaatselijke christelijke leiders in Napels, Amalfi, Salerno en Capua werkten vaak met hen samen, tegen elkaar en tegen de twee keizerlijke machten die ook zeggenschap hadden in de regio. In 872 had een van hen zelfs keizer Lodewijk 11 gevangengenomen en hem gedwongen te zweren dat hij Zuid-Italië als prijs voor zijn vrijheid zou opgeven. Gevolg was dat de Arabieren nog gemakkelijker konden opereren, en in 876 vernietigden zij tijdens een van hun invallen het gebied rond Rome. Johannes vm probeerde de plaatselijke christelijke leiders in het zuiden over te halen samen te werken tegen de Arabieren, maar hij werd in 880 gedwongen de bisschop van Napels te excommuniceren omdat hij een alliantie met de Arabieren had gesloten die had geresulteerd in grootschalige vernietiging en verlies van christelijk leven. De paus had dringend behoefte aan iemand die Rome en de pauselijke territoria kon verdedigen, maar het zou niet eenvoudig worden om die te vinden. Keizer Lodewijk 11 stierf in 875 zonder mannelijke erfgenamen. De westelijke keizerlijke titel lag in feite ter beschikking van het episcopaat, aangezien alleen een pauselijke kroning een keizer rechtmatig kon verklaren. Er waren meerdere kandidaten, aangezien de verdeling van de koninkrijken tussen alle wettige mannelijke erfgenamen het ooit verenigde Frankische Rijk van Karel de Grote in zes rijken had opgesplitst, die werden geregeerd door zijn nakomelingen. Maar hun aandacht was geconcentreerd op het gebied ten noorden van de Alpen omdat daar intensieve plundertochten van de Vikingen plaatsvonden en er periodes waren van interne conflicten tussen leden van de dynastie zelf. Johannes vm had een nieuwe keizer nodig die een aanzienlijke militaire aanwezigheid in Italië kon waarborgen. Zijn eerste keuze was de West-Frankische koning Karel de Kale, die op eerste kerstdag 875 naar Rome kwam voor een keizerlijke kroning, die die van zijn grootvader Karel de Grote vijfenzeventig jaar daarvoor weerspiegelde.

Dat Karel zich met Italië bemoeide viel thuis niet in goede aarde, in ieder geval niet bij Hincmar van Reims, die vond dat Karels militaire verplichtingen in het noorden prioriteit hadden. Hincmar zou inderdaad in 882 op de vlucht voor een Vikingenplundertocht in zijn stad sterven. De Oost-Frankische koningen vonden het ook niet acceptabel dat Karel het Italiaanse land van Lodewijk 11 zou krijgen, dus viel een van hen, Carloman, in 877 Italië binnen. Karel trok zich terug en stierf terwijl hij de Alpen overstak. De paus zelf moest daarop naar West-Frankië vluchten, aangezien hij niet gedwongen wilde worden Carloman te moeten kronen, maar toen hij daar eenmaal was lukte het hem niet de zoon van Karel de Kale, Lodewijk de Stamelaar (877879), in de vacante post van keizer geïnteresseerd te krijgen. Uiteindelijk had hij na een paar jaar van vruchteloos onderhandelen en de dood van meerdere kandidaten geen andere keuze dan de keizerlijke titel in 881 aan Karel de Dikke (881-887) te geven, die ondertussen de enige nog levende volwassen en wettelijke Karolinger was. Karel had het na zijn kroning te druk met de Vikingen en zijn andere problemen om zich actief met de verdediging van Italië bezig te kunnen houden. Een heropleving van de oosterse keizerlijke macht in het zuiden van Italië vanaf 880 hield de Arabische overwinningen beperkt en wist ze deels terug te draaien.

Johannes VIII zelf stierf in 882. Volgens een versie van een Duitse kroniek van iets daarna werd hij nadat een poging hem te vergiftigen was mislukt met een hamer doodgeslagen. Hoewel dit verhaal vaak wordt herhaald en algemeen wordt aanvaard, maakt het feit dat het maar in één bron zo staat beschreven en bovendien het detail bevat dat de anonieme moordenaar na de moord zelf dood neerviel, het verhaal verdacht. Hoe zijn leven ook ten einde is gekomen, de zoektocht van Johannes vm tussen 875 en 881 naar een geschikte keizer toont niet alleen aan hoe nauw verbonden het episcopaat en het keizerrijk sinds 799 waren geworden, maar ook hoe anders hun relatie nu was. Tijdens diezelfde decennia had er ook een transformatie in de status van de paus plaatsgevonden, met name in het Westen. In 800 was het misschien algemeen aangenomen dat de paus 'door niemand kon worden veroordeeld', maar het duurde nog een halve eeuw of langer voordat hij 'over iedereen oordeelde'. In de praktijk hield de status van gezag die werd bereikt door Benedictus m, Nicolaas 1 en hun cirkel van adviseurs en assistenten niet lang stand in de moeilijke periode die volgde. Maar de ideeën die hen inspireerden en de teksten waarin die ideeën werden uitgedrukt, vooral de brieven van Nicolaas 1 en Adrianus 11, werden overgeleverd om een vergelijkbare maar langer durende beweging van pauselijke hervorming en heropleving in de elfde eeuw te stimuleren. Tussen deze twee perioden lag echter een tijdperk in het episcopaat dat wel eens de Pornocratie wordt genoemd.22