‘Hij is helemaal van de wereld.’
‘Er moet ergens een sleuteltje zijn, zoek het.’
‘Ik heb z’n zakken al doorzocht, dat zei ik toch. Er is geen sleuteltje voor die handboei.’
‘En een code? Misschien heeft hij hem ergens opgeschreven en het briefje in z’n portefeuille gestopt of zo.’
‘Wat? Zo stom is hij echt niet, hoor. Denk je nou echt dat hij die code op een papiertje bij zich heeft?’
‘Zaag die ketting dan door. We nemen het koffertje mee, en dan zoeken we later wel uit hoe we het open krijgen.’
‘Hij ziet er behoorlijk sterk uit. Het kost me minstens een uur om ’m door te zagen.’
‘En kun je die handboei niet over zijn hand schuiven?’
‘Hoe vaak moet ik je dat nog zeggen! Ik moet hem eraf zagen.’
‘Je zei toch net dat het tijden gaat duren om die handboei door te zagen?’
‘Ik heb het niet over de handboei.’