32
Oscar Fine had zijn zwarte Audi A4 op Hancock Street geparkeerd, met de neus in zuidelijke richting. Links voor hem uit zag hij de achterkant van State House. De gouden koepel kon hij vanaf dit punt niet zien, maar die interesseerde hem ook helemaal niet.
Beacon Hill beviel hem. Hij waardeerde de buurt. De smalle straatjes, het gevoel dat het een verleden had, de prachtige oude bakstenen huizen met die volle bloembakken, de hobbelige stoepen en de klinkerstraatjes, de ijzeren schoenenschrapers die bijna in alle stoepjes aangebracht waren – niet zo belangrijk meer nu de straten niet meer vol modder en paardenstront lagen. Maar het was hier te druk voor hem. Te vol. Hij vond het niet prettig om een hoop buren te hebben. Hij vond het prettig om alleen te zijn.
Maar goed, het was leuk wanneer hij hier voor zijn werk moest zijn.
Hij hield een adres zo’n tien deuren verderop in de gaten, aan de overkant van de straat. Het was vroeg in de avond. Op dit tijdstip kwam Miles Cooper gewoonlijk thuis van zijn werk. Zijn vrouw Patricia, verpleegkundige bij het Massachusetts General Hospital, had zoals gewoonlijk avonddienst. Ze was ongeveer een uur geleden vertrokken. Meestal liep ze, maar soms slechts tot Cambridge Street om daar op de bus te stappen, en soms nam ze zelfs een taxi. De meeste avonden werd ze na haar werk afgezet door een collega die in Telegraph Hill woonde en het niet erg vond om via Hancock Street naar huis te rijden.
Oscar had al een paar dagen hun routine bestudeerd. Hij wist dat hij voorzichtiger was dan nodig. Hij wist al heel goed wat Miles Cooper dag in dag uit deed. Hij wist dat Cooper in het weekend het liefste op zijn boot zat, dat hij te veel geld uitgaf aan de paardenraces, dat hij een waardeloze pokeraar was. Oscar wist dat uit de eerste hand. De man gaf belachelijk veel signalen af. Als hij een waardeloze hand had gekregen, schudde hij zijn hoofd. Niet echt opvallend. Een millimeter in beide richtingen, als dat het al was, maar genoeg voor Oscar om het op te merken. Als hij een flush in zijn handen had, kon je de vloer voelen bewegen omdat Miles’ rechterknie als een zuiger op en neer bewoog.
Oscar wist nog meer van Miles. Hij ging regelmatig met buikklachten naar de huisarts. Hij gebruikte dagelijks maagzuurremmers. Hij had een opslagruimte buiten de stad, waar hij voor zijn jongere broer drie gestolen Harley-Davidsons verborg. Om de maandag ging hij naar North End en betaalde driehonderd dollar aan een meisje dat vanuit haar appartementje boven een Italiaanse bakker aan Salem Street werkte, om haar kleren heel langzaam uit te trekken en hem vervolgens te pijpen.
Oscar wist ook dat hij stal van de man voor wie ze allebei werkten. En die man was erachter gekomen waar Miles mee bezig was.
‘Ik heb graag dat je dit voor me regelt,’ zei de man tegen Oscar.
‘Geen probleem,’ zei Oscar.
Zo had hij al een aantal dagen Miles’ bewegingen gevolgd. Hij wilde niet bij hem binnenvallen als zijn vrouw thuis was. Of hun dochter. Die was in de twintig en woonde in Providence, maar ze kwam in het weekend vaak bij haar ouders langs. Het was vandaag zondag, ze had er dus kunnen zijn, maar Oscar had vastgesteld dat dat niet het geval was. Als Miles Cooper zijn gebruikelijke routine volgde kon hij elk moment uit de richting van State House de heuvel af komen lopen en…
Daar was hij.
Achter in de vijftig, te zwaar, kalend, een dikke grijze snor. Gekleed in een slecht zittend pak, wit overhemd, geen das.
Toen hij bij zijn huis was aangekomen zocht hij in zijn zak naar zijn sleutels, en nadat hij die gevonden had klom hij de vijf betonnen treden naar zijn voordeur op, deed die open en ging naar binnen.
Oscar Fine stapte uit zijn Audi.
Hij liep de straat af, stak schuin over en kwam vanaf de andere kant bij Miles Coopers huis aan.
Oscar belde aan.
Hij kon Miles’ voetstappen aan de andere kant van de deur horen voor die openging.
‘Hé, Oscar,’ zei Miles.
‘Hoi, Miles,’ zei hij.
‘Wat doe jij hier?’
‘Mag ik binnnenkomen?’ zei Oscar.
Er flikkerde iets in Miles’ ogen. Oscar Fine kon het zien. Het was angst. Oscar was er de laatste vijf jaar steeds beter in geworden om te zien wat er in mensen omging. Voor die tijd was hij een beetje verwaand geweest, overmoedig. Slordig. In elk geval één keer.
Oscar wist dat Miles hem niet buiten zou laten staan. Miles moest weten dat als Oscar nog niet vermoedde dat hij wat in zijn schild voerde, hij dat zeker zou doen als Miles hem niet binnen zou willen laten.
‘Natuurlijk, kom erin,’ zei Miles. ‘Leuk je te zien. Wat voert je hierheen?’
Oscar ging naar binnen en sloot de deur achter zich. Hij vroeg, hoewel hij het antwoord al wist: ‘Is Patricia er?’
‘Die zit nu op haar werk. Gewoonlijk is ze al een half uur aan het werk als ik thuiskom. Wat kan ik je inschenken?’
‘Ik hoef niets,’ zei Oscar.
‘Weet je dat zeker? Ik ging net een biertje pakken.’
‘Nee, niets,’ zei Oscar. Hij liep achter Miles aan naar de keuken. Oscar Fine dronk niet, iets wat Miles steeds leek te vergeten.
Miles deed de koelkast open, boog naar voren, pakte een flesje en tegen de tijd dat hij zich omkeerde had Oscar een pistool op hem gericht. Hij hield het wapen in zijn rechterhand, zijn linker had hij in zijn jaszak gestoken. Op het pistool zat aan het eind van de loop een lang, buisvormig voorwerp bevestigd. Een geluiddemper.
‘Jezus christus ,Oscar. Wat nou! Je jaagt me de stuipen op het lijf.’
‘Hij weet het,’ zei Oscar.
‘Hij weet het? Wie weet het? Wie weet wat? Jezus, doe dat ding weg. Ik doe het bijna in mijn broek.’
‘Hij weet het,’ zei Oscar weer.
Miles wipte de dop van het flesje en gooide hem op het aanrecht. Zijn mond trilde toen hij zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’
‘Kom op, Miles, een beetje waardigheid. Hij weet het. Hou je niet van de domme.’
Miles nam een grote slok bier, liep naar een houten keukenstoel en ging zitten.
‘Shit,’ zei hij. Hij moest het flesje op tafel zetten omdat zijn hand begon te trillen.
‘Je moet weten waarom dit gebeurt,’ zei Oscar. ‘Het zou verkeerd zijn als je stierf zonder te weten waarom.’
‘Oscar, kom op, zeg. We kennen elkaar al zo lang. Je moet me een beetje tegemoetkomen. Ik kan het terugbetalen.’
‘Nee,’ zei Oscar.
‘Echt. Met rente. Ik verkoop de boot. Ik verkoop hem morgen. Ik heb ook nog een ander spaarpotje. Het gaat echt niet om veel geld. Hij hoeft er niet op te wachten. Hij krijgt het meteen terug. Dat beloof ik. Bovendien heb ik nog een paar motoren. Die bewaar ik voor mijn broer, maar ik kan ze verkopen en het geld aan hem geven. Mijn broer kan de boom in. Zo erg is dat niet voor hem, hè. Ik bedoel, hij heeft er nooit een cent voor neergelegd, dus…’
Het pistool ging af. Pfft. Pfft. Oscar Fine joeg twee kogels door Miles’ hoofd. Miles Cooper viel naar voren, kwam op de vloer terecht en dat was dat.
Oscar liet zichzelf uit, liep de straat af, stapte in zijn Audi en reed weg uit Beacon Hill.
Oscar Fine hoefde alleen maar vaart te minderen toen hij het beveiligde hek van het containerdepot naderde. De bewaker in het hokje herkende de auto en zijn chauffeur en drukte op de knop om het hek langzaam naar rechts open te laten schuiven. Oscar wachtte tot er genoeg ruimte was om erdoor te kunnen en reed toen het terrein op.
Het waren er duizenden. Allemaal rechthoekige boxen, op elkaar gestapeld als enorme gekleurde legoblokken. Ze waren oranje, bruin, groen, blauw of zilver en er stond Sea Land, Evergreen, Maersk of Cosco op. Af en toe stonden er wel zes op elkaar gestapeld. Het was net of je door een smalle canyon van staal reed. Het terrein besloeg even buiten de stad zo’n vier hectare. Oscar reed naar de andere kant en parkeerde naast een drie meter hoog hek met rollen prikkeldraad erbovenop. Hij stapte uit, met een fles melk in zijn hand die hij gekocht had bij een 7-Eleven toen hij Beacon Hill verliet, en liep naar de korte kant van een Evergreen-container waarop twee andere containers gestapeld stonden. Hij tastte in zijn rechterzak, vond de sleutel en ontsloot de containerdeur.
Hij zwaaide hem open. Zo’n zestig centimeter naar binnen bevond zich een tweede wand, met een deur van normale afmetingen erin. Hij deed hem met een tweede sleutel van het slot, opende hem en stapte zo op het oog de complete duisternis binnen. Toch brandde er ergens een flauw lichtje.
Hij tastte de wand met zijn rechterhand af en vond een schakelpaneel. Hij zette alle schakelaars om en ogenblikkelijk baadde het binnenste van de container in het licht.
Je zou verwacht hebben dat de wanden aan de binnenkant precies hetzelfde zouden zijn als aan de buitenkant van metaal en met verticale ribbels – maar ze waren glad en zacht mosgroen geverfd. Ze werden gesierd met grote moderne kunstwerken. De vloer was niet van metaal, maar van glanzend hout. Vlak bij de deur stonden een leren bank en een bijpassende leren luie stoel, en een 46 inch flatscreen-tv hing aan de muur. Halverwege de container bevond zich een glanzende smalle open keuken met aluminium werkblad en inbouwspotjes. Daarachter lagen een compacte badkamer en een slaapkamer.
Oscar Fine hoorde een geluid. Een seconde later streek er iets langs zijn been. Hij keek neer op de roestkleurige kat die zachtjes spon.
‘Ik heb melk voor je gekocht,’ zei Oscar. Het nachtlichtje had Oscar voor de kat aan gelaten. Hij zette de fles op het aanrecht, hield hem met zijn linkerarm tegen zich aan gedrukt terwijl hij er met zijn rechterhand de dop af haalde, en schonk wat melk in een kommetje op de vloer. De kat sloop geluidloos naar het kommetje, liet zijn kop zakken en begon te drinken.
Oscar haalde het pistool uit zijn jasje, legde het op het aanrecht en trok toen een grote deur in de keuken open waarachter zich een koelkast bevond. Hij zette de melk erin en haalde er een blikje cola uit. Hij trok het lipje er met zijn wijsvinger van af en schonk het drankje daarna in een glas met een dikke bodem.
‘Hoe ging het vandaag?’ vroeg hij aan de kat.
Oscar ging op een leren kruk aan het aanrecht zitten. Er stond een zilverkleurige laptop op, het scherm zwart. Hij tikte een knopje aan de zijkant aan, en terwijl hij wachtte tot het apparaat opgestart was, pakte hij de afstandsbediening en zette de tv aan. Hij stond op CNN en dat liet hij zo.
De laptop was opgestart en hij bekeek eerst zijn post. Alleen maar spam. Wist je maar waar die lui zaten, dacht hij. Dan konden ze nog meer van hem verwachten dan Miles. Hij liep een paar van zijn favorieten af. Op één site kon hij zien hoe zijn verschillende beleggingen het deden. Die site deprimeerde hem de laatste tijd. Een andere site, waar hij altijd van opkikkerde, toonde korte video’s van jonge poesjes die in slaap vielen.
Hij keek af en toe naar de tv terwijl hij van site naar site klikte.
De nieuwslezer zei: ‘… de zaak heeft een bijzondere wending genomen. Een man die zijn geld verdient met het nieuws verslaan, wordt opeens zelf nieuws. De politie wil niet zeggen of zij denken dat Jan Harwood nog leeft of dood is, maar ze hebben aangegeven dat haar echtgenoot, David Harwood, een journalist van de Standard, een krant in Promise Falls, ten noorden van Albany, wat zij noemen in beeld is. De vrouw is niet meer gezien sinds ze haar man op vrijdag tijdens een ritje naar Lake George begeleidde.’
Oscar Fine keek even van zijn laptop naar de tv, het interesseerde hem niet echt en hij keek al snel weer naar zijn beeldscherm. Toen keek hij weer op.
Ze lieten een foto zien van de vermiste vrouw. Oscar Fine ving slechts een glimp op van haar beeltenis en daarna kwam er een shot van het huis waar David en Jan Harwood zouden wonen, en vervolgens een shot van het huis van de ouders van de verslaggever. Een vrouw van middelbare leeftijd kwam naar de deur en zei tegen de media dat ze weg moesten gaan.
Oscar wachtte tot ze de foto van de vrouw nog een keer lieten zien, maar dat deden ze niet.
Hij richtte zijn aandacht weer op zijn laptop. Met zijn rechterhand tikte hij ‘Jan Harwood’ en ‘Promise Falls’ in op Google. Dat leverde hem een aantal sites op, onder andere die van de Standard van Promise Falls, waar hij een uitgebreid bericht vond, door Samantha Henry, en een foto van de vermiste vrouw.
Hij klikte op de foto en vergrootte hem. Hij staarde er een dikke minuut naar. Het haar van de vrouw was totaal anders. Hij herinnerde zich dat ze rood haar had, maar nu was het zwart. En toentertijd was ze zwaar opgemaakt geweest, met wimpers als spinnenpoten. Deze vrouw was heel bescheiden opgemaakt. Ze zag er als de gemiddelde huisvrouw uit. Nou ja, een stuk beter dan de gemiddelde huisvrouw. Een lekker ding.
Hij klikte er nog eens op, blies de foto nog meer op. Daar was het. Het kleine litteken, in de vorm van een L, op haar kin. Ze had – de enige keer dat ze elkaar ontmoet hadden – waarschijnlijk gedacht dat ze er zo veel foundation op had gesmeerd dat het onzichtbaar was. Maar hij had het gezien.
Meer bewijs dan dat littekentje had hij niet nodig. Dat, en het kloppende gevoel aan het eind van zijn linkerarm, waar vroeger zijn hand had gezeten.
Oscar Fine moest een aantal telefoontjes plegen.