Hoofdstuk 7
De volgende ochtend werd ik wakker met het gevoel dat ik niet anders kon dan mijn nieuwe leven frontaal tegemoet treden. Wat dan nog dat ik vóór vandaag nooit iets impulsiefs had gedaan? Vanaf nu was ik een herboren New Yorkse en een echte New Yorkse kon niet zonder Nieuwe Handtas.
Ik had een eenvoudige outfit voor mezelf uitgezocht: kort broekje, prachtig gesneden witte blouse en snoezige citroengele ballerina’s. Mijn haar en make–up; waren misschien niet zo goed als Gina en Razor het zouden hebben gedaan, maar ik zag er nog altijd beter uit dan sinds…nou ja, sinds de laatste keer dat ik de moeite had genomen mezelf eens goed in een spiegel te bekijken.
Jenny had erop gestaan dat ik alles per metro deed, net zolang tot ik dit netwerk net zo goed kende als dat van de Londense Underground. Ik had niet het lef gehad haar te vertellen dat ik, na bijna zeven jaar in Londen, zonder plattegrond ook alleen nog maar van Waterloo Station naar de Top Shop op Oxford Circus kon.
Behoedzaam daalde ik de metrotrap af, zocht een Metrocard-apparaat en stopte mijn kleingeld erin. Tot zover net Londen. Maar: vierentwintig dollar voor een weekkaart? Dat was een stuk minder Londen. Ik wist wel dat TFL me al die tijd had afgezet!
Volgens mijn aantekeningen moest ik nu lijn 6 naar Spring Street nemen—makkie. Maar toen ik op de kaart keek, leek me dat ik dat net zo goed had kunnen lopen. En ik raakte meteen in de war: waarom hadden ze die metrolijnen niet gewoon namen gegeven? Wat moest dat met al die kleuren, letters en cijfers? En hoe wist je welke lijn waar stopte? Helaas had Jenny me uitdrukkelijk verboden iemand aan te spreken of mijn stadsgids erbij te pakken. Gisteren had ze halverwege Bloomingdale’s mijn Rough Guide uit mijn handtas getrokken en plechtig in een vuilnisbak gedeponeerd.
Onder de grond was het plakkerig augustuswarm, maar de perrons waren veel ruimer dan in de Underground. Toen de trein arriveerde, vond ik hem vanbinnen gigantisch lijken, vergeleken met dat benauwde District-lijntje. Ik snapte alleen niet meteen waarom alles me zo bekend voorkwam, tot ik me Ghost herinnerde: Dit is mijn trein! Als tiener hadden Louisa en ik die film wel duizend keer gezien.
Maar Louisa is hier nu niet, bracht ik mezelf in herinnering: die staat nu waarschijnlijk gemengd dubbel te spelen met haar man, jouw ex en zijn minnares…Dat ik tegelijkertijd best wist dat zij op dit moment op huwelijksreis op Grenada was, deed niets af aan de nare fantasie die ik voor mezelf had bedacht.
Voor ik de trein uit kon springen om terug naar het hotel te sluipen, sloten de deuren en reden we weg. Ik liet me op een van de harde metalen bankjes vallen en deed angstvallig mijn best elke vorm van oogcontact met mijn medepassagiers te vermijden, terwijl ik ze ondertussen wel stiekem probeerde te bestuderen.
Het zou een echt New York-cliché zijn om deze metro een smeltkroes te noemen, maar zo was het wel. Aan de lussen hingen zakenlui in pak, toeristen van 5th Avenue klampten nerveus hun tassen van Saks en Tiffany’s vast en naast mij stond een groepje latinomeiden elkaars zwaartekracht trotserende kapsels te touperen. En daartussenin zaten overal oudere reizigers, met hun ogen dicht.
Voor ik het in de gaten had, waren we al bij mijn halte.
Ik haastte me door de open deuren en liep de trap op, mijn best doend niet al te verdwaasd om me heen te kijken. Toen ik bovenkwam op Spring Street, werd ik even verrast door het felle zonlicht en tuimelde bijna achterwaarts tegen een meisje aan—dat er zo cool uitzag dat ik er bijna zeker van was dat ze beroemd was (of het op zijn minst met een beroemdheid deed).
‘Sorry, hoor.’ Ik schonk haar mijn beste ‘wat-ben-ik-toch-ook-een-suffie’—grijns.
Ze keek me even wat ongemakkelijk aan en liep toen door.
Ik keek hoe ze op haar lenige benen wegslenterde alsof ze de koningin van de buurt was en vroeg me af hoeveel je haar zou moeten bieden voor een pijpbeurt. Als ik al honderd dollar kon vragen, zat zij vast in de vier cijfers…
Jenny had gezegd dat ik Soho vast te gek zou vinden en daar had ze gelijk in. Het was hier zo anders dan bij dat strenge, gestructureerde roosterpatroon van Midtown. Het was geweldig om tot in het oneindige Manhattan door te kunnen turen, maar dit hier was net alsof ik een filmset op stapte. Ook al was ik hier nog nooit geweest, alle straten kwamen me bekend voor. Dus óf mijn geest was thuisgekomen…óf ik keek te veel tv.
Ik dwaalde een straat in, die naar ik hoopte richting Broadway leidde, keek wat in de etalages, naar de mensen…en naar mijn schandelijk oude handtas. Maar voor ik kon bedenken wat ik daarmee zou doen, was ik al op Broadway. En daar zat ook weer een Bloomingdale’s. Hoera.
Ik worstelde me langs de afdeling cosmetica, waar ik onopvallend naar de magische make–up; op de toonbanken probeerde te gluren, zonder de aandacht van de aasgierachtige verkoopsters te trekken. Ik stormde langs de Bliss-hoek, stevende op de roltrap af en zoefde naar boven, naar de creditcardveilige zone. Voorlopig althans.
De tassen bevonden zich gelukkig vlak naast de roltrap, maar de hoeveelheid die ze op een betrekkelijk klein oppervlak hadden weten samen te brengen, was werkelijk overweldigend. Ik sloop stilletjes langs de schappen en wist de adelaarsblik van de verkoopsters zo behoorlijk lang te ontwijken, tot een jonge brunette (met ongeveer drie weerbarstige haren in haar kapsel—een sloddervos voor Soho-begrippen dus) op me af stapte.
‘Dag. Kan ik u misschien ergens mee helpen?’ vroeg ze.
‘Ik zoek een tas,’ knikte ik, trachtend te klinken als iemand die dit vaker deed (maar tegelijkertijd trachtend te voorkomen dat al mijn spaarcentjes opgingen aan een handtas). ‘Geschikt voor dagelijks gebruik, eigenlijk: mijn laptop, portemonnee, telefoon, dat soort dingen…’
‘Juist…’ De verkoopster vloog over de afdeling en trok overal tassen van allerlei afmetingen uit het rek—stuk voor stuk peperduur, dacht ik.
‘Als het voor dagelijks gebruik is, dan moet u leder hebben. Dat is het meest duurzaam en past overal bij. En u wilt plek voor uw laptop…’ Ze zweeg, beet op haar onderlip en tuurde even naar de schappen, voor ze nog een paar tassen uit een paar verborgen laden achter de toonbank trok. ‘Heeft u toevallig een favoriete ontwerper?’
‘Eh…Mare Jacobs?’ zei ik, denkend aan mijn inwijding in de modewereld gisteren.
Dat leek het juiste antwoord. Ze glimlachte en voltooide de verzameling luxe leder voor haar met de prachtigste, machtigste tas die ik ooit had gezien.
Ik stak mijn hand uit, streelde het boterzachte, melkchocolade-kleurige leer en zou durven zweren dat de subtiele goudkleurige details naar me knipoogden.
‘Koop mij,’ fluisterde de tas verlokkend. ‘Zonder mij ben je niet compleet.’
De verkoopster stond intussen te oreren over ‘een moderne versie van de klassieke schooltas, Italiaans leer en messing ornamenten’. Maar ik stond al te bedenken hoeveel ik erin kon proppen, terwijl mijn arm nog steeds door de riem kon.
‘Hoeveel?’vroeg ik, terwijl ik de tas voorzichtig oppakte. Hij was echt hartverscheurend mooi. Was het niet vreselijk dat ik nu meer passie voelde voor deze tas, dan ik de afgelopen drie jaar in onze slaapkamer had gevoeld?
‘Deze komt op $895,-,’ zei ze, zich al verlekkerend over de commissie. Volgens mij kon zij een naderende aankoop ruiken, zoals een paard angst. ‘Exclusief BTW!
Volgens mijn slordige interne wisselkoerscalculator was dat om en nabij de £500,-. En ik had nooit meer dan dertig pop aan een tas uitgegeven! Maar deze had ik gewoon nodig. Ik dacht aan die keer dat ik met Louisa bruidsmeisjesschoenen was gaan kopen bij Harvey Nicks. Als zij £400,- aan schoenen-voor-één-dag kon spenderen (al had ze dat natuurlijk uit schuldgevoel gedaan, realiseerde ik me nu), dan kon ik best £500,- ‘investeren’ in een tas, waar ik de rest van mijn leven nog wat aan had. Ik zou hem altijd gebruiken, bij elke gelegenheid, elke dag.
‘Anders nog iets?’ onderbrak de verkoopster mijn gedachten.
Ik glimlachte haar koortsachtig toe. ‘Ja, ook nog een avondtasje.’
Duizend dollar armer en twee geweldige handtassen rijker, huppelde ik de trappen van Bloomingdale’s af, de verzengende zomerhitte in. Ik vond wel dat ik voor £500,- ook meteen alles uit mijn nieuwe speeltje moest halen. Dus rolde ik mijn nepleren Next-mirakel zo klein mogelijk op en dumpte het in mijn Big Brown Bag.
Vergeleken met Midtown gisteren, was het op Broadway redelijk rustig. Er dwaalden wat toeristen rond (camouflagebermuda, kreeftrode schouders, hun digitale camera’s onophoudelijk klikkend) en massa’s mooie en hippe meiden (die blijkbaar niet hoefden te werken) doolden de winkels in en uit en zigzagden over Mercer Street, Spring Street en Prince Street, hun dunne armen vast zwaar van de grote stijfpapieren tassen.
Ik stond nog geen minuut naar deze menigte te kijken, toen ik besefte dat ik verging van de honger. Gelukkig was dit New York City en was de eerstvolgende Starbucks nooit verder dan twee minuten lopen. Eén snelle muffin, beloofde ik mezelf, terwijl ik dankbaar de airco-koele ruimte van de multinational binnenstrompelde, en dan vlug terug naar het hotel.
Die belofte aan mezelf bleek ik algauw te moeten breken.
Als ik al had genoten van het mensenkijken op de stoep van Bloomingdale’s, dan stond tien minuten in de rij bij Starbucks zo’n beetje gelijk aan een David Attenborough-documentaire! Zo’n ratjetoe van mensen had ik nog nooit gezien: nog meer dunne dames, die kwamen voor een vetarme cafeïne-injectie; zakenlieden die boven een bosbessenscone zaten te vergaderen; knappe mu-ziekfreaks die heftig over de nieuwste gitaarband zaten te discussiëren (en niet eens wat bestelden—de rebellen). Maar verreweg de meeste klanten bestonden uit mannen en vrouwen die weloverwogen de rest van de clientèle negeerden en nietsontziend op hun laptop zaten te tikken, slechts af en toe ophoudend om hun WiFi-verbinding te checken, luid te zuchten en een slok uit hun kolossale beker te nemen.
‘Je vindt verdomme nooit een plekje in deze verdomde rottent,’ hijgde een man achter me. ‘Die verdomde rotbloggers!’
Ik draaide me naar hem om en glimlachte beleefd. Al had ik geen idee waar hij het over had, ik dacht dat hij het tegen mij had.
Hij staarde me aan alsof ik niet goed wijs was.
‘Bloggers?’ informeerde ik.
Toen hij me daarop van top tot teen opnam, voelde ik me weer even heel erg Engels.
‘Huh?’ beet hij me toe. Blijkbaar had hij het toch niet tegen mij gehad dus.
‘O sorry,’ mompelde ik, me vlug weer omdraaiend. Als ik door de grond had kunnen zakken, had ik het gedaan. ‘U zei iets over bloggers, ik dacht dat u…’ Mijn stem stierf weg terwijl ik de gebakvitrine begon te bestuderen.
‘O,’ zei hij, nog steeds niet echt vriendelijk. ‘Ik stond alleen maar wat hardop te denken. Bij Starbucks kun je namelijk nooit zitten, omdat al die klotebloggers daar hun zeikerige pamfletjes over hun miezerige leventjes zitten te schrijven. Kan niemand wat schelen, mensen! Zoek toch een paar echte vrienden om tegenaan te lullen!’
Dat laatste schreeuwde hij regelrecht tegen de laptopbrigade en ik stond mezelf in stilte te verwensen dat ik hem daartoe had uitgelokt.
‘Volgende.’
Gered door de koffie.
Ik bestelde een muffin en een Americano to-go en liep meteen weer naar buiten, waar ik een taxi aanhield. Ik was vandaag al eens met de metro gegaan en mijn Mare Jacobs-tas had echt geen zin om beneden zijn stand te reizen.
‘Het Union Hotel, aan Union Square,’ zei ik en maakte het me gemakkelijk op de achterbank terwijl we van Broadway af draaiden. Ik probeerde de straatnamen te onthouden en tegelijkertijd verdere creditcard-uithollende-winkelmogelijkheden links te laten liggen. East Houston af, Bowery Street op, of was het 4th Avenue? Ik wist het niet meer, maar bleef er vrolijk bij.
‘Vakantie?’ riep de taxichauffeur door het rooster.
‘Ja,’ riep ik terug, opgewekt alle bezienswaardigheden in me opnemend. ‘Ik ben hier met vakantie.’
‘Een meissie zoals jij, helemaal in d’r uppie?’ zei hij. ‘Die krijg ik niet vaak in mijn wagen. Het zijn er meestal drie of vier tegelijk, die een rondje Sex and the City doen. Ik weet niet hoe vaak ik al naar Magnolia Bakery ben gereden!’
O, cakejes! ‘Mmm, daar ben ik nog niet geweest.’
‘Ik begrijp er niks van,’ lachte hij. ‘Zitten ze achter in mijn taxi te klagen dat ze niet in de een of andere stomme jurk passen, die ze zich toch niet kunnen veroorloven…gaan ze cakejes eten. Ik snap het gewoon niet.’
Het was zo’n kort ritje, dat ik amper de tijd had om mijn portemonnee uit mijn prachtige nieuwe tas te vissen, toen we al voor het hotel stopten. En het was maar zes dollar! Deze stad was geweldig en compenseerde ook nog eens mijn krankzinnige aankopen.
Wat ik het allerleukst van mijn hotelkamer vond, was dat hoe rommelig ik hem ook achterliet, hoeveel handdoeken ik ook gebruikte, hoeveel mini-toiletspulletjes van Rapture ik onder de douche ook opmaakte: als ik terugkwam, was hij altijd weer teruggebracht tot zijn gelukzalige oorspronkelijke staat.
Ik zette mijn Mare Jacobs-tas voorzichtig op de bijzettafel en haalde mijn laptop uit het bureau. Daarna zette ik een keur van frisdranken en hapjes op het piepkleine tafeltje dat ik naar de andere kant van de kamer had gesleurd, trok een kussen van het bed en legde de computer op mijn knieën.
Het hotel had me, zonder dat ik daar om had hoeven vragen, een Engelse verloopstekker gegeven. Wauw! Ik kon me niet herinneren wanneer Mark me voor het laatst haast instinctief een kop thee had gebracht. Ook zag ik een briefje van Jenny liggen. Ze herinnerde me eraan dat vanavond Gina’s afscheidsfeestje werd gehouden en dat ze me om negen uur in de lobby verwachtte.
Een kwartier nadat ik ervoor was gaan zitten, zonder een woord te typen, sprong mijn laptop in de slaapstand—net als ikzelf. Ik droomde weer over leven in New York, in plaats van mijn New Yorkse droom echt te beleven.
Het afgelopen halfjaar, terwijl Mark extra uren in kantoor en de tennisclub stak (en in Katie, zo bleek achteraf), had ik erover lopen denken me aan te melden bij een sportschool, op yoga te gaan en zelfs om les te gaan geven in creatief schrijven. Maar met geen van die plannen had ik iets gedaan.
Als ik heel hard mijn best deed, ontdekte ik misschien nog wel iets positiefs aan wat er allemaal was gebeurd. Zo had ik in Jenny toch maar mooi een nieuwe vriendin gevonden, al kende ik haar nog niet zo goed. Ook had ik een nieuw kapsel, een nieuwe garderobe en was ik nu in het bezit van de allermooiste handtas die ik in bijna zevenentwintig jaar had gezien. Wat moest ik nog met wat ik had achtergelaten?
Terwijl dat soort dingen door mijn hoofd vlogen, begon ik te typen. Bij gebrek aan een plot of verhaallijn, begon ik gewoon alles op te schrijven dat ik de afgelopen week had meegemaakt. Dat leek me een uitstekend begin: simpelweg alles documenteren, uit vrees dat ik er een seconde van zou vergeten.
Alles kwam eruit: de trouwplechtigheid, het diner, de speeches, Mark in de auto met zijn broek op zijn enkels, dat ik Tim op zijn hand timmerde en mijn vlucht naar New York. En voor ik het in de gaten had, liep het al tegen achten. Ik had dus dik drie uur zitten tikken en over een uurtje werd ik verwacht door Jenny, Gina en Vanessa.