Hoofdstuk 15

Ik was nu officieel één dag aan het werk als blogger, dus nog een beetje vroeg voor een writer’s block. Maar ik had zoveel dat ik kon gebruiken—mijn lunch met Tyler gisteren, het maken van een vervolgafspraak met Alex, het vinden van die halsketting, noem maar op—dat ik gewoon niet wist waar ik moest beginnen. Uiteindelijk hield ik maar op met ‘Pa’s wijze lynx bezag vroom het fikse aquaduct’ typen en ging me aankleden.

Ik begon al ietsje blijer te worden met mijn make–up;: ik kon mijn ogen nu zonder Razors spiekbriefje opmaken, ik had het mascara-borsteltje al twee dagen niet in mijn oog gestoken en was al drie dagen de deur uitgegaan zonder blusherstrepen op mijn wangen. Om nog maar te zwijgen van het feit dat ik zomaar een korte legging met een T–shirtjurk van Twenty-Eight Twelve had aangetrokken, zonder te bedenken of mijn achterste daar slecht in uitkwam.

Omdat de vier muren van het appartement me weinig inspiratie boden, pakte ik mijn (schitterende) tas, liet mijn laptop erin glijden en trok de wijde wereld in. Murray Hill was de perfecte startplek voor een doelloze dwaaltocht door Manhattan. Eigenlijk had ik bedacht gewoon ergens een kop koffie te gaan drinken, maar voor ik het wist, liep ik steeds verder downtown in en leek ik bijna niet meer te kunnen stoppen. De zon scheen schuin in de smalle geulen tussen de straten, dreef lui en breed door de hoofdstraten. En overal waar ik keek, zag ik wel iets werelds, iets alledaags en iets su-perspannends: de praktijk van dokter Jeffrey Walker, tandheelkundige; de Episcopale Kerk op 5th Avenue; een Koreaanse delica-tessenzaak die Wonder Bread, Milk Duds en vanille-coke verkocht.

Toen ik op Bleecker Street stuitte, ging ik niet richting Houston om me te laven aan (en mijn creditcards uit te melken in) Soho, maar ik liep verder, The Village in. De winkels werden er steeds kleiner en aparter. Ik stopte bij elke dierenwinkeletalage en verloor mijn hart aan elk jong hondje dat ik zag; ik neusde net zolang rond in platenwinkels, tot ik fronsend naar buiten werd gekeken door duister kijkende jongens in Iggy and The Stooges-shirts achter idioot hoge toonbanken; ik dwaalde rond in Duane Reade-drogiste-rijen, me afvragend hoeveel medicijnen-zonder-recept een mens nodig kon hebben. En tenslotte vond ik mijn inspiratie.

Een Mare by Mare Jacobs-zaak!

Mijn handtas werd als vanzelf aangetrokken door het moeder-schip aan de overkant van de straat. Ik dwaalde langs de kledingrekken, streek liefdevol langs de stoffen en verbaasde me over het aantal modellen dat ze zover hadden gekregen in deze winkel te komen werken. Het lukte me om een prachtige zijden overhemdjurk terug te hangen, voordat mijn tas me regelrecht naar de accessoires sleurde en haast letterlijk begon te spinnen bij de bijpassende portefeuilles. En voor ik het in de gaten had, leegde mijn oude Accessorize-beurs zich op de toonbank en knielde in het stof voor wat ze duidelijk als haar meerdere erkende.

Tegenover deze zaak lag een kleine speeltuin, vol kinderen, belachelijk stijlvol uitgedoste kinderjuffen en coole boho-chique moeders met koffiebekers en cakejes van The Magnolia Bakery in hun handen. Ik liet me op een van de banken vallen en zette mijn lap-top op een van de betonnen schaakborden.

Ik had ook cakejes gehaald. Maar die wilde ik eigenlijk bewaren voor onze meidenavond thuis, met Vanessa en Jenny. Of misschien nam ik er toch alvast eentje. Mijn hemel: zalig! Ik had nog nooit een cakeje geproefd, dat meer suikerglazuur dan sponsgebak bevatte. Aan de blog schrijven met veel suiker in mijn bloed, bleek bovendien net zo makkelijk te gaan, als wanneer het was verzadigd met cafeïne. Ik tikte er lustig op los, met mijn tas op schoot, overal suiker op mijn gezicht en een gespannen blik.

De avonturen van Angela: geschenken van Tiffany’s.

Daar dan: helemaal geen slechte kop…

Tegen de tijd dat ik per taxi naar huis was gereden, mijn blog naar Mary had gemaild en nog een cakeje had genomen (erg genoeg was ik zelfs teruggegaan naar de winkel, omdat ik er nog eentje had gegeten tijdens het schrijven van de blog), was het tien voor vier.

Jenny en Vanessa kwamen straks, om samen America’s Next Top Model te kijken, maar dat duurde nog een paar uur. Dus installeerde ik me heerlijk met een gigantische doos koekjes op de bank voor de tv. Ik stond alleen even op om de telefoon op te nemen: Jenny’s moeder, met een lange, onnodig gedetailleerde boodschap over het bezoek van Jenny’s vader aan de prostaatdokter, maar geen zorgen, alles was in orde…

Terwijl ik zo zat te praten met Jenny’s enigszins manische moeder, moest ik ineens aan de mijne denken. Niet dat die in de verste verte ook maar iets manisch had—zij was chemisch gezien uitstekend in balans—maar ook zij ging graag in op alle bijzonderheden van haar doktersbezoeken. Ik had haar in een voicemail mijn nieuwe nummer verteld. Maar ook al had ze niets speciaals te melden, toch wilde ik haar stem best wel weer eens horen. Gewoon, om haar te laten weten dat het goed met me ging (had ik dat ook maar weer achter de rug), dat ik zelfs werk had gevonden en dat ik haar over een weekje of zo weer zou bellen—indien nodig.

Of dat zij mij ook rustig mocht bellen. Volgende maand of zo.

Lange stilte…geklik…gerinkel.

‘Ja, hallo?’

Mijn arm vloog geschrokken naar voren. Ik staarde naar mijn telefoon.

Dat was niet mijn moeder. Dat was Mark!

Met trillende vingers drukte ik op de uitknop, zette de telefoon uit en smeet hem naast me op de bank.

Wat deed die verdomme bij mijn moeder?

Ik ging op de armleuning van de bank zitten en wiegde zachtjes heen en weer. Ik kon mijn ogen niet van het telefoontje afhouden, voor het geval het zou gaan rinkelen. Ik wil hier niet over nadenken, zei ik tegen mezelf, dat kan ik gewoon niet. Ik kan het nog maar amper aan om aan hem in het verleden te denken, aan ‘ons’ in het verleden; ik wil echt nog niet hoeven denken over hem nu…en al helemaal niet over hem in mijn moeders huis!

Ik liet me op de bank vallen, zette het geluid van de tv weer aan en at de rest van mijn cakeje op—turend naar het scherm en weigerend over iets anders na te denken dan Super Sweet Sixteens, Cribs en of ik me al dan niet aan A Shot at Love with Tila Tequila zou wagen—totdat Vanessa en Jenny al babbelend binnenvielen.

Ook al had de muziek uit mijn iPod ‘s nachts alle Mark-gedachten verdreven, toch had ik niet echt goed geslapen. En dat was de volgende ochtend te zien ook: zelfs de Touche Éclat kon niets veranderen aan de donkere zakken onder mijn ogen (fijn: ook nog letterlijke bagage bij alle emotionele).

Maar hoe ik er ook uitzag, ik was helemaal enthousiast over mijn bezoek aan het MoMA (nadat Jenny me zuchtend had uitgelegd dat het een museum was). Dat was een van mijn favoriete week-enduitjes als Mark weer eens moest ‘werken’: lekker een paar uur zoekmaken in het Tate Modern. Alle zalen in me opnemen, naar de nieuwe tentoonstellingen, of soms gewoon buiten of in de Turbine Hall op een bankje zitten en urenlang mensen kijken.

En ik werd nog enthousiaster toen ik Alex bij de ingang zag staan. Hij zag er minstens zo lekker uit als de vorige keer, maar kreeg zelfs extra punten van me, omdat hij er kennelijk aan had gedacht om zijn haar te kammen.

‘Hoi!’Toen ik dichterbij kwam, schonk hij me de bekende trage grijns. En zonder zich ook maar een moment druk te maken over wat anderen ervan zouden denken, trok hij me naar zich toe en gaf me een lange, lome zoen. Heerlijk!

‘En wat heb jij in de tussentijd uitgespookt?’ vroeg hij, zwaaiend met mijn hand, terwijl we de roltrap naar boven, naar de zalen namen. ‘Iets wat ik moet weten?’

‘Nou, ik heb dus die bespreking bij The Look gehad,’ zei ik—vlug over de kwestie-Tyler heenstappend. Die stopte ik veilig in het dossier ‘Dingen die hij nog niet hoeft te weten’, wat inhield dat ik niet hoefde te liegen, maar zorgde dat ik niet te veel losliet. ‘Ik heb vrijdag opnieuw een afspraak en daarna gaat de blog hopelijk online. De redactrice zag mijn werk echt zitten.’

‘Maar dat is fantastisch! Ik weet zeker dat het geweldig wordt.’ Hij gaf een kneepje in mijn hand.

‘Ik hoop het,’ zei ik, terug knijpend. ‘En jij? Al radicale knopen doorgehakt?’

Hij schudde zijn hoofd en trok me naar de volgende roltrap. ‘Nee. Maar morgen hebben we een repetitie en vrijdag een optreden. Wie weet wordt dat een van de laatste: heb je zin om te komen kijken?’

‘Lijkt me te gek,’ zei ik—een beetje schrikkend van het idee dat ik dan dus een groupie zou zijn én opgetogen door het idee dat ik dan dus een eh…groupie zou zijn…’Waar is het?’

‘In de Music Hall of Williamsburg.’

Nog een roltrap.

‘Neem je huisgenote maar mee: het wordt hartstikke leuk.’

‘Klinkt goed,’ antwoordde ik.

En nog een roltrap.

‘Ik geloof niet dat zij dan al iets heeft.’ Geen idee wat Jenny dan te doen had, maar als het aan mij lag, ging ze mooi mee. ‘Zeg, maar komen we nog van die roltrappen af…of is dit een nieuw soort performance art dat ik zou moeten kennen?’ vroeg ik, toen we eindelijk weer op vaste grond stonden.

‘Er is iets wat ik je heel graag wil laten zien.’ Hij sloeg de hoek om, naar een schilderij dat zo’n beetje in zijn eentje aan het begin van een gang hing. ‘Dit is mijn lievelingsschilderij aller tijden,’ zei hij, terwijl hij op respectvolle afstand ging staan.

Het was een vrij klein doek. Je keek op de rug van een meisje, dat naar een houten boerderij in de verte lag te kijken. Zelfs van achteren had ik het gevoel dat ik wist dat ze huilde—omdat ze niet kon ontsnappen aan haar situatie; omdat ze zich er niet van kon losmaken, ook al wilde ze het, ook al zou dat beter voor haar zijn: ze kon nergens heen.

Christina’s World, Andrew Wyeth,’ las ik zacht voor.

De vierde verdieping was bijna verlaten, de stilte bijna eng.

Nog steeds turend naar het schilderij, pakte ik Alex’ hand. Ik wilde wel wegkijken, maar kon het niet. En voor ik het in de gaten had, stroomden de tranen over mijn wangen.

‘Het is…’ begon ik, maar wist niet hoe ik verder moest. Ik liet zijn hand weerlos en deed nog een stapje naar voren. ‘Het is zo…’

‘Ik weet het,’ zei hij, terwijl hij zijn handen op mijn schouders legde. ‘Als ik me beklemd voel, of verward, of als ik mezelf constant voorbijloop, kom ik altijd hierheen…en dan weet ik het weer. Sorry, ik dacht al dat je het mooi zou vinden. Het meisje op dat schilderij is verlamd en kruipt terug naar huis, maar ik weet het niet…ik vind het altijd lijken alsof ze liever weg wil van dat huis, dan ernaar terug.’

‘Misschien weet ze niet wat ze wil,’ zei ik, door de ogen van het meisje naar de boerderij kijkend. ‘Terugvluchten, wegvluchten—wat maakt het uit?’

Het leek wel een eeuwigheid dat we samen naar dat schilderij bleven staan kijken. Tenslotte, nadat ik elke vierkante centimeter ervan in mijn geheugen had opgeslagen, liepen we zwijgend weg en bekeken de rest van de zaal.

Het duurde even voor ik loskwam, maar Alex bleek het perfecte kunstmaatje. Hij wist zoveel van dit museum, dat ik ervan overtuigd was dat hij er in de kelder moest wonen. De middag vloog dan ook om, zonder dat we ons bewust waren van het tikken van de klok. We bekeken alles wat er te zien was: Monet, Pollock, Pi-casso, Gauguin, van Gogh. Het was alsof de hele New Vork-ervaring in één ruimte was samengepakt. Tegen de tijd dat ik besefte hoe lang we al rondslenterden, verging ik van de dorst.

‘Zullen we eens wat gaan drinken?’ vroeg ik, Alex uit zijn gemijmer voor een verzameling designklassiekers rukkend.

‘Shit, hoe laat is het?’ zei hij daarop—meer tegen zichzelf dan tegen mij. ‘We moeten gaan: anders missen we het!’

‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg ik, terwijl ik me zonder pardon over 6th Avenue liet slepen, trachtend niet op te botsen tegen drentelende toeristen of zigzaggende en uitwijkende forenzen. ‘Ik moet echt wat drinken. Kunnen we niet heel even stoppen?’

‘Kom, we pakken een taxi,’ zei hij. Hij had me niet eens gehoord! ‘Dat is waarschijnlijk sneller.’ Hij wenkte een taxi en begon me er al in te duwen, toen deze nog niet helemaal stilstond.

Het verkeer ging echter bijna net zo traag als de mensenstroom op straat. Terwijl we ons centimeter voor centimeter voortbewogen, raakte Alex steeds opgefokter.

West 50th, 49th, 48th

‘Alex!’ riep ik, niet al te vriendelijk. ‘Wil je me verdikkeme eindelijk eens vertellen waar we naartoe gaan?’

‘Verdikkeme? Ach, wat schattig…’ zei hij, voor het eerst weer glimlachend sinds ons gehaaste vertrek uit het museum. ‘Sorry, ik wilde je graag verrassen. Maar we móéten er voor zonsondergang zijn.’

‘Maar het is pas half acht,’ zei ik, op mijn horloge kijkend. Het was nog hartstikke licht. ‘Waarom hebben we dan zo’n haast?’

‘Omdat we nog in de rij moeten staan,’ zei hij en stak zijn hoofd uit het raam om het verkeer te bestuderen.

45th,44th,43rd

‘In de rij waarvoor?’ Ik deed echt mijn best om niet verschrikkelijk irritant te klinken, maar mijn mond voelde onderhand aan als een van Gandhi’s teenslippers. ‘Kunnen we alsjeblieft even stoppen om wat te drinken?’

‘Het is een verrassing,’ zei hij en gaf een kneepje in mijn been. Hij bleef uit het raam staren—alsof hij zo het verkeer kon dwingen zich sneller voort te bewegen. ‘Vertrouw me nu maar. Als we er eenmaal zijn, haal ik wel tien drankjes voor je.’

37th, 36th, 35th, 34th

‘Bedankt, man. ‘Alex gooide wat kleingeld richting de chauffeur. ‘Laat ons er hier maar uit.’ Hij trok me de straat op en keek op zijn horloge. ‘Perfect! Oké, jij wilde wat drinken?’

Ik knikte. Dit was niet bepaald de prinsessenbehandeling die ik intussen van Tyler gewend was.

Alex wees naar een karretje op de hoek. Ze verkochten er zoute krakelingen en godzijdank ook ijskoude blikjes Pepsi. Ik wurmde een dollar uit mijn broekzak—te druk bezig met mijn suiker⁄caféïneshot om te beseffen waar we eigenlijk waren.

‘Zullen we nu naar binnen gaan?’ vroeg Alex, die verbluft had staan toekijken hoe ik het hele blikje in minder dan een minuut tijd achterover had geslagen.

Toegegeven: dat deed ik vooral om te laten zien hoe erg mijn dorst wel niet was (van zo snel bubbels drinken word ik meestal alleen maar misselijk). Maar ik gaf niet toe dat ik het best schattig vond, hoe hij daar met zijn armen over elkaar stond te grinniken om hoe ik die Pepsi stond weg te klokken.

‘Waar naar binnen?’ vroeg ik, na een dramatische zucht van verzadiging.

Hoofdschuddend wees hij naar boven. ‘Echt hoor…probeer je eens iets romantisch te doen…’

Ik boog mijn nek en tuurde naar de lucht. We stonden aan de voet van het hoogste gebouw dat ik ooit had gezien. Het Empire State Building! Ik greep Alex’ arm om te voorkomen dat ik voor-overviel.

‘Gaan we naar boven?’ vroeg ik. Een brede grijns verscheen op mijn gezicht.

‘Jazeker,’ knikte hij. ‘Dat wil zeggen: als je nog wilt. Ik herinner me dat je zei dat je dat van plan was, maar ik weet niet of het je al is gelukt.’

‘Nee,’ zei ik hoofdschuddend en zette me schrap voor nog een blik naar de wolkeloze hemel. ‘Ik heb het nog steeds niet gedaan. En ik wil het al eeuwen.’

‘Da’s wat je zei, ja.’ Glimlachend keek hij toe hoe ik omhoog stond te staren, ook al stonden we iedereen in de weg.

Maar mij kon dat niet bommen: dit was fantastisch! Ook al was ik nog maar anderhalve week in New York, nu al was ik blind voor alles wat niet recht voor mijn neus stond. Maar deze stad was gewoon een omgekeerde ijsberg—watje aan de oppervlakte zag, wat zich elke dag op ooghoogte bevond, was nog maar een derde ervan: de rest was daarboven, in de lucht.

‘Maar we moeten voor zonsondergang boven zijn,’ zei Alex, me eindelijk van die straathoek plukkend en richting ingang duwend.

De rij schoot maar langzaam op: voetje voor voetje schuifelden we voort tussen honderden toeristen. Gek, maar daar voelde ik me dus echt niet bij horen. Zeker niet wanneer Alex af en toe in mijn hand kneep, als ik stil van verwondering naar buiten staarde. In de rij staan is bovendien een stuk minder vervelend, als er een super-lekkere vent een halfuur lang in je nek staat te zoenen en je vertelt hoe goed je eruitziet.

Toch, tegen de tijd dat we boven aankwamen, snakte ik naar wat frisse lucht én was ik compleet vergeten wat we kwamen doen. Alex trok me langs de rekken vol prulsouvenirs in de cadeauwinkel naar de zuidkant van het observatiedek.

Ik stopte even in de deuropening, zodat ik er helemaal klaar voor was om alles goed in me op te nemen.

Het was werkelijk adembenemend.

Pas toen ik mijn adem weer terug had (en er door een stuk of wat middelbare scholieren aan me was geduwd en getrokken), zag ik Alex weer staan. Hij had zich in een perfecte positie gemanoeuvreerd om te zien hoe de zonsondergang zich over de skyline verspreidde. Zonder een woord trok hij me naar zich toe, kwam achter me staan en legde zijn kin op mijn schouder. Rillend nestelde ik me tegen hem aan: ik was niet gekleed op deze hoogte. Voor ik kippenvel kon krijgen, had Alex zijn versleten leren jack echter al uitgetrokken en het over mijn schouders gedrapeerd, waarna hij ook nog zijn armen om me heen sloeg.

Ver beneden ons zuchtte de stad en bereidde zich voor op de overgang van dag naar nacht. Lichtjes begonnen van de zuidelijke punt van het eiland naar boven te twinkelen, toen de mensen aan hun tocht van werk naar huis begonnen. Ik klemde mijn vingers rond de metalen buizen en voelde mijn lichaam ontspannen. Hierbij vergeleken waren de uitzichten vanuit Mary’s kantoor en mijn kamer in het Union net plaatjes in een viewmaster. Dit hier maakte mijn New York-avontuur pas echt!

‘Is het niet geweldig?’ zei ik tegen Alex. ‘Wat kunnen dingen bedrieglijk en onnozel zijn, terwijl dit zo schitterend is?’

‘Zo’n beetje alles hierboven is schitterend,’ fluisterde hij terug, met zijn neus in mijn haar. ‘Het is hier haast onwerkelijk als het sneeuwt of onweert—net een schilderij. Maar wel erg koud.’

‘Ik wilde zeggen: dat kan ik me voorstellen,’ zei ik, starend naar het Vrijheidsbeeld dat vanuit de verte naar ons knipoogde, ‘maar dat kan ik dus niet.’

‘Dan moeten we hier de volgende keer dat het sneeuwt nog maar eens komen,’ antwoordde hij.

Ik knikte afwezig, nog steeds de horizon afzoekend naar een teken dat alles goed zou komen. Toen pas realiseerde ik me wat hij had gezegd. ‘Maar…als het sneeuwt, dan ben ik hier allang niet meer,’ zei ik, verstrakkend. ‘Ik moet terug naar huis, zodra mijn Visa Waiver-dingetje is verlopen.’

‘Je weet maar nooit,’ zei Alex, terwijl hij mijn haar opzij streek en mijn nek kuste. Ik voelde de spanning weer wegtrekken. ‘Had je zes maanden geleden gedacht dat je hier nu zou staan?’

‘Ik had het zes weken geleden niet eens gedacht,’ zei ik, weer tegen hem aan leunend. ‘En ik weet ook niet waar ik over zes weken uithang.’

‘Maar doet het er op dit moment toe?’ vroeg hij, waarna zijn warme lippen een pad naar mijn sleutelbeen zochten. ‘Of je dan hier bij mij bent, thuis in Londen of staat te surfen in Honolulu?’

Nu verstrakte mijn hele lichaam. Ik schudde mijn haar over de plek waar hij me net nog kuste.

‘Mag ik je iets vragen?’ zei hij en draaide me voorzichtig om.

Ik keek expres langs hem heen, maar knikte wel.

‘Waarom moest je net huilen bij dat schilderij?’

‘Omdat het zo’n emotioneel schilderij is,’ zei ik vlug—al geloofde ik het zelf niet eens.

‘Is het ook—het is hartverscheurend—maar zo’n reactie heb ik nog nooit bij iemand gezien en ik kom daar toch heel vaak,’ zei hij.

Mijn blik fladderde heel even over zijn gezicht. Hij keek oprecht bezorgd.

‘Je kunt mij best dingen vertellen, hoor. Ik wil niet dat je denkt dat dat niet kan, enkel vanwege die stomme regels van die vriendin van je.’

‘Nee, dat is het niet,’ zei ik hoofdschuddend. Ik wilde niet huilen. Dit moest een mooi moment zijn: dit was mijn droom! ‘Het kwam door iets anders, iets van thuis. Dat ik geen thuis meer heb, zoiets.’

‘Wil je erover praten?’ zei hij, terwijl hij een troostend bedoelde hand op mijn schouder legde.

Ik schudde hem eraf en draaide me weer naar de stad. Daar gaat-ie dan, dacht ik: hier komt het grote, akelige uitmaakverhaal.

‘Ik kan best goed luisteren—voor een man dan.’

‘Oké, dan vertel ik je gewoon alles. En als je uitgelachen bent, kun je weer verder met je leven,’ zei ik. Ik legde mijn hoofd op mijn handen en haalde diep adem.

Alex leunde tegen de reling naast me.

En toen—recht voor me uit kijkend en zonder te stoppen om op adem te komen—vertelde ik hem het hele verhaal. Het klonk me ditmaal helemaal niet grappig of dapper in de oren, alleen maar treurig. Dit zou toch juist makkelijker moeten worden, dacht ik bij mezelf, niet moeilijker?

Pas toen ik uitgepraat was, durfde ik hem aan te kijken. Hij lachte niet, glimlachte zelfs niet eens—hij keek me gewoon aan.

‘Denk je soms dat je de enige bent met een akelig relatieverhaal?’ vroeg hij, met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Het is niet erg om een verleden te hebben, hoor, al is het nog zo vers. Echt, zoveel mensen vertrouwen maar op die achterlijke Regels! Ik vind het vreselijk dat jij dacht dat je me dit niet mocht vertellen.’

Ik probeerde te bedenken wat ik daarop moest zeggen. ‘Nee nee, dat was de reden niet. Ik geloof dat ik het je best had kunnen vertellen—als ik had gewild. Maar…de persoon die ik toen was, wil ik gewoon niet meer zijn. Ik geloof niet eens dat ik haar erg mocht. In ieder geval wilde ik bij jou niet meer zo zijn. En nu, hier…’ (‘met jou’ wilde ik zeggen, maar dat deed ik niet) ‘…mag ik degene die ik ben wel.’

‘Ik mag haar ook,’ zei Alex. Hij streelde mijn wang en veegde een paar verdwaalde tranen weg, die ik niet eens had voelen ontsnappen. ‘Enne…ik weet wel degelijk hoe je je voelt. Je bent niet de enige die door een nare ervaring is veranderd, weet je.’

‘Ik ben verdomme mijn land ontvlucht!’ zei ik, woest mijn tranen wegvegend. Waarom bleven die dingen ook maar komen? ‘Hoe langer ik erover nadenk, hoe zieliger ik het vind. Niet te geloven dat ik dat heb gedaan!’

‘Misschien zou je het ook niet meer doen, als het vandaag was gebeurd,’ zei hij. ‘Of een dag eerder. Wie weet? Maar nu we toch openhartig zijn: ik versla dat ‘zielige-ikke’—verhaal van jou met gemak!’

‘Dat geloof ik niet,’ zei ik, met een zwak glimlachje. ‘Wat is er nou zieliger dan vluchten?’

‘Wil je het echt weten?’ vroeg hij met een glimlach.

‘Vooruit met de geit, Reid.’

‘Oké dan, omdat we nu eenmaal openhartig zijn. Als je je maar realiseert dat we hiermee alle regels van je vriendin overtreden.’

‘Je hóeft het niet te vertellen,’ zei ik vlug. Ik bedacht ineens dat ik zijn verhaal toch maar niet wilde horen.

‘Jij hebt je vriend betrapt op vreemdgaan, nietwaar?’ zei hij.

Ik knikte.

‘Nou, ik heb mijn vriendin ook betrapt: met mijn beste vriend…in mijn eigen bed.’

‘Wat afgrijselijk!’ zei ik.

Hij keek vreselijk bedroefd.

‘Niemand kan het je toch kwalijk nemen als je daar slecht op reageert?’

‘Het bleek al maanden aan de gang te zijn,’ vervolgde hij, op zijn beurt over de daken turend. ‘‘Zo nu en dan’, beweerden ze. Ik hoefje denk ik niet te vertellen dat ik het niet best opnam.’

‘Wat is er dan gebeurd?’ Ik vroeg me af wat hij had gedaan, waar hij zich nog steeds rot over voelde. ‘Heb je hem in elkaar geslagen?’

‘Ja, maar daar had hij om gevraagd,’ zei hij eenvoudig. ‘Het stomste is wel, dat wat zij mij hebben aangedaan nog niet half zo erg is, als wat ik mezelf toen heb aangedaan.’ Hij zuchtte diep. ‘Even voor de duidelijkheid: dat is wat ik heb gedaan, niet wat ik nog steeds doe, hè!’

Ik knikte voorzichtig. ‘Je hoeft me echt niks te vertellen dat je niet kwijt wilt, hoor,’ zei ik nog maar eens. Ik hoopte dat hij me ditmaal hoorde; dat hij me niet iets ging vertellen waardoor ik hem niet langer als superperfect kon zien.

‘Nadat ik het had ontdekt, was het meteen over tussen hen. En zij bleef maar zeggen dat ze fout was geweest, dat ze me terug wilde, dat we er samen wel uitkwamen…Maar voor mij hoefde het niet meer. Ik had, hoe zegje dat…last van een gebroken hart, maar ook van gekwetste mannelijke trots, begrijp je? Dus in plaats van zoals afgesproken met haar te gaan praten, ging ik lekker stappen met de jongens en pikte een meid op, om een paar uurtjes niet te hoeven denken aan wat zij me hadden aangedaan.’

‘Mmm…Maar zó erg is dat toch ook weer niet?’ zei ik—ondertussen trachtend geen jaloezie te voelen. Maar nee, dit had niks met mij te maken (al vroeg ik me stiekem wel af hoe die ex eruitzag). ‘Zoiets doen mensen nu eenmaal soms, als reactie op wat de ander heeft gedaan. Toch?’

‘Eh…je moet me even laten uitpraten, want het wordt nog erger.’ Hij probeerde er bij te glimlachen, maar dat lukte niet echt.

‘Na die eerste keer werd het steeds makkelijker om elke avond uit te gaan, iemand te versieren en even alles te vergeten. Ik maakte mezelf zo’n beetje wijs dat ik de verloren tijd aan het inhalen was, maar dan in een behoorlijk pittig tempo.’

‘O.’ Ik wist even niet méér geschikte woorden te bedenken. En deze knaap wilde dus niet met mij mee naar boven…?

Hallo-hallo: dit gaat niet over jou, weet je nog? bracht het stemmetje in mijn hoofd me in herinnering.

‘En dat alles dus om haar jaloers te maken?’

‘Ja, alleen op een gegeven moment was dat gekwetste-trots-gedoe eigenlijk wel over…en was ik gewoon een klootzak geworden. En ik weet dat het een cliché is…maar daar werd ik toch ook niet vrolijk van.’ Hij zweeg even en kauwde op een reeds kort geknaagde vingernagel. ‘De volgende ochtend was alles altijd nog precies hetzelfde; was ik nog steeds die bedrogen kerel—maar ook nog een vreselijke lul.’

‘Maar waarom zou je…ik bedoel, waarom deed je het dan, als je er niet gelukkig van werd?’ vroeg ik. Mijn voorstellingsvermogen werd vandaag echt tot het uiterste opgerekt.

‘Ik wist niet wat ik anders moest,’ zei hij. ‘En ik ging er zo’n beetje vanuit dat ik uiteindelijk wel iemand zou tegenkomen voor wie ik zou willen stoppen…En toen ontmoette ik jou.’

‘O.’ Ik liet zijn hand los. Wat was dit allemaal verwarrend! ‘Maar toen ik je laatst binnenvroeg, zei je nee!’ Het begon bovendien steeds lastiger te worden om dit alles niet persoonlijk op te vatten.

‘Ik weet het…’ zei hij en pakte mijn hand weer. ‘Toen ik met jou in gesprek raakte, was het meteen anders. Normaalgesproken, als een meid hoort dat je in een band zit, begint ze meteen anders te doen, is ze niet langer oprecht, gaat het haar er alleen nog maar om die-jongen-uit-dat-bandje te versieren. Ik weet dat het vreselijk arrogant klinkt, maar zo is het gewoon. Maar jij wist het…en het deed je helemaal niks. Dus kon ik gewoon mezelf zijn, hoefde niet de muzikant uit te hangen.’

‘Ik heb inderdaad niet gezegd dat ik met je uit wilde, enkel omdat je in een band zat.’ Dat was een piepklein leugentje om bestwil, maar dit leek me niet het moment om op mijn groupie-fantasieën in te gaan.

‘En dat is dus waarom ik niet met je mee naar boven ben gegaan,’ zei Alex met nadruk. ‘Als ik dat wél had gedaan, was het namelijk weer hetzelfde gegaan: de zoveelste nacht met de zoveelste meid…Ik heb zaterdag echt een geweldige avond gehad. Voor het eerst in een jaar tijd, was er weer iemand die ik vaker wilde zien. En nu moet ik langzaam een beetje leren hoe je dat ook alweer doet, dat daten: om meer redenen met iemand optrekken dan alleen…je weet wel, seks.’

Ik wist niet wat ik ervan moest denken. De ene helft van me zei dat hij eigenlijk net zo was gekwetst als ik, maar er gewoon anders op had gereageerd. De andere helft schreeuwde dat dit alleen maar narigheid kon betekenen; dat het geen goed idee kon zijn, om met iemand om te gaan die zo’n beetje heel downtown-Manhattan tussen de lakens had gehad…Ik wist echt niet wat ik moest geloven.

‘Maar eh…dat meisje bij dat optreden vertelde dus de waarheid?’ zei ik, de puzzelstukjes aan elkaar passend.

‘Ik weet natuurlijk niet wat zij precies heeft gezegd…maar waarschijnlijk wel,’ zei hij aarzelend. ‘Jezus, ik had je dit helemaal niet moeten vertellen! Ik dacht alleen, als we al onze kaarten op tafel leggen, vind ik dat je ook moet weten dat ik niet perfect ben. Weet je, ik mag jou echt heel graag. Ik vind het geweldig hoe ik me voel als ik bij jou ben en wil je nog veel vaker zien—in ieder geval zolang je in New York bent.’

‘Ik mag jou ook,’ zei ik traag. ‘Het is alleen wel een beetje veel ineens, eerlijk gezegd.’

Alex knikte, starend naar zijn voeten.

O, ik haatte dit gevoel! En ik haatte het idee dat hij zich nu misschien net zo voelde. En omdat ik niet wist wat ik anders moest doen, stak ik mijn armen omhoog, legde ze rond zijn nek en streek de sluike pony uit zijn ogen.

Hij keek me verrast aan. ‘Ga je niet weg?’ vroeg hij, naar me toe buigend.

‘Alles in me roept dat ik dat wel zou moeten doen,’ zei ik, nog steeds niet zeker van mijn beslissing. ‘Maar ja, ik probeer immers allemaal nieuwe dingen uit.’

Toen sloot ik mijn ogen en liet het over me heen komen.

We zoenden heel lang—niet heet en heftig, maar zacht, warm en zoekend. Twee mensen die bij elkaar iets zochten: iets wat we beiden waren kwijtgeraakt en niet precies wisten te vinden.

‘Zullen we opnieuw beginnen?’ vroeg Alex, me stevig tegen zich aan drukkend.

Voor het eerst sinds mijn komst naar New York had ik het echt koud.

‘En doen alsof dit alles nooit is gebeurd?’

Ik knikte. ‘Klinkt goed.’

Toen keken we weer uit over de stad.

De zon was allang uit de hemel verdwenen. Een geruststellende deken van duisternis lag nu over New York, met het verlichte Empire State Building en het Chrysler Building als kolossale nachtlampen om iedereen te beschermen. Het zag er totaal anders uit dan overdag, dit magische eiland dat hier, helemaal in zijn eentje, uitdagend lag te sprankelen.

We dwaalden over het dak. Alex wees me zijn favoriete herkenningspunten aan; ik maakte grappige vergelijkingen met Black-pool, die hem eigenlijk ontgingen. En ik bedacht dat als een stad al zo volledig kon veranderen, enkel omdat de zon was ondergegaan, dat ikzelf dan misschien ook wel kon leren wat wijzigingen door te voeren.