Hoofdstuk 3

Het vliegtuig landde zonder enige vertraging op JFK. De Amerikaanse beveiligingsbeambte leek niet bijster geïnteresseerd in mijn verbroken relatie (de opties ‘zaken’ of ‘plezier’ leken mij de lading niet echt te dekken), maar liet me toch het land binnen.

Goed begin.

Maar pas toen ik de zon in stapte, begon het echt te lijken. De taxi’s waren geel, reden aan de andere kant van de weg en mijn chauffeur vloekte erop los terwijl hij mijn tas in de kofferbak van zijn auto gooide. En man, wat was het heet! Als vrouwen gloeien, mannen transpireren en paarden zweten, dan was ik op dat moment een verdomd zweterig paard.

‘Waarheen?’ vroeg de chauffeur.

‘Eh…een hotel,’ zei ik, terwijl ik mijn gordel vastmaakte. We reden weg. ‘Ik zoek een hotel.’

‘Ben je verdomme niet goed bij je hoofd?’ zei hij. Voor ik daar iets op kon zeggen, was hij de snelweg al opgedraaid. ‘Welk hotel dan? D’r zitten er hier verdomme duizenden.’

‘O…ik eh…nou ja, ik…’ Voor ik mijn zin af had, had ik het al spaans benauwd. ‘Ik weet het niet…maakt niet zoveel uit. Ik ben hier nog maar net.’

‘Zeg, wijffie,’ schreeuwde de chauffeur. ‘Ik ben verdomme taxichauffeur, geen WV-kantoor! Moet ik je verdomme midden in Queens afzetten of kom je verdomme met de naam van een hotel?’

Als antwoord barstte ik in tranen uit. Sterke zet, Angela.

‘Godgloeiende tering! Ik zetje gewoon af bij het eerste hotel dat we tegenkomen, hoor,’ bromde hij en zette de radio loeihard aan.

Twintig minuten radiogeklets later, hing ik uit het raampje als een hond met een halsdoek en was ik nét opgehouden met huilen, toen ik het zag: de skyline van New York—Manhattan, het Empire State Building, het magnifieke Chrysler Building, het Woolworth Building met die grote kerktorenachtige spits. En ik was verliefd—halsoverkop. Ik hield meteen op met huilen, denken, ademhalen.

Het voelde alsof er een frisse wind door mijn lichaam blies.

Ik draaide mijn raampje naar beneden en snoof diep: de wolkenkrabbers, de gigantische reclameborden, de bedrijven en fabrieken langs de rivier, de zweterige stoomlucht…

Ik was in New York! Niet thuis in Londen, niet op Louisa’s trouwerij en al helemaal niet in de buurt van mijn vieze vuile vreemd-ganger van een verloofde. En omdat ik toch niets beters te doen had, barstte ik, vlak voor we de Midtown Tunnel in doken, opnieuw in tranen uit.

Het ‘eerste hotel dat we tegenkwamen’, bleek gewoon het laatste waar mijn taxichauffeur iemand had afgezet. Het Union Hotel, vlak bij Union Square Park, was prachtig. In de lobby was het zo schemerig dat het net leek of de stroom was uitgevallen en er hing een overweldigende geur van Diptyque-kaarsen, die roken naar schone was aan de lijn. Overal stonden weelderige banken en oude leren leunstoelen en de receptiebalie was versierd met kerstboomlichtjes.

Nu ik mij in zo’n perfecte omgeving bevond, werd ik me ineens erg bewust van de toestand van mijn kapsel, mijn uitgedroogde huid en gekreukelde kleding. Ik zag er werkelijk niet uit. Echter, verder dan dit hotel kon je niet verwijderd zijn van een driekamer-rijtjeswoning in zuidwest-Londen. Precies wat ik nodig had dus.

‘Welkom in het Union Hotel,’ zei de waanzinnig mooie dame achter de balie. ‘Mijn naam is Jennifer. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’

‘Hallo,’ zei ik, terwijl ik mijn handtas wat hoger op mijn schouder trok en mijn weekendtas met mijn voet richting de balie duwde. ‘Ik vroeg me af of u misschien nog een kamer beschikbaar hebt.’

Ze glimlachte sereen en begon op een toetsenbord te tikken. Haar glanzende spiraalkrullen dansten op haar rug heen en weer.

‘Oké, het is een beetje druk, maar…ik heb nog een minisuite à achthonderd dollar per nacht.’ Ze keek me aan. Blijkbaar verraadde mijn gezicht dat dat bedrag een tikkie boven mijn budget viel. ‘Of anders…een eenpersoonskamer à driehonderdvijftig dollar. Maar ja, die is maar voor één persoon.’

‘O…oké.’ Ik rommelde in mijn versleten tas op zoek naar een creditcard, ondertussen trachtend de prijs van de kamer niet in ‘echt geld’ om te rekenen. ‘Ik ben ook maar in mijn eentje. Dat komt…ik heb net ontdekt dat mijn vriend me al tijden bedroog en nu is het uit en dus moest ik mijn huis uit en toen dacht ik, tja…waar kun je beter naartoe vluchten, dan naar New York enne…’ Ik zweeg en keek op.

Ze stond nog steeds naar me te glimlachen, maar met een gezonde dosis afschuw in haar ogen.

‘Sorry, het spijt me. Die eenpersoonskamer is prima.’

‘En hoe lang bent u voornemens bij ons te verblijven?’ vroeg ze en ze begon weer te tikken. Ik kon me zo voorstellen dat ze al haar collega’s waarschuwde dat er een wanhopige vrouw stond in te checken. Mijn foto werd waarschijnlijk stante pede onder het voltallige personeel verspreid, voorzien van de notitie: Niet aanspreken!

‘Pardon?’ Zo ver had ik nog niet vooruitgedacht.

‘Wanneer gaat u weer naar huis?’ vroeg ze traag.

‘Ik eh…ik heb geen huis meer,’ zei ik, net zo traag. ‘Dus…dat weet ik niet.’ Ik voelde mijn tranen weer gevaarlijk dicht aan de oppervlakte komen en wilde in geen geval gaan staan grienen in de lobby van het chicste hotel dat ik ooit had betreden. Maar ik had wel écht geen huis meer…

‘Ik wilde alleen even weten wanneer u denkt uit te checken. Maar eh…deze kamer is de hele week nog vrij, dus zal ik u maar voor zeven nachten noteren en dan maar zien waar het schip strandt?’ stelde ze voor.

Ik knikte en gaf haar mijn creditcard, die zij verwisselde voor een sexy zwart kamerpasje met een zilveren ‘U’ erop.

‘Kamer 1126, op de elfde verdieping. Na de lift linksaf, aan het eind van de gang.’

Ik knikte als verdoofd en nam het pasje van haar aan. Toen ik me omdraaide, struikelde ik over mijn eigen tas.

‘Hebt u verder nog iets nodig, mevrouw Clark?’ vroeg Jennifer.

Ik draaide me om, deed een manmoedige poging tot glimlachen en schudde mijn hoofd. ‘Misschien psychische hulp?’ Toe maar: maak maar grapjes, terwijl je het liefst in rook zou opgaan…

‘Belt u maar naar beneden als u iets wilt,’ hoorde ik haar nog roepen. Ik hoopte maar dat ze geen therapeut naar boven stuurde. Ze hadden me altijd gewaarschuwd dat Amerikanen niks van sarcasme snapten.

Nou, als deze ruimte voor één persoon was, dan had Mark een villa! Een kolossaal wit bed, gecompleteerd met een indrukwekkend bruinieren hoofdbord, domineerde de smaakvolle, roomkleu-rig geschilderde slaapkamer. Ernaast gaf een plafondhoog raam een schitterend uitzicht op het Union Square Park beneden. Aan mijn linkerhand was een inloopkast weggestopt, aan mijn rechterhand de badkamer.

Ik zette mijn weekendtas neer en trok de deur open. Opnieuw een plaatje: witbetegelde muren, zwarte leistenen vloer. Toilet en wastafel keurig tegen de wand, de rest van de ruimte in beslag genomen door een glazen wand, met daarachter een bad en een douche, die bestond uit twee tegenover elkaar uit de muur priemende, glimmende douchekoppen. Op een glazen plankje stond een aantal kleine, maar geweldige toiletartikelen van een bekend merk, een chromen plank tegenover de wastafel kreunde haast onder het gewicht van een stapel donzige handdoeken en aan de badkamerdeur hing een dikke katoenen badjas.

Ik liep terug naar de slaapkamer, wierp een korte blik op het raam, maar liep er niet naartoe. Dit was allemaal precies zoals ik het had gehoopt, maar ik voelde me opeens volkomen uitgeput, had onwijze trek en kon me er nog even niet toe zetten naar buiten te kijken, naar die vreemde stad.

Dus liep ik, via de goedgevulde minibar, terug naar de badkamer, liet het bad vollopen en gooide er een heel flesje bad-schuim in. Toen kleedde ik me uit en stapte in het warme water, in de hoop dat mijn hersenen één seconde zouden ophouden met piekeren. Met de rand van het bad als provisorische bar, mixte ik in het tandenpoetsglas een flesje wodka van vijftien dollar met een cola en kiepte een half zakje M&M’s-met-pinda ter waarde van acht dollar in mijn mond. Minder dan vierentwintig uur geleden stond ik nog in Engeland onder die douche en bedacht dat ik er hoognodig tussenuit moest. En hier was ik dan: ertussenuit.

Met een diepe zucht liet ik me achterover zakken, tot de punten van mijn haar in het water hingen. Langzaam veranderde mijn gezucht in gejammer en dat gejammer weer in gesnotter. Ik mocht toch zeker wel huilen? Ik was bedrogen door mijn verloofde, misleid door mijn beste vriendin en vernederd tegenover al mijn vrienden en familieleden. Ik stak mijn hand uit naar de M&M’s, sloeg deze in één keer achterover en spoelde ze weg met een stevige slok.

Wat had ik me toch in mijn hoofd gehaald? Helemaal in mijn uppie naar New York! Dat was niet dapper, dat was stom! Hier was immers niemand die me kon helpen, niemand die met me wilde praten, niemand die Pretty Woman, Dirty Dancing en Breakfast at Tiffany’s met me wilde kijken! Ik moest me maar gauw afdrogen, mijn moeder bellen en terug naar huis vliegen. Dit was niet impulsief en opwindend, dit was onvolwassen en laf. Gewoon een ingewikkelde variant op me in mijn kamertje opsluiten en me lazarus zuipen. Ik had mijn punt gemaakt—welbeschouwd had ik duizend pond betaald voor een bad en een zakje snoep—nu was het tijd om de realiteit onder ogen te zien.

Ik klauterde uit bad, sloeg de badjas om en trippelde over het tapijt, een zielig spoor van voetstappen achterlatend. Toen zocht ik in mijn tas naar mijn telefoon, ergens hopend dat die te oud en te prullerig was om in Amerika te werken. Jammer: vijf volle streepjes. Ik keek naar het schermpje: drie berichten. Hmm. Moest ik dit wel doen, met maar één wodka achter de kiezen?

Ik dwong mezelf op te staan en naar het raam te lopen. Als ik dan toch mijn boeltje weer pakte en linea recta terugkeerde naar huis, wilde ik op zijn minst qua uitzicht nog wat waar voor mijn geld hebben gehad.

Het was werkelijk prachtig: de zon scheen, mensen dwaalden door het park, haastten zich naar de metro, doken winkels binnen, sjouwden met tassen, tassen, tassen.

Zou het niet maf zijn, als ik terugging naar huis en dat het daar dan leek alsof er niets was gebeurd? Dat ik me op de een of andere manier had vergist; dat het helemaal niet zat zoals ik had gedacht? Of dat Mark zich had gerealiseerd hoe stom hij was geweest en alles deed om me terug te winnen? Zodat we in de jaren die nog komen gingen, ietwat droevig konden glimlachen (misschien zelfs voluit) om Marks misstap en die keer dat ik veertien uur lang naar New York was gevlucht…

‘Angela, met je moeder. Ik bel je even om te vertellen dat ik het hotel zover heb gekregen dat ze me mijn kamerprijs terugbetalen—ik heb immers die nacht bij jou doorgebracht—en dat dat bedrag wordt teruggestort op jouw creditcard.’ Dank, lieve mam, dat je altijd aan de praktische zaken des levens denkt. ‘En ik heb Louisa gesproken en die putte zich uit in excuses—ze bleef maar zeggen: ‘O Annette, ik weet niét wat ik moet’. Nou, die jongedame zou beter moeten weten, vind ik. En Mark…die heb ik ook gesproken. Maar hoe minder we daar nu over zeggen, hoe beter, dunkt me. Maar goed, bel me zodra je kunt en geef me dan de details van je terugvlucht. Pap komt je wel ophalen. Ik heb je kamer al klaargemaakt. Bel me zodra je daar de kans toe ziet. Ik hoop datje…’ Lichtelijk ongemakkelijke stilte, waarin mijn moeder naar het juiste woord zoekt. ‘…datje gezond en wel bent. Ik hou van je, lieverd.’

‘Angela, met Louisa. Bel me alsjeblieft terug, wil je? Het is nu zondagochtend en ik begrijp dat je vreselijk boos bent en zo, maar eh…het spijt me zo! Ik wist gewoon niet wat ik doen moest en…o, mijn god, ik kan dit niet door de telefoon, hoor. Ik ben een waardeloze vriendin.’

Inderdaad, dacht ik. Ze klonk gebroken, maar dat deed me nu werkelijk niets.

‘Ik heb je moeder ook gesproken. Het was afschuwelijk: de laatste keer dat zij zo kwaad op mij was, was toen ik jou dronken thuisbracht na dat feestje bij Tim…O ja, en Tims hand is gebroken, maar dat is over een paar weken wel weer over—het was geen gecompliceerde breuk. Eh…bel je me?’

Ik besloot dat ze nog wel even in haar sop mocht blijven gaar koken.

‘Hoi, met mij,’ begon Mark.

Ik legde mijn hand tegen het raam en keek naar de menigte beneden.

‘Ik móést je bellen en iets zeggen.’

Zelfs van zo hoog hierboven kon ik mensen met enorme bekers koffie uit de Starbucks zien komen. Mmm, een kop koffie zou nu heerlijk zijn. Of een Sambuca…

‘Het spijt me zo wat er is gebeurd. Dat was ongelooflijk stom van me…en harteloos enne…nou ja, gewoon afgrijselijk.’

Er lagen zoveel winkels rond het plein! Ik zou me beslist een stuk beter voelen als ik eens lekker kon gaan winkelen.

‘Ik had je moeten vertellen wat er speelde.’

Ook al stond de airco in de kamer hoog, toch zag ik hoe fel de zon brandde op al die mooie mensen met hun superkorte broeken en geinige shirtjes.

‘Katie en ik…nou ja, ik had het je gewoon moeten vertellen…het is best wel serieus tussen ons.’

Wat een haast had iedereen toch!

‘Ik denk dat wij maar eens een heel goed gesprek moeten hebben, over de hypotheek en dat soort dingen. Ik bedoel…je kunt toch niet zomaar van de aardbodem verdwijnen, Angela!’

Ik zag zelfs eekhoorntjes tussen de takken heen en weer springen.

‘Je moeder zei dat je in New York zat of zo? Nou ja, ik weet het niet, maar eh…wil je me even bellen? Ik weet dat ik het heb ver-prutst, maar je moet me echt bellen; je kunt je niet blijven verstoppen! Ik ga in ieder geval niet terug naar ons huis, ik blijf bij…nou ja, ik ga niet naar huis voor ik jou gesproken heb.’

Ik zag een metrostation tussen de bomen door. Wauw, de metro!

‘We móéten praten over hoe het allemaal moet. Ik hou wel van je, Angela, maar eh…nou ja, ik ben gewoon niet meer verliefd op je. Afijn, bel me even!’

Ik legde mijn voorhoofd tegen het glas. Hij ging dus niet eens meer zijn best doen om me terug te krijgen! Dat dit alles voor mij een grote schok was, betekende natuurlijk nog niet dat het dat ook voor hem was. Het leek eerder een opluchting. Shit! Wat moest ik nu in godsnaam? Ik kon niet de rest van mijn leven bij mijn moeder gaan inwonen en mijn vrienden waren ook al niet meer te vertrouwen. Ik kon me niet eens op mijn werk storten: ik was immers freelancer en het was net een hele slappe tijd.

Ik haalde diep adem, deed een stap naar achteren, maar hield mijn vingertoppen tegen het glas en koos toen Marks nummer.

‘Hallo?’ zei zijn stem.

‘Met mij,’ zei ik, terwijl ik mijn vingers nog wat steviger tegen de skyline drukte. ‘Ik stuur mam naar je toe voor mijn spullen; die pakt alles wel in.’ Ik volgde de daken van de gebouwen aan de overkant en probeerde intussen te blijven doorademen. ‘Ik kom niet meer terug naar huis, dus doe wat je wilt. Ik kom niet terug.’

‘Ben je bij je moeder?’ vroeg hij aarzelend.

‘Ik wil niet met je praten,’ zei ik, terwijl ik naar beneden keek, naar het park, en diep en traag doorademde. ‘En nee, ik ben niet bij mijn moeder, ik zit in New York. En ik weet niet wanneer ik terugkom, dus doe wat je wilt, met wie je maar wilt…maar bel mij nooit, nooit, nooit meer!’

Toen hing ik op en leunde met mijn volle gewicht tegen het raam.

Ik had dus gekozen voor New York. Nu moest New York me ook maar steunen in die beslissing. Om het te vieren holde ik alvast naar de badkamer en braakte alle wodka-cola uit, gevolgd door de pinda-M&M’s.

Lekker!

‘Hallo? Mevrouw Clark?’

De deur ging open. Ik had nog net tijd om mijn badjas dicht te trekken en mezelf omhoog te worstelen vanuit mijn knusse foetuspositie rond de toiletpot.

Het meisje van de balie duwde een karretje naar binnen. ‘Ik ben het: Jennifer, de receptioniste. Mag ik binnenkomen?’

‘Ja hoor,’ riep ik, terwijl ik vlug controleerde of ik er niet te bloot bij liep en toen de kamer door strompelde om haar verder te laten. ‘Natuurlijk.’

‘Ik wist niet of u wel alles had wat u nodig had,’ zei ze en presenteerde me met een zwierig gebaar het karretje. Het stond helemaal volgestouwd met koeken, dozen met ontbijtgranen, een ketel kokend water, warme melk, koude melk, pannenkoeken, toast en een mand vol schoonheidsproducten. ‘Weet u, u had het over een verbroken relatie…en niemand moet na zoiets vrese-lijks alleen zijn. Dus hier is onze kosteloze ‘Alle-Mannen-Zijn-Klootzakken’—verbroken-relatie-service.’ Ze pakte een koek en brak hem grijnzend doormidden.

‘Mijn god…dankjewel! Maar noem me alsjeblieft gewoon Angela, wil je?’ zei ik, me onvoorstelbaar Engels voelend. Ik nam de halve koek van haar aan en begon er wat ongemakkelijk aan te knabbelen. ‘Dit is geweldig! Bedankt, hoor. Ik was uitgehongerd.’

‘Tja, dit is nu eenmaal een ‘Whatever⁄Whenever’—hotel…en ik ben een typisch ‘Whatever⁄Whenever’—iemand,’ zei ze en sprong op mijn bed. ‘Je moet het gewoon zeggen als je wilt dat ik ga, hoor: ik ga al ver over mijn grenzen als receptioniste heen…Ik dacht alleen: als ik, nadat het uit was met mijn vriend, naar New York was gekomen met maar één weekendtas en geen hotelreservering, wat zou ik dan nodig hebben? Dus ben ik de voorraadkamer ingedoken en heb een pyjama opgesnord…’ Ze trok een witkatoenen knoopjespyjama van de onderste plank van het karretje. ‘Sloffen, sokken, reinigingslotion, een naaisetje—ik weet het niet, maar iedereen lijkt een naaisetje te willen—en al het eten waar ik na een rottige breuk behoefte aan zou hebben. En natuurlijk thee, omdat je uit Engeland komt.’

Ik wist niet of ik moest gaan lachen of huilen, maar ik was dolblij met dit mens, dat gewoon leek door te kletsen tot ik mijn mond opendeed. ‘Nogmaals bedankt! Ik heb inderdaad een pyjama nodig; daar had ik nog niet zo bij stilgestaan. Nergens bij, eigenlijk.’

Ze maakte voor ons allebei een mok warme chocolademelk en brak nog een koek in tweeën. ‘Tja, da’s het allereerste wat ik nodig heb als het uit is: dan kruip ik in bed, een week of zo, en vreet me vol tot ik eroverheen ben. Vandaar al dat eten. Maar eh…dat moet een behoorlijk heftige toestand zijn geweest, dat je er helemaal de Atlantische Oceaan voor bent overgestoken!’

Ik pakte de pyjama en liep er al zonder nadenken mee richting badkamer, toen ik bedacht dat deze meid het vast niet erg vond als ik me gewoon in haar bijzijn omkleedde. Zij had de tv inmiddels aangezet en wiegde mee op een muziekclip. Ik trok eerst de pyjamabroek onder de badjas aan, gooide de badjas toen af en deed het jasje aan. De stof voelde heerlijk aan: als de allerkoelste, allerzacht-ste lakens waar ik ooit tussen had geslapen.

‘Te heftig om het er met een wildvreemde over te hebben?’ vroeg Jennifer. ‘Geneer je maar niet: ik ben zo’n beetje de hotelpsychiater.’ Ze klopte op het bed.

Ik plofte naast haar neer. Het beddengoed voelde al even weelderig en verleidelijk zacht als de pyjama.

‘Nou…tot nu toe heb ik het er nog met niemand over gehad.’ Ik zuchtte en nam voorzichtig een slok chocolademelk. ‘Ik heb echt nog maar nét ontdekt dat mijn vriend me bedroog. En toen…heb ik besloten een soort vakantie in te lassen, om alles weer een beetje op een rijtje te krijgen.’

‘Dat meen je niet! Wat afschuwelijk! Hoe heb je het ontdekt?’ vroeg Jennifer, terwijl ze van de koekjes overschakelde op een kom Lucky Charms.

‘Ik heb ze vrijend betrapt op de achterbank van zijn auto, tijdens de bruiloft van onze beste vrienden. Iedereen wist ervan—alleen ik, sufferd, had niks in de gaten.’ Ik nam een kom ontbijtgranen van haar aan. Wat een enorme berg suiker in één kom, bizar gewoon. ‘We hebben altijd tegen elkaar gezegd dat het meteen afgelopen zou zijn, als één van ons vreemdging, dus…geloof ik dat ik weer single ben.’

‘Oef!’ zei ze, trok haar benen onder zich en schoof wat met de kussens. ‘Dat is balen! Maar heb je vrienden in New York?’

‘Nee.’ Kauwend op een paar minimarshmallows zag ik hoe de melk groen kleurde—jakkie en jammie tegelijk. ‘Ik ben gewoon op de eerste vlucht vanaf Heathrow gestapt, die voldeed aan mijn eisen: Engelstalig land, winkels te over en een roteind bij Mark vandaan.’

‘Prima keuze: New York is zo’n beetje het mekka voor gruwelijk gedumpte lui. En geloof me, ik ben zowel voorzitter, penningmeester als maatschappelijk werker van de plaatselijke afdeling van de Gebroken Hart Stichting. Maar niet zoveel lui pakken dan hun boeltje en gaan het land uit, liefie: jij bent echt superdapper.’

‘Dat valt wel mee, hoor,’ bekende ik. ‘Ik kon gewoon niet terug naar huis. En ik moet er gewoon niet aan denken om nu met mijn vrienden te moeten praten…en te ontdekken dat zij het allemaal al maanden weten. En ach, als je als bruidsmeisje nog vóór de eerste dans de hand van de bruidegom hebt gebroken en de bruid aan het huilen hebt gemaakt…dan bedenk je wel zoiets als het land ontvluchten…’

‘Wauw!’ zei ze, me aanstarend. ‘Jij bent m’n nieuwe heldin!’

En daar keek ze zo oprecht bij, dat ik alsnog in tranen uitbarstte. Heus, ik ben niet zo’n jankerd, maar ik had nu eenmaal een zwaar etmaal achter de rug.

‘Ach, wat een ellende,’bromde ik, door mijn tranen heen. ‘Ik ben bijna zevenentwintig, ik ben bedrogen, ik ben dakloos, al mijn vrienden zijn klootzakken en ik ben helemaal alleen in de stad, met maar één weekendtas, één paar schoenen (annex wapen) à vierhonderd pond en een halve Toblerone-reep. Dat noem ik niet bepaald een heldin.’

‘En toch ben je dat voor mij! Jij bent de confrontatie aangegaan met een situatie die je hele leven op zijn kop zette; je hebt je verzet tegen mensen die een negatieve invloed op je leven hadden, ook al waren ze de basis van je sociale netwerk; en je bent naar de mooiste stad ter wereld gekomen om jezelf opnieuw te ontdekken. Enne…je bent niet langer alleen: je hebt mij—of je dat nu leuk vindt of niet,’ zei ze. En ze grijnsde breed, terwijl ze haar donkerbruine krullenmassa in een paardenstaart trok. ‘Jenny Lopez: de beste gratis psychiater van heel New York. Profiteer ervan, voor ik je duizend ballen per uur reken. En geen grapjes over mijn naam, hè! Zeg, mag ik die schoenen eens zien?’

‘Nee hoor, ik zal je niet uitlachen,’ zei ik, terwijl ik me afvroeg hoe ik de melk uit mijn kom kon opslurpen zonder dat zij het zag (hét bewijs dat E-nummers verslavend zijn). ‘Dank je wel voor alles, voor het luisteren en…nou ja, ook voor het praten. En, ja hoor: die schoenen staan naast het bed.’

‘O, mij hoefje nooit te bedanken voor kletsen, hoor,’ lachte ze. Ze liet zich van het bed glijden en pakte een van de schoenen.

‘Wauw, Hyde Park Louboutins: mooi! Zeg, ik moet weer eens terug naar mijn balie. En volgens mij moet jij maar eens een dutje gaan doen: die jetlag zal nu wel zo ongeveer toeslaan.’

Ik knikte. Op een merkwaardige manier had ze wel mensenkennis. Toen ik probeerde op te staan om haar eruit te laten, voelden mijn benen alsof ze van lood waren.

‘Blijf maar lekker liggen,’ zei ze en opende de deur. ‘Geniet maar van het eten, kijk wat slechte tv-programma’s en bereid je voor op de dag van morgen.’

‘Wat is er morgen dan?’ vroeg ik, terwijl ik mijn tanden in een pannenkoekje zette. Ik had zo’n honger en alles was zo lekker!

Jenny grijnsde naar me vanuit de deuropening. ‘Van alles. Het is mijn vrije dag; het is de dag dat ik jou mee naar buiten neem, zodat je geen seconde langer dan nodig in je uppie met de kabel-tv hoeft door te brengen, en het is de eerste dag van je New York-avontuur. Zorg dat je om negen uur in de lobby bent.’

En weg was ze.

Ik ging zitten, ietwat uit het lood geslagen.

Tegenover het bed stond een bijna twee meter hoge spiegel tegen de muur. Ik kon nauwelijks geloven dat ik het zelfwas die me daar aanstaarde. Ik in New York, ik single, ik met een vriendin (zij het uit medelijden) die me over twaalf uur de stad ging laten zien.

Door de jetlag leek het alsof ik veel meer wodka had gedronken dan ik in werkelijkheid op had en de berg eten op het karretje begon langzaam te vervagen. Ik kroop achteruit over het bed, schopte de dekens naar beneden en zakte weg in het donzen dekbed. De afstandsbediening was toevallig naar boven geschoven en vond nu als vanzelf zijn weg naar mijn hand. Ik knipte en knipte tot ik iets bekends vond. Aha: Friends —perfect. Terwijl de waanzin van de afgelopen vierentwintig uur in mijn achterhoofd bleef rondfladderen, probeerde ik me te ontspannen.

Buiten begon de zon langzaam onder te gaan en wierp lange schaduwen in de hele kamer. Ben je nu niet eenzaam? Je zou naar huis moeten om de confrontatie aan te gaan, fluisterde de duistere kamer. Ik had er altijd een hekel aan gehad dat de dingen ‘s-avonds altijd een tikje erger, een tikje waanzinniger leken dan overdag.

Baldadig stak ik mijn hand uit en zocht op het karretje naar nog een koekje. De laatste inspanning—die me uiteindelijk over de rand duwde, waarna ik wegzakte in een droomloze jetlagslaap, nog voor ik het koekje in mijn mond had kunnen stoppen.