12

Lager dan God, maar hoger dan de mens

(1198-1294)

 

Een lastig geval

 

Op 15 augustus 1202 stonden de monniken van het klooster van Evesham, in West-Engeland, voor een dilemma. Hun abt Roger had het geld voor het eten van de monniken verduisterd, liet het klooster zo ernstig vervallen dat het inregende, gaf bezittingen weg aan zijn familie en 'had de gewoonte zijn concubines van 's morgens tot 's avonds op zijn kamer te houden'.1 Sommige monniken steunden hem, maar de meeste beklaagden zich tot tweemaal toe bij de nieuwe aartsbisschop van Canterbury, Hubert Walter. Roger werd beide keren berispt, maar verviel weer snel in zijn oude gewoontes. En dus besloot de bisschop van Worcester, het diocees waarin Evesham lag, een bezoek af te leggen en het klooster aan een formele inspectie te onderwerpen, waarbij de monniken hun klachten tegen de abt op tafel konden leggen. De monniken van Evesham beschouwden bisschop Mauger van Worcester (1200-1212) als 'een rechtvaardig en godvrezend man' met 'de scherpzinnigheid van een kardinaal van de Roomse kerk'. Toch besloten ze hem niet te ontvangen, op grond van argumenten van één monnik, Thomas van Marlborough, die humanistiek had gestudeerd in Parijs en theologie in Oxford, waar hij ook les had gegeven. Een deel van zijn tijd had hij besteed aan onderzoek naar de geschiedenis van Evesham. Hij had de reputatie dat hij 'slim was en goed op de hoogte van de wet' en hij vertelde de monniken dat het klooster alleen verantwoording verschuldigd was aan de paus middels diens afgevaardigde, op dat moment de aartsbisschop van Canterbury. Stonden zij de bisschop van het diocees een inspectiebezoek toe, dan erkenden zij daarmee zijn gezag over hen, wat hen van hun vrijheid zou beroven. Volgens Thomas betekenden de bijzondere banden van de abdij met het pausdom dat 'de paus nooit uitspraak zou doen tegen zichzelf'.2

De monniken sloten hun gebouwen af en weigerden in het kapittelhuis voor de bisschop te verschijnen, hoewel abt Roger 's nachts de wijk nam naar een van de heerlijkheden van de abdij. Na een week onderhandelen werden de monniken (maar niet de voortvluchtige abt) door bisschop Maurer geëxcommuniceerd, omdat ze volhielden alleen door een pauselijke afgevaardigde te kunnen worden geïnspecteerd. Daarop ging Thomas naar de aartsbisschop, verzocht om opheffing van het vonnis van de bisschop en zei hem:

'Wij staan voor uw zaak.' Aartsbisschop Hubert hield hem aan het lijntje en beval vertegenwoordigers van beide partijen op drie verschillende locaties telkens één dag voor hem te verschijnen, terwijl hij de details doorgaf aan Rome. Al snel kwam er een pauselijk mandaat terug, dat het onderzoek delegeerde aan de abten van Malmesbury, Abingdon en Eynsham. Een commissie als deze bestond meestal uit drie geestelijken, normaliter bisschoppen of abten, die ter plaatse het onderzoek uitvoerden. De pauselijk 'afgevaardigd rechters' vonnisten niet zelf, maar stuurden hun bevindingen naar de paus die het uiteindelijke oordeel velde na ruggespraak met kardinalen in een kerkenraad. De keuze voor deze drie abten scheen te gunstig voor Evesham en dus richtte de bisschop een rechtstreeks appèl aan de paus. Omdat een dergelijk beroep bij een hoger geestelijk college de rechtspraak van het lagere college direct schorste, moesten beide partijen tegen aanmerkelijke kosten vertegenwoordigers naar Rome sturen. In Rome werd het beroep van de bisschop eerst gehoord door het hof van auditoren, een onlangs opgericht instituut dat zich met kleine gevallen bezighield of, zoals hier, met het voorspel tot ingewikkelder zaken. Het verslag dat de voorzittende kardinaal van de zitting maakte, resulteerde in zending van pauselijke mandaten naar weer een andere commissie van rechters die in Engeland was afgevaardigd en die onderzoek en verslag moest doen. Tevens kregen zij een machtiging om een voorlopig besluit te nemen, wat in het voordeel van de bisschop uitviel. Ondertussen werd de partijen verzocht procureurs met het bewijsmateriaal waar ze zich op baseerden naar de curie te sturen, zodat de paus zelf het uiteindelijke oordeel kon vellen. Deze keer gingen Thomas en de abt zelf, de laatsten namens de abdij, en zij legden een eed af van wederzijdse loyaliteit voor de duur van de reis. Thomas werd duidelijk minder populair, aangezien zijn advies de monniken had opgescheept met dit geschil, dat steeds duurder werd, en hij verzekerde hun dat hij niet terug zou komen als hij verloor.

In Rome probeerde Thomas van de paus een herroepingsbrief te krijgen die het voorlopig oordeel van de commissie van gerechtelijk afgevaardigden in Engeland moest opschorten. Bij dit soort geestelijke gedingen was er bijna geen stadium vóór het uiteindelijke oordeel door de paus. Bij diens oordeel was het ook niet mogelijk een nóg hoger hof te vragen om het besluit van een lager hof te schorsen of wijzigen, hangende een later appèl of onderzoek. Als dit beroep succes had, zou de bisschop initiatief moeten nemen om te proberen de rechten die hij opeiste weer in bezit te krijgen. Toen Thomas zo'n herroepingsbrief werd beloofd gaf hij de paus, Innocentius iii (1198-1216), een zilveren beker, maar er werd hem gezegd dat hij de brief niet zou krijgen voor de aankomst van abt Roger.

Roger was in Frankrijk aangehouden en tegen de tijd dat hij zich had vrijgekocht en Rome had bereikt, achtten Thomas en hij het te laat om de besluiten te herroepen die de afgevaardigde rechters in Engeland hadden genomen. Zij vestigden hun hoop op de uiteindelijke pauselijke hoorzitting. Een urgente eis was meer geld en ze regelden een lening waarmee zij de paus een 230 'geschenk deden toekomen dat honderd pond aan zilveren munt waard was, en de kardinalen en de curie geschenken ter waarde van honderd marken'.3

Vermoedelijk deed de procureur van de bisschop een vergelijkbare schenking. Aangezien er niets meer kon worden gedaan tot het verslag van de in Engeland afgevaardigde rechters was aangekomen, ging de abt na een verblijf te Rome van zes weken naar huis, terwijl Thomas op voorstel van de paus zes maanden naar de beroemde juridische faculteit in Bologna ging, waar hij zich voorbereidde op de rechtszaak en dagelijks lessen bijwoonde over burgerlijk en kerkelijk recht. Rond begin oktober 1205 ging hij terug naar Rome, meer dan drie jaar na het ontstaan van het geschil, en het langverwachte verslag kwam eind november eindelijk aan. HeJ werd vergezeld door drie vertegenwoordigers van de bisschop die tot Thomas' verbijstering om een laatste hoorzitting verzocht. Omdat de bisschop de voorlopige beslissing van de afgevaardigde rechters had bestendigd, was het meer in zijn belang om de zaak te vertragen dan op een definitief besluit aan te dringen, dat slecht voor hem uit kon pakken. Thomas nam daarop de vier beste advocaten van Rome in dienst, tot grote ergernis van zijn tegenstanders. Ze beklaagden zich bij de paus, die met een grapje antwoordde dat advocaten het enige was waar in Rome nooit gebrek aan was. De professionele advocaten zouden echter in wettelijke zaken alleen van advies dienen, daar de procureurs namens de twee partijen zouden optreden. De procureur van de bisschop begon met een lange en geleerde preambule, maar dit was een hof dat op bondigheid was gesteld en hij werd onderbroken door de paus: 'Sla die hele introductie maar over en leg je argumenten op tafel.' Aldus gewaarschuwd stapte Thomas snel over op het gedocumenteerd bewijs; hij vertelde dat zijn klooster vroeg in de achtste eeuw met koninklijke steun was gesticht en dat twee brieven van paus Constantinus 1 (708-715) het klooster vrijstelden van bisschoppelijk toezicht. Daarna voerde hij documenten aan, van Innocentius n (1130-1143) tot Celestinus m (1191-1198), die de rechten van Evesham bevestigden omdat ze door paus Constantinus waren toegekend.

Alles hing af van de authenticiteit van de twee pauselijke brieven of bullen die dateerden uit 709 en 713 en die Evesham zei te bezitten. De procureur van de bisschop van Worcester beweerde dat het vervalsingen waren omdat 'het schrijfmateriaal, de schrijftrant, het thema en het zegel van Constantinus' privileges volkomen onbekend zijn in ons land'. Hij beweerde ook dat enkele van de meer recente pauselijke documenten eveneens het werk waren van een notoir vervalser, Nicholas van Warwick.

Documenten zoals deze werden geschreven op papyrus of perkament, met loden zegels die bulla's heetten - vandaar dat de documenten zelf bullen werden genoemd. De bulla's droegen de naam van de paus die ze uitgaf, en waren met koorden van hennep of zijde aan de documenten vastgehecht. Die koorden konden worden gebruikt om het document vast te binden nadat het was ondertekend, zodat de inhoud ervan geheim bleef tot het door de ontvanger werd geopend. Het zegel werd als essentieel beschouwd voor de verificatie van een pauselijke brief. Ook andere proeven konden worden genomen, zoals de literaire stijl van een pauselijk document waarvan de authenticiteit werd betwijfeld.4

In het geval van Evesham draaide alles om de bullen. Paus Innocentius beval Thomas hem twee brieven te geven. Hij nam ze aan en trok aan het zegel en het document om te zien of hij het zegel los kon maken van het koord. Hij bestudeerde ze zeer zorgvuldig, gaf ze ter bestudering aan de kardinalen en toen iedereen ze had gezien kwamen ze terug bij de paus. Hij hield het privilege van Constantinus omhoog en zei: 'Privileges als deze, die u niet kent, kennen wij zeer goed en zij zouden niet kunnen worden vervalst', en terwijl hij de brieven omhooghield, zei hij: 'Deze brieven zijn echt.'5

Hoewel Innocentius 111 grootbelang stelde in de opsporing van vervalsingen en verschillende decreten over dat onderwerp uitvaardigde, vergiste hij zich in dit geval ernstig. Juist datgene, wat de documenten van Evesham in zijn ogen waarmerkte, bewijst dat het vervalsingen waren. Echte documenten van paus Constantinus 1 (708-715) zouden geen zegels hebben gehad die er in de vroege dertiende eeuw als echt uitzagen. Hoewel pauselijke documenten ten minste sinds de tijd van Agapetus 1 (535-536) van zegels waren voorzien, droegen zij verscheidene eeuwen lang alleen de naam van de paus die ze uitgaf. Pas vanaf Alexander n (1061-1073) werd een afbeelding op het pauselijk zegel opgenomen, en wel van de heilige Petrus die de sleutels ontvangt. Paschalis 11 introduceerde iets nieuws wat een definitieve stijl zou worden toen hij dit beeld verving door bustes van de heilige Petrus en Paulus, naast elkaar, met de naam van de uitvaardigende paus en zijn rangnummer op de keerzijde. Met een paar onregelmatige veranderingen in kunstzinnige stijl is dit tot op heden de gangbare praktijk gebleven.6 Innocentius 111 bracht zelf een wijziging aan, die bestond uit een groter aantal stippen in de baard van Sint-Petrus en meer lijnen in die van Sint-Paulus, teneinde een subtiel verschil te maken tussen zijn zegel en dat van zijn directe voorgangers. Hij realiseerde zich echter niet dat een authentiek zegel van Constantinus 1 heel anders van uiterlijk en inhoud zou zijn. Verder zouden echte documenten van die paus op papyrus geschreven zijn en niet op perkament. Dit laatste werd voor het eerst gebruikt bij het pauselijk notariaat in 1007, en het verving het breekbaarder papyrus geheel in 1057.7 Het is tenminste eerlijk tegenover Thomas om op te merken dat hijzelf niet de vervalser was van de documenten die hij vond bij zijn historische onderzoeken in het kloosterarchief. Ze waren bijna zeker vervaardigd bij een eerder wettelijk dispuut in de jaren 1120.

Na de inspectie en onterechte certificering van de documenten van de abdij gingen de partijen uit elkaar om te eten. De hoorzitting rommelde nog een paar bijeenkomsten lang door terwijl de twee partijen kibbelden over de precieze betekenis van de tekst van de valse documenten, maar in januari 1206 oordeelde de paus ten slotte in het voordeel van de abdij. Daarmee was de zaak nog niet helemaal gesloten en Thomas, die abt van Evesham werd (1229-1237), schreef een geschiedenis van het klooster en zijn grote juridische strijd in Rome als advies aan zijn opvolgers, voor het geval de zaak ooit heropend werd.

En dan was daar de aanmerkelijke schuld van de abdij aan de Romeinse geldschieters, vanwege reiskosten, geschenken, advocaten en het onderhoud van de procureurs gedurende bijna twee jaar. Innocentius 111 verbood Thomas en twee monniken die hem vergezelden om de uitspraak ten gunste van het klooster mee naar huis te nemen vóór ze de bankiers hadden betaald, maar ze trokken zich niets van hem aan en glipten weg uit Rome; de woedende geldschieters achtervolgden hen tot in Engeland maar werden pas in 1214 terugbetaald.

Waar de partijen in deze zaak uitsluitend geestelijken waren, konden ook wereldlijke procederenden het kerkelijk hofgebruiken als er kerkelijk eigendom of een geestelijke bij betrokken was. Later die eeuw beschuldigde een Engelse ridder de bisschop van Lichfield er bijvoorbeeld van dat hij ontucht pleegde met de stiefmoeder van de appellant en haar hielp bij het vergiftigen van zijn vader. Hij beweerde ook dat de bisschop regelmatig eer bewees aan de duivel en diens achterwerk kuste. Terwijl dit werd onderzocht, werd de bisschop geschorst en in Rome op het matje geroepen, maar de ridder kwam niet opdagen op de hoorzitting. Zijn beschuldigingen waren duidelijk opzettelijk en waarschijnlijk kwaadaardig bedoeld, aangezien de bisschop tegen die tijd bijna drie jaar uit zijn ambt was ontheven. Desondanks liet paus Bonifatius vin het er niet bij zitten. Om opnieuw te worden geïnstalleerd moest de bisschop een eed afleggen die zijn onschuld bevestigde en twintig hogere geestelijken vinden die voor hem wilden pleiten.

 

De juridische pausen

 

Gezien de groeiende nadruk op hun juridische activiteiten wekt het nauwelijks verbazing dat de meeste pausen uit deze periode geoefende rechtsgeleerden waren en zich inzetten voor de codificatie van het voortdurend groeiende corpus aan wetten die het pausdom zelf voortbracht. Zo gaf Hotlorius iii (1216-1227) de eerste geautoriseerde verzameling pauselijke decreten uit, die hij tevens opstuurde aan de universiteiten die begonnen te verschijnen in Italië, Frankrijk, Engeland en Spanje. Een van de neven van Innocentius 111, die later paus Gregorius ix werd (1227-1241), autoriseerde in 1234 een officiële verzameling pauselijke decreten in vijfhoeken, die voor hem werden samengesteld door zijn biechtvader Raymond van Penaforte. Een andere adviseur van Gregorius ix, Sinibaldo Fieschi, werd tot paus verkozen onder de naam Innocentius iv (1243-1254) en publiceerde drie verzamelingen van zijn eigen decreten en een commentaar op die van Gregorius. Clemens iv (12651268) was civiel rechter voor hij na de dood van zijn vrouw werd gewijd. Niet alleen zij die gerechtigheid zochten, wendden zich in deze periode in steeds groteren getale tot de pauselijke curie. Er kwamen ook boetelingen en smekelingen. Hoewel boetes voor de meeste zonden plaatselijk werden opgelegd, werden boetelingen vanaf de eerste helft van de dertiende eeuw ter berechting naar het pauselijk hof gestuurd als ze een 'voorbehouden zonde' hadden begaan, zoals aanvallen op de clerus of leden van kloosterorden, vervalsing van pauselijke brieven en brandstichting. Er konden ernstige zaken bij zijn, zoals van een bediende van de graaf van Orkney, die in 1200 de bisschop van Caithness zijn tong afsneed, maar de straffen waren veel milder dan onder het civiele recht en de doodstraf werd nooit opgelegd, zelfs niet wegens moord. Het stijgende aantal boetelingen bracht Innocentius 111 tot de instelling van het ambt van kardinaal-grootpenitentiarius, dat alle gevallen behalve de zwaarste moest behandelen, en al snel moest hij een deel van de stijgende werkdruk verdelen over assistenten, de lagere penitentiarii. Zelfs penitentiële zaken die geen verband hielden met 'voorbehouden zonden' konden de paus worden voorgelegd. In 1200, bijvoorbeeld, kwam een priester uit het diocees van Lincoln de paus uitleggen hoe hij per ongeluk een zuigeling had gedood. Hij leed aan een kwaal die hem van zijn eetlust en slaap beroofde en bedacht dat een ritje te paard hem goed zou doen. Zijn paard steigerde toen een teugel brak en verpletterde een kind. De priester had zichzelf geschorst van het opdragen van de mis, maar de paus beval hem zijn prediking te hervatten daar het sterfgeval een ongeluk was geweest. In zulke gevallen trad de paus op als wat canonieke rechtsgeleerden de universele ordinaris noemen. Een ordinaris was de geestelijke superieur binnen een bepaald rechtsgebied, zoals een bisschop in zijn diocees, maar de paus werd nu beschouwd als de universele superieur waar ieder een beroep op kon doen.

Behalve procederende partijen, boetelingen en allerlei soorten smekelingen bezochten leden van de hogere regionen van de kerkelijke hiërarchie uit heel West-Europa de curie regelmatig. Verkiezingen van bisschoppen en abten vereisten bevestiging, die persoonlijk moest worden vastgelegd. De paus kon elke geestelijke beschikking nietig verklaren, of hem daar nu wel of niet om was gevraagd, en als er een belemmering in de canonieke wet bestond die de verkiezing van een kandidaat verbood, moest deze 'postuleren', dat wil zeggen vooraf om pauselijke vergunning verzoeken om zijn verkiezing toe te staan.

Toen Mauger van Worcester, die voorheen lijfarts was van Richard Leeuwenhart, tot bisschop was verkozen door het kapittel van Worcester in 1200, bekende hij onmiddellijk aan de aartsbisschop van Canterbury dat zijn ouders nooit waren getrouwd. Hoewel de aartsbisschop van York en de bisschop van Salisbury eveneens buitenechtelijk waren geboren, was dit een bezwaar tegen uitoefening van een hoog ambt binnen de kerk. Mauger ging dus naar Rome, waar Innocentius m onder de indruk was van 'zijn geleerdheid, zijn oprechtheid, zijn deugdzaam leven en zijn persoonlijke reputatie' en van zijn beslissing 'zijn tekortkoming te bekennen, liever dan de episcopale troon met een schuldig geweten te bestijgen'. Hij oordeelde dat een decreet van het Derde Lateraans Concilie van 1179 de oorspronkelijke verkiezing ongeldig maakte, verklaarde de verkiezing vervolgens nietig, maar stond de kiezers toe opnieuw voor Mauger te stemmen en te 'postuleren' voor een pauselijke verschoning van de smet van bastaardij.9

Het pausdom kon van hogere geestelijken verlangen de curie te bezoeken om financieel voordeel te behalen. In 1257 zond een pas gekozen abt van Bury Sint-Edmunds boodschappers om Alexander iv (1254-1261) van zijn aanstelling op de hoogte te brengen, maar hem werd bevolen zelf te komen, zoals alle abten van kloosters die ontheven waren van bisschoppelijk toezicht moesten doen. Was het eerder mogelijk geweest een ontheffing van deze regel te kopen, in 1257 begon Alexander de regel volledig toe te passen. De nieuwe abt moest in Rome tweeduizend pond betalen voor het privilege van confirmatie, later de 'dienstenbelasting' genoemd; bovendien maakte hij reis-en verblijfkosten terwijl hij wachtte op de pauselijke audiëntie.10

Alexander iv schiep ook de eis die nog steeds aan bisschoppen wordt gesteld om ad limina bezoeken af te leggen, zich 'tot op de drempel der apostelen' in Rome te begeven of waar de paus ook mocht zijn. Dit bracht de verdeling van toepasselijke geschenken voor de paus en de kardinalen met zich mee. De financiële eisen die gesteld werden bij nagenoeg alles wat aandacht van de curie vroeg, werden meer en meer berucht en sommige pausen uit deze periode werden door Dante wegens Hebzucht in het Purgatorium of zelfs de Hel geplaatst, met name Nicolaas 111, die in de Inferno boven op verschillende van zijn voorgangers verschijnt: 'De anderen die mij in de simonie zijn voorgegaan, zijn hier onder mijn hoofd naar beneden getrokken en liggen daar nu platgedrukt in de spleten van de rots.'11

Zoals werd opgemerkt door Hildegard van Bingen en Bernard van Clairvaux bedreigde de juridische werkdruk op het pausdom niet alleen het geestelijk welzijn van de pausen zelf, maar ook het welzijn van het hele instituut. Het werd een groot internationaal hof, dat honoraria vroeg voor zijn rechtspraak; daardoor werd het minder een bron van geestelijk leiderschap en vernieuwing terwijl daar steeds meer behoefte aan was. In plaats daarvan leek geld verdienen de grootste zorg te zijn. Zoals de vermaarde prediker broeder Hugh van Montpellier in 1240 zei: 'De Romeinse curie bekommert zich niet om schapen zonder wol', en met een woordspeling op de naamvallen in de Latijnse grammatica 'als je in de accusatief naar de curie gaat, kom je nergens zonder datief' (d.w.z. zonder iets te geven).12

De schijnbaar eindeloze procesvoering door kloosters en hogere geestelijkheid bracht vaak met zich mee dat zij zich meer zorgen maakten om vergroting van hun inkomsten en uitoefening van hun financiële rechten dan om hun herderlijke verantwoordelijkheden. Dit droeg bij aan het gevoel dat de gevestigde kerk de gelovigen in de steek liet. Op zijn beurt veroorzaakte dit een belangstelling voor alternatieve vormen van vroomheid die de georganiseerde kerk geheel verwierpen, of ten minste de onderdelen die de Mammon leken te dienen. Peter Waldo, een koopman uit Lyon, nam in de vroege jaren 1170 het gebod in het evangelie om zijn eigendom weg te geven en een leven in apostolische armoede te leiden voortaan letterlijk (net zoals Sint-Franciscus van Assisi in 1209 zou doen). Hij kreeg een groeiend gevolg van vrome leken die hun leven graag naar bijbelse principes inrichtten en ontving pauselijke goedkeuring van Alexander iii in 1179. Daaraan was echter de voorwaarde verbonden dat hij en zijn volgelingen niet zouden preken zonder voorafgaande goedkeuring van de bisschoppen van hun dioceses. Toen zij dit gebod in de wind sloegen, werden zij als ketters veroordeeld door Lucius 111 in 1184, hetgeen bevestigd werd door het Vierde Lateraans Concilie in 1215. In 1211 werden tachtig van hen door een bisschoppelijke inquisitie wegens ketterij veroordeeld en verbrand. Bedreigender nog voor de gevestigde orde dan de Waldenzen, zoals ze bekend werden, waren de Katharen, ook Albigenzen genoemd (naar de stad Albi), die zich vanaf de vroege elfde eeuw ingroeven in de samenleving van Zuidwest-Frankrijk, in gebieden die beheerst werden door de graven van Toulouse en de koningen van Aragón. Hun ideeën ontleenden zij aan de lessen van de Manicheeërs, die invloedrijk waren geweest in de Romeinse en Perzische rijken van de derde tot de vijfde eeuw en die geloofden dat goed en kwaad, licht en donker, materieel en immaterieel gelijkelijk verdeeld waren, met elkaar vermengd en in voortdurende botsing. Zij zagen Christus als pure geest, aangezien materie gelijkstond aan het kwaad. Het pausdom beschouwde hen als onherstelbaar ketters, maar zij telden veel van de voornaamste magnaten uit de regio onder hun gelederen en konden pauselijke gezantschappen daardoor grotendeels negeren, alsook de veroordeling van hun ideeën op het Derde Lateraans Concilie in 1179.

 

Verdediger van het geloof: Innocentius 111

 

Innocentius 111 (1198-1216) was een neef van Clemens 111, van adellijke Romeinse afkomst, geschoold in theologie en canoniek recht, schrijver van twee theologische verhandelingen en toen hij tot paus gekozen werd was hij jonger dan al zijn directe voorgangers.1' Waar hij wijd en zijd gezien wordt als de grootste der middeleeuwse pausen, kunnen zijn successen in zekere mate zowel aan geluk als aan wijsheid worden toegeschreven. Rome was betrekkelijk rustig en in de meeste jaren van zijn pontificaat kon hij zelfde senator en het burgerlijk bestuur van de stad aanstellen. Hij werd kort na de dood van Hendrik vi gekozen, een potentieel gevaarlijke tegenstander die op het punt had gestaan om de heerschappij van Staufen te verwezenlijken, over het Roomse Rijk zowel als over het koninkrijk Sicilië. Zijn erfgenaam was de peuter Frederik 11. Diens moeder was erfgename van het Siciliaans koninkrijk; zij stierf eind 1198, waardoor haar zoon onder voogdij kwam van de paus. Hoewel Hendrik de Duitse vorsten al een eed van trouw jegens de kleine Frederik had laten afleggen, vereiste de politieke nood een sterker vorst dan een tweejarig kind.

De keizerlijke titel ging normaliter over van vader op zoon, maar in omstandigheden als deze was verkiezing door de vorsten - de grote wereldlijke en kerkelijke magnaten van het Roomse Rijk - van wezenlijke betekenis en niet zomaar een formaliteit. De keurvorsten weigerden Frederik n te steunen en overwogen zelfs kandidaten van buiten het Roomse Rijk, zoals Richard i van Engeland (1189-1199) en Filips Augustus van Frankrijk (11801223) voor ze het eens werden over Filips, hertog van Zwaben en broer van Hendrik vi, benevens Otto van Brunswijk van de rivaliserende familie Welf, die vooral steun had in Saksen. Beiden werden door hun eigen aanhangers gekozen en het koninkrijk bleef verdeeld tot Filips in 1208 werd vermoord. Gedurende deze periode verdedigde Innocentius m de rechten van de jonge Frederik n in Sicilië terwijl hij over het algemeen Otto iv steunde tegen Filips van Zwaben in Duitsland, zoals hij ging doen, teneinde te voorkomen dat de twee koninkrijken werden verenigd.

In Italië leidde de successieoorlog ertoe dat veel van de impopulaire Duitse plaatselijke landvoogden en legerleiders zich aan de paus onderwierpen of naar huis gingen. Een deel van hen probeerde het Siciliaanse koninkrijk in te nemen maar werd in 1204 verslagen door een alliantie van pauselijke en plaatselijke strijdkrachten. Onder deze zeer gunstige omstandigheden kon Innocentius m zijn persoonlijke heerschappij opleggen aan het grootste deel van centraal Italië, een succes dat door sommigen wordt gezien als de schepping van de pauselijke staat.

Voor het eerst was er een verenigd grondgebied waar de paus erkend alleenheerser was en waar hij aan geen enkele politieke superieur verantwoording aflegde. Hij had volledige monarchale macht over de talrijke ondergeschikte adellijke goederen en steden waarin deze contreien waren verdeeld. Sinds de achtste eeuw hadden pausen heerschappij uitgeoefend over gebieden in centraal Italië, zoals het hertogdom Rome, krachtens de delegering van macht door de oosterse keizers. Hieraan waren in de negende eeuw landerijen in leen toegevoegd door de Karolingische heersers, hoewel ze niet allemaal onder bestuur van de paus waren gekomen. Maar zelfs binnen de oorspronkelijke kern van pauselijke gebieden bleven steden bestaan, zoals Tivoli, en instituties met bezittingen, zoals de abdij van Farfa bij Rome, waar de feodale superieur de keizer was en niet de paus.

In de twaalfde eeuw waren er regelmatig twisten geweest over de gebieden die de krijgshaftige gravin Matilda van Toscane bij haar overlijden in 1112 zowel aan de keizers als aan de paus had nagelaten. Onder Frederik 1 en Hendrik vi werd de keizerlijke aanspraak algemeen erkend, hoewel die van de paus niet werd opgegeven. In de tijd van Hadrianus iv (1154-1159) was de oppervlakte van de gebieden die onder pauselijk gezag vielen teruggebracht tot die van de voormalige hertogdommen van Rome en Spoleto, maar onder Innocentius in, die in Italië feitelijk weinig keizerlijke tegenstand had, breidden ze zich uit tot een omvang die vrijwel intact zou blijven tot de annexatie van de pauselijke staten door het koninkrijk Italië in de jaren 1860. Na zijn verkiezing in 1198 was het een van Innocentius' prioriteiten om een nieuwe kruistocht op touw te zetten. De Derde Kruistocht was er niet in geslaagd Jeruzalem te heroveren en een nieuwe poging was vereist. Het conflict over de opvolging van Hendrik vi in het Roomse Rijk en de oorlog die in 1199 uitbrak tussen de Franse en Engelse koningen betekenden echter dat elke expeditie van deze orde het zonder koninklijke leiding zou moeten doen. In plaats daarvan beantwoordden verschillende magnaten van de tweede orde de oproep van de paus en er werd een leger samengesteld dat vanaf 1200 werd aangevoerd door markies Bonifatius van Montferrat. Uit de samenstelling is afgeleid dat het doel was de Nijldelta aan te vallen, daar macht over Egypte werd gezien als sleutel tot herovering van het koninkrijk Jeruzalem. De kruisvaarders hadden echter maar iets meer dan de helft van het geld bij elkaar dat ze de Venetianen voor het transport van het leger hadden beloofd. Dus legde Venetië zijn eigen voorwaarden op en verlegde de koers van de kruistocht naar de kust van Kroatië om Zadar te veroveren, een vroeger eigendom dat nu echter schatplichtig was aan de koning van Hongarije. Daarna werd de expeditie weer een andere kant op gestuurd en moest ze assiste-ren bij de restauratie van de afgezette oosterse keizer Isaac 11 (1185-1195, 1203-1204), in ruil voor beloften van financiële steun. Hoewel de restauratie slaagde in 1203 konden Isaac 11 en zijn zoon Alexius iv niet betalen en waren ze ter .plaatse zó impopulair vanwege hun westerse bondgenoten dat ze snel werden vermoord. Een nieuwe keizer, Alexius v, weigerde hun beloften in te lossen; in april 1204 namen de kruisvaarders op aandringen van de Venetianen Constantinopel in en installeerden een van hun leiders, graaf Baldwin van Vlaanderen, als keizer van een nieuwe Latijnse staat van Roemenië, welke zou bestaan tot 1261. Drie achtste van het in 1204 veroverde gebied werd afgestaan aan Venetië.

Innocentius 111 was woedend omdat de kruistocht in een aanhoudende aanval op medechristenen was veranderd, maar hoewel hij zijn afgevaardigden bij het leger berispte, erkende hij keizer Baldwin, die in 1205 stierf. Hij stelde ook een Latijnse patriarch van Constantinopel aan, wiens status binnen de kerk van eerste-na-de-paus werd bevestigd op het Vierde Lateraans Concilie in 1215. Het succes van de Vierde Kruistocht, gericht tegen christenen die niet in verbinding stonden met Rome, vestigde ook het idee dat zulke expedities even gelegitimeerd waren tegen afvalligen als tegen niet-christenen. Innocentius 111 had de conversie van de Katharen vanaf het begin van zijn pontificaat prioriteit gegeven, maar plaatselijke prediking, waarin de nieuwe dominicaanse orde het voortouw nam, leidde niet tot het gewenste resultaat. De Vierde Kruistocht kan hem geïnspireerd hebben tot de oproep tot een kruistocht tegen ketterij in Zuidwest-Frankrijk in 1208. Directe aanleiding was de moord op een pauselijk afgevaardigde, Pierre de Castelnau, in januari. Graaf Raymond vi van Toulouse werd daarvoor verantwoordelijk gehouden, daar hij het vorige jaar wegens steun aan de Katharen was geëxcommuniceerd. In reactie op de oproep van de paus werd in het noorden van Frankrijk onder Simon de Montfort een leger samengesteld, dat in het zuiden moest worden ingezet tegen Raymond en andere vorsten van wie werd gedacht dat zij ketters beschermden. Er volgden meer dan twintig jaar gevechten in het zuidwesten, gekenmerkt door verscheidene slachtpartijen en verminking van de burgerbevolking van belegerde steden, om te beginnen in Béziers in 1209. Er werd weinig onderscheid gemaakt tussen de Kathaarse en de niet-Kathaarse bevolking. Toen koning Filips 11 van Aragón in 1213 tussenbeide kwam en zijn vazallen in de regio te hulp schoot tegen de kruisvaarders, werd hij verslagen en gedood in de slag bij Muret. Zijn afstammelingen zouden wraak nemen op het pausdom bij de inname van Sicilië in 1282. Na de dood van Simon de Montfort, die bij een onsuccesvolle belegering van Toulouse werd verpletterd door een blijdesteen, leidde de Franse koninklijke belangstelling voor vergroting van de macht in het zuiden tot inmenging door Lodewijk vm (1223-1226). Een raad van Franse bisschoppen in Bourges riep in 1225 nog een kruistocht uit tegen de nieuwe graaf van Toulouse, Raymond vu, die snel werd beëindigd toen Lodewijk stierf aan dysenterie.

Toen Raymond vu van Toulouse in 1229 veel van zijn land afstond aan zowel het pausdom als het Franse koninkrijk werden de oorlogen in het zuiden van Frankrijk ten slotte beëindigd. Ze hadden het karakter van het kruisvarend ideaal, als dat in deze tijd nog het juiste woord is, getransformeerd tot een instrument dat tegen vrijwel iedereen kon worden gericht die kon worden voorgesteld als vijand van de kerk. Voor de eeuw ten einde was, gebruikten Innocentius' opvolgers kruisvaardersbullen om te proberen legers op de been te brengen tegen niet-ketterse christelijke heersers met ambities waarvan gedacht werd dat ze de rechten van de paus schonden. Men zou kunnen zeggen dat als het pausdom het concept van de kruistocht schiep, het dat tevens heeft gecorrumpeerd. Het jaar 1208 bracht nieuwe problemen voor Innocentius 111 in het Roomse Rijk. Na de moord op Filips van Zwaben in dat jaar was Otto iv minder afhankelijk van pauselijke steun, in het bijzonder nadat hij in november als keizer was geaccepteerd door een landdag van de voornaamste magnaten van het Roomse Rijk. Het jaar daarop verzocht hij om een kroning door de paus, waarbij hij akkoord ging met het opgeven van de keizerlijke aanspraak op het gebied van Matilda van Toscane en op Ravenna en de Romagna, die het pausdom nog steeds opeiste op grond van de veronderstelde schenking door Pippijn m. In ruil daarvoor werd hij in de Sint-Pieter gekroond op 4 oktober 1209. Hij begon in 1210 echter met de verovering van de pauselijke gebieden Ancona en Spoleto en viel Sicilië binnen om te proberen Frederik 11 te onteigenen. De paus excommuniceerde hem in november en haalde enkele keizerlijke keurvorsten over om hun loyaliteit te verleggen naar Frederik. In 1212 werd Frederik volwassen en in 1215 werd hij in Aken tot keizer gekroond. Toen Otto in 1218 stierf was hij uit de meeste van zijn gebieden verdreven; opnieuw waren het Roomse Rijk en het koninkrijk Sicilië in handen van dezelfde vorst. 240 In april 1213 vaardigde Innocentius 111 een bul uit waarin werd opgeroepen tot het Vierde Lateraans Concilie dat in november 1215 werd geopend en werd bijgewoond door eenenzeventig aartsbisschoppen en patriarchen, vierhonderdtwaalf bisschoppen en meer dan negenhonderd kloosterleiders. Hoewel de Griekse kerk alleen werd vertegenwoordigd door het recent geïnstalleerde en van pauswege aangewezen Latijnse patriarchaat van Constantinopel, werd het beschouwd als een alomvattend college, het twaalfde in de Roomse opsomming van dergelijke vergaderingen. Er stonden concrete doelen op het programma, zoals de discussie over de nieuwe Vijfde kruistocht, die in 1217 werd ondernomen. Er werd afgekondigd dat degenen die een kruisvaarderseed aflegden tot bestrijding van ketters dezelfde aflaat zouden ontvangen die werd toegekend aan hen die streden voor de herovering van de heilige;,plaatsen. Het concilie vaardigde gedragsregels uit voor de geestelijkheid, waarbij verboden waren inbegrepen op het bezoek aan herbergen, op de jacht en op gokken. Het herbevestigde het ideaal van het kerkelijk celibaat. Het waarborgde dat de geestelijkheid haar inkomen kreeg van haar parochianen: het werd gedecreteerd dat het tiende deel dat de kerk toekwam voorrang kreeg boven seculiere belastingen. Het verbood verschillende vormen van tiendontduiking. Het concilie is nog steeds berucht om zijn aandringen op onderscheidende kleding voor joden en moslims, 'opdat christenen zich niet bij vergissing verenigen met de vrouwen der joden of Saracenen, of joden of Saracenen met de vrouwen der christenen'.14

Het Vierde Lateraans Concilie vaardigde ook een verbod uit op de stichting van nieuwe religieuze orden. Er was al pauselijke toestemming gegeven aan franciscanen en dominicanen, en de ontwerp-/beginselverklaring van de laatste werd op het concilie besproken door de paus en de stichter, de Spaanse kanunnik Domingo de Guzman. We hebben al opgemerkt dat de inspiratie achter Peter Waldo en zijn beweging, die door het concilie als ketters werden bestempeld, sterk leek op de inspiratie achter Franciscus van Assisi en zijn orde. Het essentiële verschil was dat Franciscus zowel de bisschop van Assisi als paus Innocentius ervan had overtuigd dat hij en zijn volgelingen volledig zouden gehoorzamen aan het gezag van de paus. Over het geheel genomen was dit concilie met zeventig wetten en de decreten over de kruisvaart het belangrijkste van de middeleeuwse concilies van de Roomse kerk. Over Innocentius in herinnerde men zich later die eeuw dat 'de kerk in zijn tijd sterk en krachtig was en haar heerschappij bestendigde over het Roomse Rijk en alle koningen en heersers ter wereld'.15 Maar dat zou niet lang duren.  

 

Een stormachtige periode

 

Innocentius III werd opgevolgd door Honorius III (1216-1227), voorheen Romeinse aristocraat Cancio Savelli, kardinaal vanaf 1193 en kanselier onder Celestinus 111. In 1192 had hij een eerste versie van het Liber Censuum (boek der belastingen) samengesteld, een verslag van de financiële activa en de verwachte jaarlijkse inkomsten van het pausdom. Als paus keurde hij de leefregels van de pasgestichte broederorden goed - van de dominicanen in 1216 en van de franciscanen of minderbroeders in 1223 - en benoemde hij kardinaal Hugo, die hem als paus zou opvolgen, tot officieel beschermheer van de franciscanen.

Voor Honorius' verkiezing was het in Rome onder andere zijn plicht geweest als pauselijk voogd de jonge Frederik 11 te onderwijzen. De persoonlijke banden die zo werden gesmeed droegen bij aan beperking van latere conflicten tussen koning en paus, en toen de Lombardische Liga in 1226 nieuw leven werd ingeblazen haalde Frederik er Honorius toe over te bemiddelen tussen hemzelf en de opstandige steden. De voornaamste wrijving kwam voort uit het mislukken van de Vijfde Kruistocht tussen 1217 en 1221, waar zowel Frederik 11 de schuld van kreeg als de pauselijke afgevaardigde, kardinaal Pelagius, en Honorius dreigde de koning met excommunicatie als hij in 1227 geen nieuwe kruistocht op touw zou zetten.

Toen hij in 1221 nog kardinaal Hugo was, predikte Gregorius ix (12271241) de kruisvaart in Italië. Als paus was hij achterdochtiger jegens de keizer en hij gaf uitvoering aan de excommunicatie waar hij mee dreigde toen Frederik onder zijn belofte uit leek te willen komen om de leiding te nemen. Dat was wat overhaast, want de expeditie ging op weg en de geëxcommuniceerde Frederik bracht Jeruzalem in 1228 weer onder zijn bewind, zij het meer door onderhandeling met de bestuurder van Egypte dan door slag te leveren. Intussen had de paus een invasie van Sicilië goedgekeurd waarna hij akkoord ging met een wapenstilstand.

Het was op dit ogenblik dat de Albigensische Kruistocht werd beëindigd met het verdrag van Meaux in april 1229. De Kathaarse leer bleef sterk in Zuidwest-Frankrijk, ondanks het verlies aan mensenlevens en de schade die door de Kruistocht aan de regio waren toegebracht, en in november vestigde Gregorius ix de inquisitie in Toulouse om de onderdrukking van ketterij voort te zetten. Vanaf de jaren 1180 hadden diocesaanse bisschoppen het recht uitgeoefend op instelling van inquisitiecommissies voor het onderzoek naar verdachten van ketterij, maar die waren beperkt in hun macht en geografische reikwijdte. Dit was het eerste onderzoek in zijn soort dat onder gezag van de paus werd opgezet en het werd, zoals de norm zou worden, grotendeels uitgevoerd door leden van de dominicaanse orde, waarvan de prediking tegen de Kathaarse leer een oorspronkelijke doelstelling was geweest. Terwijl de broe242 ders en andere inquisiteurs de ondervraging van verdachten uitvoerden, werden de veroordeelden overgedragen aan het plaatselijk seculier gezag dat het vonnis, gewoonlijk de brandstapel, ten uitvoer bracht.

De verhoudingen tussen de paus en de keizer verbeterden in 1232 toen Frederik Gregorius in Rome weer aan de macht hielp, nadat hij was verdreven bij een gemeentelijke opstand die werd geleid door senator Luca Savelli, een neef van Honorius 111 en de vader van Honorius iv. De paus beantwoordde het gebaar in 1234 door namens de keizer te onderhandelen met de Lombardische Liga en Frederiks zoon Hendrik te excommuniceren toen hij opstond tegen zijn vader. Een beslissende overwinning op de Liga herstelde in 1237 echter de keizerlijke overheersing in Italië en in 1238 installeerde Frederik een van zijn buitenechtelijke zonen als koning van Sardinië, zonder toestemming van Gregorius, hoewel het een pauselijk leengoed was. De wrijving veranderde in een openlijk conflict toen Frederik in 1239 een geheime briefwisseling met enkele kardinalen begon om ze ertoe te bewegen Gregorius af te zetten en enkele brieven in handen vielen van de paus. Die excommuniceerde de keizer opnieuw en begon een nieuwe alliantie met de noordelijke steden. Frederik riep op tot een algemeen concilie van de kerk dat aanklachten tegen de paus moest horen en Gregorius gaf lik op stuk door zo'n concilie in het Lateraans paleis onder zijn eigen gezag bijeen te roepen. De macht die de keizer over grote delen van Italië uitoefende, stelde hem ertoe in staat degenen te arresteren die op weg waren naar het pauselijk concilie en in april 1241 belegerde hij Rome, waar Gregorius ix zich staande hield tot hij op 22 augustus stierf.

Op dat ogenblik waren er maar twaalf kardinalen, waarvan er twee door de keizer gevangen werden gehouden. Hoewel Innocentius m tweeëndertig nieuwe kardinalen had benoemd, vertrouwden de pausen nu over het algemeen op een kleine binnenste groep van ongeveer zes voor het dagelijks bestuur van de curie. Financiële en politieke overwegingen pleitten eveneens tegen een teveel aan kardinalen, aangezien zij een deel van de pauselijke inkomsten ontvingen en facties konden vormen. Gregorius ix liet het aantal daarom afnemen. Vanaf de late twaalfde eeuw wilden pausen ook wel eens familieleden tot kardinaal benoemen om steun in het college te creëren. Innocentius m was de neef van Clementius m geweest en benoemde drie familieleden tot kardinaal. Vooral Innocentius iv (1242-1254) was berucht om zijn promotie van familieleden.

In augustus 1241 waren de tien beschikbare kardinalen het oneens over zowel de behandeling van Frederik 11 als een nieuwe paus. Vanaf 1198 waren de pauselijke verkiezingen gehouden in het Septizonium, een laat-Romaans gebouw op de zuidwestelijke toegang tot de Palatijnse heuvel dat later in een klooster was veranderd. Het had het voordeel dat het gemakkelijk te verdedigen was, maar in 1241 werd dit tegen de kardinalen gebruikt in wat bekend werd als het terreurconclaaf. De senator, Matteo Rosso Orsini, wiens plicht het was om het conclaaf te bewaken, hield de kardinalen twee maanden in het Septizonium gevangen toen ze er niet in waren geslaagd het eens te worden over een nieuwe paus. Hij weigerde ook hun een niet-kardinaal te laten kiezen. Eén kardinaal stierf, waarna de negen overlevenden het op 25 oktober ten slotte eens werden over Celestinus iv. Twee dagen later werd die ziek, waarschijnlijk als gevolg van de gang van zaken bij zijn eigen verkiezing, en hij stierf ongewijd op 10 november. Tegen die tijd waren de overlevende kardinalen uit Rome weggevlucht om aan nog zo'n conclaaf te ontkomen. Aangezien er nu maar acht kardinalen in vrijheid waren en er zonder paus geen manier was om er meer te benoemen, was er anderhalfjaar een vacature terwijl de kardinalen de vrijlating van hun twee door de keizer gevangen collega's poogden te bereiken. Toen dat eenmaal was gelukt, werd er in de stad Anagni, in pauselijk gebied, een conclaaf gehouden dat leidde tot de verkiezing van Innocentius iv (1242-1254). Hij was de zoon van een keizerlijke belastinginner, voormalig pauselijk vicekanselier (het ambt van kanselier bleef na 1216 onvervuld) en zeer ervaren zowel in beheer van de curie als in burgerlijk bestuur.

Daar de keizer nog steeds de toegangen tot Rome beheerste, hield Innocentius iv in 1245 een algemeen concilie in Lyon. Dit was een politiek verdeelde stad, waarvan het grootste deel op keizerlijk gebied lag (de stad werd pas Frans in 1307), maar een ander deel hoorde tot het koninkrijk van Lodewijk ix (1226-1270), onder wiens bescherming het concilie plaatsvond. Dit markeerde het begin van een veel grotere Franse betrokkenheid bij pauselij-ke zaken. Hoewel de discussies zich toespitsten op kerkhervorming en plannen voor wat de Zevende Kruistocht (1248-1254) zou worden, hoorde dit Eerste Concilie van Lyon tot de in politiek opzicht meest voortvarende van dergelijke bijeenkomsten. Op aanwijzing van de paus zette het concilie Frederik 11 af en vroeg het de Duitse keurvorsten een nieuwe keizer te kiezen. Ter rechtvaardiging beweerde Innocentius iv dat het pausdom in wereldlijke zowel als in kerkelijke zin het hoogste gezag was. Om dit in de praktijk te bereiken steunde hij verscheidene onsuccesvolle uitdagers van Frederik in Duitsland, beval de broederorden een kruistocht tegen hem te prediken en probeerde hem zelfs te laten vermoorden. Later werd beweerd dat de kenmerkende rode kardinaalshoeden met lange linten op dit concilie voor het eerst werden gedragen als symbool van de bereidwilligheid, het eigen bloed te vergieten om de kerk te verdedigen.16

Frederik overleefde dit alles evenwel en stierf een natuurlijke dood in 1250, maar Innocentius was vastbesloten dat zijn zoon Koenraad iv, die in 1237 tot rooms-koning was gekroond, hem niet als keizer zou opvolgen. Dat het pausdom erop stond dat er in Duitsland noch Sicilië een Staufen aan de macht kwam, laat zien hoe ernstig de verhoudingen sinds Frederik 1 waren verslechterd. Innocentius iv keerde in 1251 terug naar Italië en begon een buitenlandse vorst te zoeken die rooms-koning en uiteindelijk ook keizer kon worden, nadat alle Duitse uitdagingen van de familie Staufen op niets waren uitgelopen. De voornaamste kandidaat was Richard van Cornwall, de jongere broer van de Engelse koning Henry in, maar er kon geen serieuze kandidaat tegen Koenraad iv in het veld worden gebracht voor deze in 1254 stierf.

Manfred, een buitenechtelijke zoon van Frederik 11, erkende de pauselijke heerschappij over het koninkrijk Sicilië na de dood van Koenraad, waarmee hij hoopte zijn eigen bevestiging als koning te bewerkstelligen. Hoewel dit Duitsland en Sicilië zou hebben gescheiden, was Innocentius iv vastbesloten de opvolging door het huis Staufen in beide landen te verhinderen, en hij verklaarde het koninkrijk voor geannexeerd door het pausdom. Manfred kwam in opstand en versloeg het leger van de paus bij Foggia, terwijl Innocentius zelf net in Napels op sterven lag. Hoewel de kardinalen die Innocentius vergezelden naar Rome wilden terugkeren, dwong de burgemeester van Napels hen in zijn stad een conclaaf te houden, opgetogen als hij was om de eer die hem werd aangedaan. De kardinalen kozen snel een neef van Gregorius ix die de naam Alexander iv aannam (1254-1261). Hij was in 1227 tot kardinaal benoemd in een van de meest betekenisvolle kerkenraden van de eeuw; van de zes kardinalen die daarin werden benoemd, werden er drie later tot paus gekozen. Evenzo zouden van de zeven in 1261 benoemde kardinalen er drie later de pauselijke troon bestijgen, net als drie van de vijf die werden benoemd in 1273, wat voor willekeurig welke periode ongebruikelijk hoge aantallen waren.1?

Daar het hem niet lukte met Manfred een overeenkomst te sluiten, legde Alexander iv zich toe op het zoeken van andere kandidaten voor zowel het Roomse Rijk als het Siciliaanse koninkrijk. Alfonso x De Wijze van Castilië

(1252-1284) had er wel oren naar om Richard van Cornwall uit te dagen, die nu wel tot rooms-koning was verkozen maar niet tot keizer, en Henry 111 van Engeland was al met Innocentius iv overeengekomen dat hij ervoor zou betalen om zijn jongste zoon te mogen bekleden met het Siciliaanse koningschap. Een pauselijke vergunning die de koning het recht gaf gedurende vijf jaar een belasting van 10 procent op kerkelijke inkomsten te heffen, zoge-naamd om een kruistocht te financieren, was bedoeld om hem met deze betaling te helpen.18 Met andere woorden, geld van de Engelse kerk werd overgebracht naar de pauselijke schatkist, opdat vorst Edmund tot koning van Sicilië kon worden gekroond. In Engeland gaf dit voeding aan ontevredenheid, zowel met de koning als met de paus, maar de overeenkomst werd in 1258 afgeblazen toen duidelijk werd dat Henry zijn deel van de afspraak niet na kon komen, al werden reeds betaalde gelden niet teruggestort. Manfred riep zichzelf nog datzelfde jaar uit tot koning en veroverde snel meer pauselijk gebied, waaronder Spoleto, de Romagna en de Marche van Ancona. In 1261 werd hij door de burgers zelfs tot Romeins senator gekozen. Alexander iv moest in de heuvelstad Viterbo blijven. Daar werd in 1257 een nieuw pauselijk paleis gebouwd dat het decor zou zijn voor de conclaven waar de meeste van zijn directe opvolgers werden gekozen.

Alexander iv slaagde er niet in kardinalen te benoemen en daarom waren er maar acht toen hij in 1261 stierf. Na drie maanden debatteren werden die acht het eens over Jacques Pantaléon, zoon van een schoenmaker, die door zijn studie in Parijs was gestegen tot universitair docent en vandaar tot hogere ambten binnen de kerk in Frankrijk. Hij diende als pauselijk afgevaardigde in Oost-Europa en titulair patriarch van Jeruzalem. Ter ere van de Franse paus Urbanus 11 nam hij de naam Urbanus iv aan (1261-1264) en hij benoemde snel veertien nieuwe kardinalen waarvan er zes Frans waren. Vergelijkbare vaderlandslievende gevoelens hebben wellicht zijn besluit beïnvloed om het koninkrijk Sicilië eerst aan te bieden aan koning Lodewijk ix en toen aan diens broer Karel, graaf van Anjou; in elk geval was het Franse koningshuis het meest geschikt voor ondersteuning van het pauselijke programma. Karel nam het aanbod van de paus in 1263 aan, betaalde 50.000 mark meteen en beloofde nog eens 10.000 ounces goud per annum zodra hij koning was. Ook zwoer hij geen verkiezing tot keizer te aanvaarden. Urbanus kon niet kiezen tussen de tegenstrijdige aanspraken op de keizerlijke titel door Richard van Cornwall en Alfonso x van Castilië, maar verbood de verkiezing van Koenradijn, de zoon van Koenraad iv en de laatste rechtmatige Von Staufen. Het lukte hem evenmin om Rome onder bestuur te krijgen zodat hij zijn pontificaat doorbracht in Orvieto en later Perugia, waar hij werd begraven.

De stijgende Franse invloed in de curie kwam tot uitdrukking in de verkiezing van een van Urbanus' nieuwe kardinalen, de aartsbisschop van Narbonne, die paus Clemens iv werd (1265-1268). Hij was de laatste paus die wettige kinderen had en wel twee dochters uit een vroeger huwelijk. Hij bracht de curie terug naar Viterbo, waar het paleis in 1267 werd voltooid terwijl hij wachtte op de uitslag van Karels poging Sicilië te veroveren. Karel en zijn leger bereikten Rome in 1265, waar hij tot senator werd gekozen en als koning werd geïnstalleerd door vijf kardinalen, die optraden namens de paus. Een jaar later versloeg en doodde hij Manfred op het slagveld nabij Benevento. De enige uitdaging van zijn verovering van Sicilië en overheersing van een groot deel van Italië deed zich in 1268 voor, toen de achttien jaar oude Koenradijn in Italië aankwam. Die werd hartelijk ontvangen in Rome, maar onmiddellijk geëxcommuniceerd door Clemens iv en toen door Karel verslagen in de slag bij Tagliacozzo. Een van de ambten die Karel met pauselijk mandaat bekleedde, was dat van keizerlijk plaatsvervanger; dat gaf hem de macht de doodstraf op te leggen aan verstoorders van de vrede en hij gebruikte die macht om Koenradijn te executeren. Clemens gaf geen commentaar. Na de dood van de paus in het jaar daarna waren de kardinalen in Viterbo meer verdeeld dan ooit toen ze bijeenkwamen voor een conclaaf dat twee j aar en tien maanden duurde en het langste was dat ooit werd gehouden. Ze werden uiteindelijk opgesloten in het paleis en kregen geleidelijk kleinere rantsoenen om hen tot een besluit te dwingen. Ten slotte kozen ze Teobaldo Visconti, een Italiaans aartsdeken die juist op kruistocht was met Edward 1 van Engeland (1272-1307). Hij bereikte Viterbo pas twee maanden na zijn verkiezing en reisde verder naar Rome, waar hij als Gregorius x de troon besteeg (1271-1276).

Hoewel hij 'zonder enige twijfel een zeer heilig man was, uiterst vijandig stond tegenover afvalligen en geobsedeerd was door de herovering van het heilig land', onderkende Gregorius tevens de noodzaak om een politiek tegenwicht te vormen tegen Karel van Anjou, die een veel grotere dreiging werd voor de onafhankelijkheid van het pausdom en zijn gebieden dan het huis Von Staufen ooit was geweest, en dus probeerde hij het slepende proces om een nieuwe keizer te vinden nieuw leven in te blazen.19 De dood van Richard van Cornwall schiep in 1272 een gelegenheid en het jaar daarna werd de landgraaf van Alsace, Rudolf van Habsburg, verkozen om zijn plaats in te nemen als rooms-koning. Een afspraak volgens welke hij in februari 1276 tot keizer zou worden gekroond ging niet door omdat de paus in de maand daarvoor stierf. In 1274 had Gregorius al een algemeen concilie bijeengeroepen in Lyon om vorm te geven aan een hereniging van de Latijnse en Griekse kerken, feitelijk op pauselijke voorwaarden. Het oostelijke keizerrijk had het bewind over Constantinopel heroverd in 1261 en moest nu het hoofd bieden aan de dreiging van een aanval door verdreven westerlingen, die zich bij Karel van Anjou hadden aangesloten. Om de aanval te voorkomen opende keizer Michael viii Palaeologos (1259-1282) onderhandelingen met Gregorius x over een verzoening van de kerken. Pauselijke afgezanten stonden erop dat dit aanvaarding van de filioque clausule door de geloofsbelijdenis van Nicea met zich mee zou brengen, het gebruik van ongedesemd brood bij de mis en de universele erkenning van het primaat van de paus; juist de punten die in 1054 de breuk hadden veroorzaakt. Hoewel de oosterse bisschoppen en monniken in het algemeen geen concessies wilden doen, al helemaal niet nadat ze zich succesvol hadden verzet tegen westerse overheersing in Constantinopel, was de keizer genegen tot compromissen om vrede te bewerkstelligen. Zijn afgezanten aanvaardden de pauselijke voorwaarden op het concilie, maar het verzet van de oosterse kerk betekende dat ze niet in werking konden treden. Het concilie legde een belasting op van een tiende deel aan de kerkelijke inkomsten, inclusief die van kloosters, om een nieuwe kruistocht te financieren. Dit soort kerkelijke belasting werd steeds minder populair en een kloosterlijke chroniqueur merkte bij het nieuws van Gregorius' dood bits op dat de man die de tienden ( decimas) had opgelegd nu zelf was gedecimeerd.20

Het concilie vaardigde een nieuw electoraal decreet uit om te voorkomen dat toekomstige conclaven zo lang duurden als dat van 1268-1271; voortaan moesten de kardinalen binnen tien dagen na de dood van de paus in vergadering bij elkaar komen en zonder contact met de buitenwereld bij elkaar blijven, terwijl hun rantsoenen en andere gemakken geleidelijk verminderd werden naarmate ze er langer over deden. De kardinalen zelf waren tegen dit voorstel, maar Gregorius drukte het door met steun van de bisschoppen die het concilie bijwoonden.

Toen ze bij het conclaaf van januari 1276 met deze voorwaarden werden geconfronteerd, kozen de kardinalen snel een Franse broeder dominicaan, Pierre van Tarentaise, tot Innocentius v (januari tot juni 1276). Hij was provinciaal geweest, dat wil zeggen hoofd van het Franse provincialaat van zijn orde, en een bekend geleerde voor hij werd benoemd tot aartsbisschop van Lyon (1272) en daarna tot kardinaal-bisschop van Ostia en kardinaal-grootpenitentiarius. In een zeer kort pontificaat wijzigde Innocentius het beleid van zijn voorganger tegenover Karel van Anjou; hij bevestigde Karels benoeming tot senator van Rome en keizerlijk plaatsvervanger in Toscane, stelde de kroning van Rudolf van Habsburg uit en steunde het idee van een kruistocht tegen Constantinopel. Hij eiste dat de Griekse geestelijkheid zou zweren de filioque en het primaat van de paus te aanvaarden; dit dreigde de voorlopige hereniging te ondermijnen die was bereikt op het Tweede Concilie van Lyon.

Zijn vroege dood bracht de kardinalen in verwarring. Karel van Anjou hield als senator toezicht op het volgende conclaaf en toen dat niet opschoot paste hij de nieuwe regels toe. In het hartje van de Romeinse zomer gingen verschillende deelnemers met zonnesteken onderuit voor ze het eens konden worden over Ottobono Fieschi, een neef van Innocentius iv, die de naam Hadrianus v aannam. Daar hij er zelf onder geleden had, trok hij het nieuwe electorale decreet onmiddellijk in, maar hij werd ziek en stierf in Viterbo, iets meer dan een maand na zijn verkiezing en zonder tot priester te zijn gewijd of tot paus gekroond.

 

Gevaarlijke nalatenschappen

 

Hadrianus' opvolger was een van de weinige pausen uit deze periode die door Dante in het paradijs werden geplaatst en de enige uit Portugal. Pedro Juliao was de zoon van een arts en doceerde geneeskunde aan de pas opgerichte universiteit van Siena. Hij schreef een boek over oogheelkunde, een medische zelfhulpgids met de titel Thesaurus Pauperum (Schatkamer der armen) en werken over filosofie. Na te zijn voorgesteld aan Gregorius x door kardinaal Fieschi (later paus Hadrianus v) werd hij pauselijk geneesheer, titulair aartsbisschop van Braga en kardinaal-bisschop van Tusculum. Hij nam de naam Johannes aan en werd ervan overtuigd dat zijn nummer xxi was. De oplettende lezer ziet nu Johannes xx aan zich ontfutseld worden, maar er was geen paus Johannes na de negentiende, die in 1032 stierf, en daarna ontstond verwarring over de nummering. Zelfs als paus wijdde Johannes xxi zich in het paleis te Viterbo liefst aan de wetenschap; het pauselijk beleid werd grotendeels gevoerd door kardinaal Giangaetano Orsini, de zoon van senator Matteo Rosso Orsini. Volgens een tijdgenoot was de kardinaal zo 'kalm in zijn optreden, dat velen hem "el composto" noemden'.21 Daar hij zelf zou worden gekozen tot Nicolaas 111 (12771280) is er een aanzienlijke continuïteit tussen deze twee pontificaten, behoudens het conclaaf van zes maanden dat volgde op de dood van Johannes xxi in mei 1277 als gevolg van de instorting van het plafond in zijn nieuwe werkkamer. Dat hier geen menselijk handelen achter werd gezocht is verbazingwekkend: toen de voormalige aartsbisschop van Canterbury Robert Kilwardby in 1279 stierf, een jaar nadat hij tot kardinaal was benoemd, namen veel mensen in Engeland meteen aan dat hij in de curie was vergiftigd.22

Op het conclaaf van 1277, dat door slechts zeven kardinalen werd bijgewoond, werd het verzet tegen de verkiezing van Orsini geboden door drie aanhangers van Karel van Anjou. Onder Johannes xxi had het pausdom zich weer van Karel gedistantieerd en hem niet bevestigd als senator of keizerlijk plaatsvervanger in Toscane. Nicolaas 111 dwong hem beide ambten op te geven. Tegelijkertijd werd met Rudolf van Habsburg verder onderhandeld over keizerlijke aanspraken op de Romagna die hij uiteindelijk in 1279 opgaf, waarbij Rudolf toestond dat zij geheel zou opgaan in de pauselijke staten. Hij zou deze concessie te laat blijken te hebben gedaan, daar Nicolaas m de zo-mer daarop stierf aan een beroerte en werd opgevolgd door een andere Franse paus, groter aanhanger van het huis Anjou en minder geïnteresseerd in de benoeming van een nieuwe Duitse keizer. Dus stierf Rudolf nog steeds ongekroond in 1291. Noch Johannes xxi, noch Nicolaas 111 slaagden erin iets te maken van de hereniging van de Griekse en Latijnse kerken, zoals toegezegd op het Tweede Concilie van Lyon. Evenmin waren ze ertoe in staat een nieuwe kruistocht op de been te brengen, ondanks de verkenning van de mogelijkheid om de Mongolen als bondgenoten tegen de moslims te gebruiken. Johannes xxi en Nicolaas iii waren op allerlei manieren vergelijkbaar, maar alleen Nicolaas werd door Dante in de Hel geplaatst om zijn nepotisme. In andere opzichten was hij echter een zeer succesvol paus geweest.

Nicolaas' dood maakte de weg vrij voor kardinalen die Karel van Anjou goedgezind waren om een paus te kiezen die zijn belangen beter diende. Twee Orsini kardinalen, familieleden die door Nicolaas 111 waren bevorderd, werden door Karel gevangengenomen, maar er was toch een conclaaf van zes maanden nodig voor een andere Franse paus werd geïnstalleerd. Dat was Simon de Brion, voormalig kanselier van het Franse koninkrijk, die de naam van Martinus iv aannam (1281-1285)ter nagedachtenis aan de alom vereerde Franse heilige Martinus van Tours (f 397). Hoewel hij overwegend zetelde in Orvieto, werd hij voor het leven tot senator van Rome gekozen, een unieke onderscheiding voor een paus (hoewel iedereen in principe tot senator kon worden gekozen), maar hij gaf de titel aan Karel van Anjou; daarmee verwierp hij een decreet van Nicolaas 111 dat de titel aan buitenlandse vorsten onthield. Martinus iv steunde de expeditie die Karel tegen Constantinopel van plan was en die Nicolaas m voorheen had tegengehouden, en vergemakkelijkte de alliantie met Venetië om te voorzien in het nodige transport overzee. Bij wijze van aanloop excommuniceerde hij keizer Michael 111 in 1281; in het jaar daarna leidde dat tot de formele verwerping van de herenigingsovereenkomst die was gesloten op het Tweede Concilie van Lyon door Andronicus n (1282-1328), de opvolger van Michael. Het begin van Karels veldtocht was voorzien in 1283, maar het hele project werd lekgeschoten toen hij en zijn trawanten in 1282 uit het koninkrijk Sicilië werden verdreven bij de zogenoemde Siciliaanse Vespers, een opstand van het volk tegen de gehate Franse koning en zijn landgenoten. Daarna brachten de Sicilianen hulde aan de paus, waarmee ze het koninkrijk erkenden als een pauselijk leengoed, maar hij eiste dat zij trouw zouden blijven aan Karel. In plaats daarvan begonnen zij een nieuwe monarch te zoeken die zij in 1283 vonden in de persoon van koning Peter m van Aragón (1276-1285). Hoewel hij direct door de paus werd geëxcommuniceerd kon Peter zich vestigen als koning van Sicilië, zowel Martinus iv als Karel van Anjou tartend; zij stierven beiden in 1285. Het daaropvolgende conclaaf in Perugia was ongebruikelijk kort en resulteerde in de verkiezing van de Romeinse aristocraat Giacomo Savelli, vijf dagen na de dood van zijn voorganger. Hij nam de naam Honorius iv aan (12851287) ter ere van zijn achteroom Honorius 111. Hij had diepe wortels in Rome, waar zijn familie de Aventijnse heuvel en het Theater van Marcellus beheerste en hij werd direct tot senator voor het leven gekozen, een ambt dat hij delegeerde aan zijn broer Pandolfo. Hij koesterde dezelfde voorkeur als Nicolaas 111 voor het Vaticaanse paleis boven het Lateraanse maar liet op de Aventijnse heuvel voor zijn familie ook een nieuw, versterkt paleis bouwen waarvan gedeelten nog zichtbaar zijn.

De nieuwe paus wees het beleid van Martinus iv tegenover Sicilië niet af. Hij beschouwde de politieke zelfbeschikking van de Sicilianen als een belediging van de pauselijke heerschappij en steunde dus een kruistocht tegen het eiland die op touw werd gezet door de Franse koning Filips 111 (12701285). Toen Filips stierf ging de tocht niet door en toen Peter 111 in hetzelfde jaar overleed, werd hij zonder ruzies in Aragonese lijn opgevolgd. Zijn jongste zoon Jacobus 11 (1285-1295) nam de Siciliaanse monarchie over, terwijl zijn oudste zoon Alfonso in (1285-1291) Aragón erfde. Beide Aragonese koningen werden prompt geëxcommuniceerd, maar het al te openlijk gebruik van de pauselijke excommunicatie ten dienste van het huis Anjou bracht een spirituele inflatie teweeg.

Honorius' dood werd gevolgd door een vacature die elf maanden niet werd vervuld, van april 1287 tot februari 1288, omdat een aantal kardinalen die zomer ziek werden en er zes overleden. De overlevenden vluchtten weg uit Rome maar besloten vervolgens de enige uit hun midden te kiezen die in de stad was gebleven, kardinaal Girolamo d'Ascoli, een franciscaner broeder die Sint-Bonaventura was opgevolgd als generaal van de orde in 1274. Hij werd tot kardinaal benoemd in 1278 en tot bisschop van Palestrina in 1279. Hoewel hij in Rome tot senator voor het leven was benoemd, bewoog hij zich er minder makkelijk dan zijn voorganger; waar een evenrediger verdeling van gunsten werd verlangd gaf hij te veel pauselijke steun aan de Colonna, een van de vooraanstaande aristocratische families van de stad. Hij volgde de lijn van zijn voorgangers inzake Sicilië, waarbij hij een alliantie van Frankrijk en Castilië tegen Aragón aanmoedigde in 1288 en hij kroonde Karel van Salerno ('[ 1309), de zoon van Karel van Anjou, tot titulair koning van Sicilië in 1289. Dit bleek contraproductief, want de Aragonezen en Sicilianen vochten de oorlog in Zuid-Italië uit en begonnen daar gebieden te veroveren. Toen Jacobus 11 zijn broer in 1291 opvolgde als koning van Aragón én Sicilië scheen het pauselijk beleid ten gunste van de Angevins definitief mislukt. Deze moorddadige worstelingen tussen christenen vielen samen met de uiteindelijke ineenstorting van de kruisvaardersstaten in het Nabije Oosten, die werd gekenmerkt door de val van Tripoli in 1289 en van Akko in 1291; beide werden ingenomen door de Mamelukse sultan Baybars van Egypte. Aan nieuwe oproepen tot kruisvaart werd nauwelijks gehoor gegeven. In deze omstandigheden vormde het conclaaf dat volgde op de dood van Nicolaas iv en dat zevenentwintig maanden duurde een dieptepunt in het pauselijk prestige, dat ver verwijderd was van het aanzien dat het in het begin van de eeuw genoot. De algemene hoop, en die van het handjevol kardinalen zelf, werd uiteindelijk gevestigd op de mogelijkheid dat zij met hun keuze in juli 1294 de lang voorvoelde papa angelicus van de profetische verwachting ten slotte hadden gevonden.