Hoofdstuk 6
Na een dutje, een douche en meerdere valse starten met internationaal bellen vanuit een hotelkamer, deed ik eindelijk wat ik moest doen.
‘Met Annette Clark.’
‘Hoi mam, met mij.’
‘O Angela, godzijdank. Ik probeer je al de hele dag te bereiken,’ hijgde ze dramatisch. Dat werd dus de snelle, simpele aanpak.
‘O, mijn telefoon werkt hier niet.’ Wij vonden het meestal makkelijker om ons te verlaten op leugentjes om bestwil: een veel gezondere moeder-dochterrelatie dan altijd maar die waarheid. Bovendien was ik er nog niet aan toe om mijn geestelijke vermogens—opnieuw—in twijfel te laten trekken. ‘Ik bel even om je te laten weten dat alles goed met me is. Ik heb onderdak gevonden en bel je wel weer zodra ik weet wat ik ga doen.’
‘Onderdak?’ herhaalde ze.
‘Ja, bij een vriendin,’ zei ik vaag. Ik wilde het liefst zo gauw mogelijk weer ophangen, voor we op een onderwerp kwamen waar ik nog even geen trek in had. ‘Zeg, zou jij mij een plezier willen doen en thuis mijn spullen willen ophalen? Mark weet erv…’
‘Angela, doe nou eens even rustig,’ zei mijn moeder. Ik zag haar gewoon voor me: met de telefoon tussen haar schouder en haar oor geklemd, wreef ze met beide handen over haar wangen—zoals altijd als ze het even allemaal niet meer snapte. ‘Hoe bedoel je ‘een vriendin’: je kent toch niemand in Amerika? Kom toch alsjeblieft gewoon naar huis. Pap heeft je kamer al helemaal in orde gemaakt. En weet je, iedereen voelt zich vreselijk rot, maar niemand neemt jou kwalijk wat er op die bruiloft allemaal is gebeurd, hoor.’
‘Niemand neemt mij iets kwalijk?’ zei ik, iets vinniger dan ik wilde. ‘Zij nemen mij niks kwalijk? Juist ja…Maar inderdaad: ik heb hier al een vriendin. Nee, ik wist ook niet dat dat in één dag kon. Maar vóór afgelopen zaterdag wist ik ook niet dat de vrienden die ik al mijn hele leven kende, zo verdomd goed tegen me konden liegen. Dus misschien is het tijd om het eens met nieuwe mensen te proberen.’
‘Angela, doe nou niet zo. Dat bedoelde ik helemaal niet,’ zuchtte ze. ‘Ik wil alleen maar weten of het goed nietje gaat. De rest kan me niet schelen.’
‘Het gaat prima met me,’ zei ik, terwijl ik in de spiegel een glimp opving van mijn nieuwe kapsel en mijn prachtige, zij het enigszins uitgelopen make–up;. Ik zag er verdomde goed uit. ‘Echt! Luister, ik slaap in een…eh, bij mijn vriendin Jenny, die echt heel erg aardig is. Ik denk dat ik hier nog wel even blijf. Ik zal je bellen als ik iets nodig heb. En jij kunt me de komende dagen op dit nummer bereiken. Gewoon via 0900-1471—je weet wel, dat goedkope tarief. Ik hou van je.’
‘Ik ook van jou, lieverd,’ zei ze. Ze klonk enigszins gerustgesteld. ‘Pap en ik zullen die spullen uitje huis wel gaan ophalen. Maak je daar maar niet druk over. Kom jij nu rnaar gauw weer naar huis.’
Nadat mijn moeder had opgehangen, duurde het wel vijf minuten voor ik me realiseerde dat ik de hoorn nog steeds zo stevig beet klemde, dat mijn knokkels er wit van zagen. En ik had ineens een gigantisch rothumeur, door al dat gepraat over Mark, de bruiloft, mijn huis en zo. Niet fijn, zeker niet nu er net een hele avond in mijn uppie voor me lag.
Ik liep naar het raam en begon te speuren naar een plek waar ik even wat mensen kon kijken, gesprekjes afluisteren en zo.
Een groot, vertrouwd baken van normaalheid grijnsde me aan: Starbucks.
Perfect!
Ernaast zat ook nog een HSBC-bank. Lang leve de multinationals.
Ik keerde twee Big Brown Bags om op het bed en koos voor een superkort broekje en een kleurig T–shirt. Ik trok mijn bezwete spijkerbroek en verwassen T–shirt uit, mijn nieuwe kleren aan en stak mijn voeten in de Havaiana’s.
Mijn handtas vond ik veel te degelijk, te ordelijk en te overdui-delijk-van-Next voor bij deze outfit, dus stopte ik mijn kamersleutel en creditcard gewoon in mijn achterzak en hoopte er maar het beste van. Op teenslippers en in hotpants rondsjouwen met een grote zwarte nepleren tas leek me namelijk echt geen gezicht.
Jenny zat net niet achter haar balie toen ik door de lobby liep, dus kon ik ontsnappen zonder te worden uitgehoord.
Het was al na zevenen, maar buiten was het nog steeds lekker zacht.
Als eerste ging ik naar de pinautomaat, waar ik even stond te klooien met mijn kaart—die erin en meteen weer uit bleek te moeten, voor je de knoppen kon bedienen. Net voor ik kon invullen hoeveel cash ik wilde opnemen, zag ik vanuit mijn ooghoek ineens een link naar ‘andere rekeningen’ staan. Onze gezamenlijke rekening! Ik klikte hem aan, gewoon uit nieuwsgierigheid.
Nou, die zag er zeer gezond uit! Mark en ik hadden de afspraak dat ik hier elke maand een bepaald bedrag op zette, voor de hypotheek en onze andere rekeningen, waarna hij zorgde dat alles betaald werd. Maar als ik dit zo zag, had hij al een hele tijd veel meer dan de helft voor zijn rekening genomen. Daar had hij nooit iets over gezegd! Heel even voelde ik een steek in mijn hart. Misschien was hij toch ook weer niet zó slecht: hij zorgde immers wel goed voor me…
Maar toen verscheen er een duiveltje op mijn schouder, dat me vlug herinnerde aan Marks meelijwekkende bezwete hoofd. En voor ik wist wat ik deed, had ik de helft van wat er op onze gezamenlijke rekening stond, doorgesluisd naar mijn privérekening. Ach, Mark zou het nauwelijks missen, die verdiende bakken met geld. En in principe had ik toch gewoon recht op de helft? Daarbij: ik kon er mijn winkeldagje mee financieren. Voila.
Half hijgend nam ik een paar honderd dollar op (ik wist immers niet wat me de komende dagen nog te wachten stond) en haastte me toen met mijn onrechtmatig verkregen buit Starbucks binnen.
‘Zeg het maar,’ zei de knappe jongen achter de balie.
Onder normale omstandigheden had ik meteen een rooie kop gekregen, want hij was beslist mijn type: lang, dun, sluik bruin haar en de blik van iemand die met een Stratocaster om wist te gaan. Het absolute tegenovergestelde van Mark, om precies te zijn.
Ik werd echter zo in beslag genomen door het koffiemenu, dat ik niet echt notitie nam van zijn nonchalante knapheid. ‘Eh…ik wil een…gewoon een eh…’ Hmm, geen beste demonstratie van mijn mooiste, meest zelfverzekerde ik—zoals Jenny me had aangeraden. ‘Eh, één koffie alsjeblieft.’
‘Gewone koffie?’vroeg hij. ‘Een Venti Americano bijvoorbeeld?’
‘Prima. O, en een muffin, een bosbessenmuffin.’
‘Da’s dan vijf vijfendertig,’ zei hij en zijn pony zwiepte voor zijn ogen.
Nu de koffiekwestie was afgehandeld, kon ik eens goed bekijken hoe hij eruitzag. Zo zo, niet slecht!
‘Ik breng het zo, oké?’
Ik haastte me naar een eenpersoonstafeltje aan het raam en probeerde me te ontspannen. Dat gerommel met die bankrekening was nog erger dan dat telefoontje met mijn moeder! Het voelde alsof ik letterlijk geld uit Marks portemonnee had gehaald. Ik legde mijn hoofd op mijn onderarmen en ademde diep in. Ach, stik ook maar: dat moest hij dan maar beschouwen als een Klootzakkerig-heidsheffing.
‘Eén Venti Americano en een bosbessenmuffin.’ De Starbucks-hunk zette mijn hapje en drankje met een zwierig gebaar op het tafeltje neer.
‘Dank je wel,’ zei ik. Bij het zien van de gigantische, met bessen versierde muffin voelde ik me opeens net zo’n vreetzak als Jenny.
‘Ben je hier op vakantie?’ vroeg de Hunk.
Ik was het niet echt gewend om gesprekjes aan te knopen met wildvreemden, laat staan oergezonde van het mannelijk geslacht. Het feit dat ik thuis werkte, beperkte mijn contact met de buitenwereld al sterk en de mensen in het Costa-cafeetje bij mij in de buurt waren niet erg spraakzaam. Ik geloof niet dat ze het leuk vonden dat ik hun werkplek als provisorisch kantoor gebruikte.
‘Ja, zoiets.’ Ik ging liever niet in op de redenen achter mijn city-trip met deze sexy koffiekenner. ‘Ik logeer hier een poosje, bij een vriendin.’
‘Cool,’ knikte hij. ‘Jij komt uit Engeland, hè? Ik wil dolgraag een keer naar Londen. De muziekscene is daar nu zo cool.’
‘Klopt,’ knikte ik terug en nam een slok uit mijn emmer vol koffie (ik had beter decafé kunnen nemen), terwijl ik een coole opmerking probeerde te bedenken. ‘Ja, die is inderdaad erg…cool.’
‘Zeker weten,’ beaamde hij. ‘Hé, als je hier volgende maand nog bent, moet je naar mijn band komen kijken. Over een paar weken spelen we in de Cake Shop.’ Hij trok het servetje onder mijn bord vandaan en haalde een pen uit zijn zak. ‘Bel me maar, dan zet ik je op de gastenlijst. Ik heet Johnny.’
Toen ik het servet van hem aanpakte, werd ik knalrood—en dat kwam niet door de zon die ik in Battery Park had opgevangen. ‘Bedankt,’ zei ik, stopte het servetje in mijn tas en tuurde ingespannen naar mijn koffie.
‘Als je dit weekend niks te doen hebt, mag je me ook bellen, hoor. Kunnen we, ik weet het niet…ergens naartoe of zo,’ zei hij, zijn pony opzij zwiepend. ‘Of gewoon, als je trek hebt in koffie…ik ben meestal wel hier te vinden.’
Terwijl Johnny terug slenterde naar de toonbank, nam ik een paar flinke slokken koffie en brak een hoekje van mijn muffin. Was ik echt net versierd door een hele leuke vent?
Vanaf het moment dat ik me met Mark had verloofd, had ik aangenomen (of gehoopt) dat ik een soort ‘bezet’—signaal uitzond, dat alle verstandige mannen afschrikte. O, er was nog wel eens een griezel geweest die aan het eind van de avond probeerde toe te slaan, of een leperd die beweerde dat zijn beste vriend er al met een meid tussenuit was, maar ik kon me werkelijk niet heugen wanneer er voor het laatst een onvervalste hunk een poging had gewaagd.
‘Maar je bent niet meer verloofd: je bent single,’ fluisterde dat steeds irritantere duiveltje op mijn schouder, dat bij die bank blijkbaar nog niet genoeg schade had aangericht. Ik dronk vlug mijn beker leeg en knabbelde aan de andere hoek van mijn muffin. Ik had er opeens helemaal geen zin meer in.
Johnny stond een klant te helpen toen ik wegging. Hij zwaaide kort, waarop ik knikte en verlegen glimlachte.
Buiten begon het eindelijk een beetje af te koelen. Ik stak de weg over naar Union Square Park en nam plaats op het eerste bankje dat ik tegenkwam.
Heel even dacht ik mijn creditcard niet meer te voelen. Ik zocht in de merkwaardig diepe achterzak van dat onwaarschijnlijk korte broekje tot ik hem weer vond en haalde hem eruit, net als mijn kamersleutel en het rolletje bankbiljetten dat ik had opgenomen.
Er kwamen nog steeds lange rijen mensen uit de metro omhoog. Ze keken gekweld, verhit en moe voor zich uit. Tegelijkertijd daalde een jongere, veel cooler uitziende menigte de trappen af.
Ik zat me net af te vragen waar al die mensen naartoe gingen, toen een kleine, in pak gestoken man van middelbare leeftijd naast me kwam zitten.
‘Hallo,’ zei hij, toen hij aan het andere eind van de bank plaatsnam.
‘Hallo,’ antwoordde ik. Ik kneep wat harder in het rolletje geld in mijn hand. Hij mocht er dan niet uitzien als een overvaller, ik kon maar beter het zekere voor het onzekere nemen, in deze mij vreemde stad.
‘Ik doe dit soort dingen anders nooit, maar eh…hoeveel kost pijpen?’ zei hij zacht, zo ongeveer tegen mijn knieën.
‘Pardon?’
‘Pijpen. Ik heb ongeveer honderd dollar.’ Er parelde zweet op zijn bovenlip, maar vast niet van de hitte. ‘Ik heb nogal een rotdag achter de rug.’
‘Ik eh…ik ben geen…prostituee,’ hakkelde ik. Ik durfde me nauwelijks te verroeren.
‘O!’ Hij vloog op en schuifelde van me weg, terwijl hij naar mijn benen bleef staren. ‘O, sorry…ik dacht gewoon…door dat geld en zo…enne…het spijt me zeer.’
En voor ik op kon staan, was hij al weg; het park uit, de straat op.
Ik staarde hem even na. Ik zag er dus uit als een hoer? Ik stopte vlug mijn spullen terug in mijn zak en holde de straat over, naar de veiligheid van de schemerige hotellobby.
‘Hoi!’ riep Jenny me vanachter de receptiebalie toe. ‘Waar ben jij geweest? Ik heb al naar boven gebeld om te vragen wat je als avondeten wilde.’
Ik bleef midden in de lobby staan, keek haar aan en zei: ‘Dit broekje gaat dus mooi terug!’
Het duurde een kopje Eerste-Hulp-Bij-Ongelukken-thee en maar liefst een hele verpakking Chips Ahoyl-koekjes op de grond achter de receptiebalie, voor Jenny iets zinnigs uit me kreeg. En ja hoor: zij wist zelfs nog iets positiefs te halen uit het feit dat ik was aangezien voor een hoer die midden in een openbaar park mannen pijpt.
‘Nou…honderd dollar is volgens mij ver boven het gemiddelde,’ zei ze, terwijl ze wat heet water bij mijn thee schonk. Ik had haar al om een mok gevraagd (hoezeer dat ook indruiste tegen haar idee van waar die elegante Engelsen hun thee het liefst uit dronken); ik had echt geen zin in een ‘wij-Engelsen-doen-er-geen-heet-water-bij-maar-zetten-een-nieuwe-pot’—discussie, vlak na zo’n foute Pretty Woman-ervaring. ‘Maar, veel interessanter: je bent versierd door Starbucks Johnny! Lieverd, jij hebt al bij de eerste poging de bal het stadion uit gemept!’
‘Ken jij hem dan?’ snufte ik en werkte het laffe, melkloze theesurrogaat naar binnen. ‘Hij was best leuk.’
‘Of ik Johnny ken?’Jenny floot. ‘De helft van de meiden die in dit hotel werken, zouden hem dolgraag een stuk beter leren kennen. Meid, hij is de reden van ons aller koffieverslaving! Vraag maar aan Van, de volgende keer dat zij achter de receptiebalie zit. Die zit dankzij die knaap op vier macchiato’s per dag!’
‘Het was gewoon zo raar, dat ik niet denk dat ik het goed heb aangepakt. Ik weet niet eens of ik zijn nummer nog wel heb.’
‘Hij heeft je zijn telefoonnummer gegeven?’ gilde ze, terwijl ze me nog meer ongewenst heet water toediende. ‘Jezus, Angie! Waar heb je mij nog voor nodig? Jij pikt al op je tweede dag in de stad mannen uit de A-categorie op! Ik geloof niet dat iemand hier zijn nummer heeft.’
Ik moet toegeven dat ik daar behoorlijk van opkikkerde. ‘Ach, dat komt alleen doordat ik uit Engeland kom: hij denkt dat ik hem toch niet bel. En dat ga ik ook niet doen. Toch?’
Jenny keek me even aan en ging toen zitten. ‘Waarom niet?’
‘Omdat ik al in geen…nou ja, eigenlijk nog nooit iemand heb teruggebeld. Ik heb net een kolossale relatiebreuk achter de rug. Ik hoef toch niet meteen weer te gaan daten?’
‘Nou…een paar dates zouden best wel eens heel goed voor jou kunnen zijn. Dit is een soort van vakantie, nietwaar? Nou, dan zoeken we toch een vakantieavontuurtje voor je, een romantische liefde?’
‘Ik weet het niet, hoor. Ik bedoel…dat hele dating-gedoe, da’s toch best lastig?’ Ik trok mijn topje over mijn knieën. ‘Enne…nou ja…ik heb ‘het’…je weet wel…tot nu toe dus alleen nog met Mark gedaan. Ik weet niet of ik dat allemaal wel durf: met iemand uit, verkering en zo…’
‘Meen je dat nou? Hé, rek dat eens niet zo uit,’ zei Jenny, terwijl ze het topje van mijn knieën trok—zoals mijn moeder ook zou kunnen doen. ‘Als dat het geval is, lieverd…tja, dan moeten we zeker een paar dates voor je zien te regelen. Zodat je ontdekt hoe leuk dat kan zijn! Gewoon een paar, zonder al te veel druk, met keurige types. Gewoon een beetje lol maken, verder niks.’
‘Denk je dat echt?’ vroeg ik. Ikzelf twijfelde er hevig aan.
‘Zeker weten,’ zei ze. En ze stond op en trok me mee omhoog. ‘En nu naar je kamer, jij! Bel naar beneden zodra je weet wat je wilt eten en denk hier onder het eten over na.’ Ze gaf me een notitie-boek. Voorop stond in koeienletters mijn naam en het was versierd met sterrenstickers vol glitters en een gigantische ‘I ♥ NY’—ansichtkaart.
‘Wat is dit?’ vroeg ik. Was ik niet een beetje te oud voor sterrenstickers?
‘Daar kun je in schrijven,’ legde Jenny uit en ze opende het boekje op de eerste bladzijde. ‘Je vertelde me dat je niet precies wist wat je levenswensen waren, dus wil ik dat je er nu een paar bedenkt. En zorg dat ‘een beurt krijgen’ erbij staat! Zo, en nu naar boven: eten, wensen en dan pitten.’
Ze joeg me weg en draaide zich toen met een Kanaalbrede glimlach naar de hotelgast die geduldig voor de balie stond te wachten. ‘En waarmee kan ik u van dienst zijn, meneer Roberts?’ hoorde ik haar nog net spinnen toen ik de lift in stapte, met mijn neus al in het notitieboek.
Naam? Das een makkie: Angela Clark.
Leeftijd? Zesentwintig-en-een-half. Iets lastiger.
Wens? Schrijven voor de kost.
Daarachter: gelukkig zijn.
En daar weer achter: een beurt krijgen.