42

 

 

 

 

Voor Oscar Fine was het een kwestie van rehabilitatie.

Het ging natuurlijk ook om respect. Om zijn zelfrespect, en om het respect van anderen. En ongetwijfeld had het te maken met wraak.

Maar het had vooral te maken met verlossing. Hij moest zichzelf verlossen. Hij moest dingen rechtzetten, een soort persoonlijke orde herstellen, en de enige manier waarop hij dat kon doen – en het maakte niet uit hoe lang het duurde – was om de vrouw te vinden die hem zijn hand had afgenomen.

Het was meer dan een verwonding, meer dan een lichamelijk gebrek. Het was een vernedering. Oscar Fine was altijd de beste geweest. Als je iets geregeld wilde zien, dan belde je hem. Hij was de klusjesman. Hij regelde dingen.

Hij verpestte het nooit.

Maar die keer wel. En hoe.

Hij wist namelijk dat er iets zou kunnen gebeuren. Daarom zat dat koffertje vol namaakstenen. Ze vreesden dat er een lek was, dat de hele organisatie om edelstenen het land in te smokkelen en op verschillende plekken af te zetten, in gevaar was gebracht.

Het was Oscar Fines idee geweest: we doen een levering als lokaas, zei hij. Ik doe de gewone run, maar de echte spullen brengen we via een route die we nog niet eerder hebben gebruikt. Als iemand mij pakt, als de stenen gestolen worden, of als de lading op de een of andere manier wordt beschadigd – Oscar Fine had zich een scenario voorgesteld waarbij hij iemand, koffertje incluis, naar de bodem van Boston Inner Harbor zou moeten sturen – dan zijn we onze echte koopwaar niet kwijt.

Voor het theatrale effect had hij zich met een handboei aan het koffertje vastgeklonken. Normaal vervoerde hij de waar gewoon in een sporttas. Een handboei, dat was alsof je een groot bord om je nek had gehangen met de tekst BEROOF ME.

De stenen zaten in een paar stoffen zakken. In de voering van een van de zakken was een gps-transmittertje meegestikt. Stel dat iemand hem onder schot hield, dan kon hij de cijfercombinatie afgeven waarmee zij het koffertje konden openmaken om de zakken mee te nemen. Hij hoefde ze alleen maar te volgen via het ontvangertje in zijn zak, dat niet groter dan een mobieltje was.

Zijn opdrachtgevers waren niet zo zeker van de zaak. ‘En als ze je nou afmaken?’

‘Ze hebben me nodig voor de combinatie. En ik zal hun direct tegemoetkomen. Ze hebben er niets aan als ze me afmaken.’

Oscar Fine wist meteen dat er iets aan de hand was toen de limousine arriveerde en de chauffeur niet uitstapte om zijn portier open te maken.

Oké, dacht hij, ik speel het spelletje gewoon mee. Hier ging het tenslotte allemaal om.

Dus hij deed zelf het achterportier open, en daar zat ze, die vrouw met haar rode haar, aan de andere kant van de bank. Ze zag er niet slecht uit: lippenstift, een laag uitgesneden truitje, een heel kort rokje, zijden kousen en heel hoge hakken. Hij wist meteen dat het niet in orde was, dat het een valstrik was. Dit was absolute flauwekul en hij moest bijna lachen, zo amateuristisch vond hij het opgezet.

Ze zei: ‘Ze zeiden dat je een bonus verdient.’

Ja, fuck, vast wel. Maar hij kon hierin meegaan. Laat ze maar denken dat het een makkie was. Ze zouden wel snel met een pistool komen, dan gaf hij de code en het koffertje af en dan zouden ze hem wel ergens afzetten.

Jammer van dat pijltje.

Het kwam van de chauffeur. Raakte hem onder zijn rechtertepel, het boorde dwars door zijn jasje en prikte in zijn huid.

Die klootzak.

Het pijltje had vrijwel direct effect. Toen hij begon te wankelen, dook de vrouw naar hem toe, greep het koffertje en trok eraan. Omdat hij er met zijn pols aan vastzat, struikelde hij naar voren de auto in.

Niet goed, zei hij tegen zichzelf, helemaal niet goed. Zijn armen en benen begonnen te verstijven, hij kon zijn handen niet eens uitsteken om zijn val te breken. Maar de leren bekleding bezorgde hem een zachte landing.

Hij wilde ‘Jezus, wat nou?’ zeggen, maar het enige wat eruit kwam was ‘Jejuju’.

Waarom had hij iets dergelijks niet voorzien? Het pijltje had hem verlamd en duizelig gemaakt, en maakte het spreken moeilijk, maar hij kon nog wel nadenken. De rollen zijn omgedraaid, dacht hij. Opeens ben ík weer de amateur.

Hij begon zich af te vragen hoe het verder zou gaan. Ze wilden het koffertje hebben, dat was zeker. En hij gunde hun elk stukje kubisch zirkonium dat erin zat van harte. Maar als hij niet kon praten, hoe kon hij hun dan de cijfercombinatie geven? Er zat een slot aan het koffertje, naast het handvat. Een serie van vijf getallen die op een rijtje geschoven moesten worden om het ding open te krijgen. Er was geen sleuteltje.

Hij kon de chauffeur niet zien, maar de vrouw zag hij wel.

Ze begonnen tegen elkaar te snauwen toen ze het koffertje niet open kregen en het ook niet los konden krijgen van zijn pols. Eerst hoorde hij het geluid van stukken metaal die tegen elkaar sloegen. Ze hadden gereedschap meegebracht en gooiden het op de vloer van de auto. Zijn pols werd gegrepen, bekeken en weer losgelaten, weer opgepakt. Ze doorzochten zijn zakken, de binnenkant van zijn jasje. De vrouw vond zijn mobiele telefoon en de gps-ontvanger, en stak ze allebei in haar eigen zak.

Toen vond ze het pistool dat aan zijn enkel vastgeplakt zat. ‘Jezus,’ zei ze. Ook dat pikte ze in.

Vervolgens schreeuwden ze allebei tegen hem, vroegen om de combinatie. Hij probeerde iets te zeggen, maar de woorden kwamen niet. Hij was zich nog steeds bewust van wat er om hem heen gebeurde, ook al kon hij niet spreken of zich bewegen.

Hij dacht dat hij iets in zijn vingers voelde. Het prikte, alsof zijn gevoel weer terugkwam. Misschien was het niet zulk sterk spul geweest in dat pijltje.

‘Hij is helemaal van de wereld,’ zei de vrouw.

‘Er moet ergens een sleuteltje zijn, zoek het,’ zei de chauffeur.

‘Ik heb z’n zakken al doorzocht, dat zei ik toch. Er is geen sleuteltje voor die handboei.’

‘En een code? Misschien heeft hij hem ergens opgeschreven en het briefje in z’n portefeuille gestopt of zo,’ zei de chauffeur.

De vrouw: ‘Wat? Zo stom is hij echt niet, hoor. Denk je nou echt dat hij de code op een papiertje bij zich heeft?’

‘Zaag die ketting dan door,’ zei de chauffeur. ‘We nemen het koffertje mee, en dan zoeken we later wel uit hoe we het open krijgen.’

‘Hij ziet er behoorlijk sterk uit,’ zei de vrouw. ‘Het kost me minstens een uur om ’m door te zagen.’

De chauffeur: ‘En kun je die handboei niet over zijn hand schuiven?’

De vrouw: ‘Hoe vaak moet ik het nog zeggen! Ik moet hem eraf zagen.’

‘Je zei toch net dat het tijden gaat duren om die handboei door te zagen?’ zei de chauffeur.

De vrouw: ‘Ik heb het niet over de handboei.’

Oscar Fine probeerde met wilskracht weer wat gevoel in zijn armen te krijgen. Hij begreep wel zo’n beetje wat ze van plan waren.

Het verbaasde hem enigszins toen het tot hem doordrong dat de vrouw het ging doen.

Hij probeerde het woord ‘wacht’ uit te brengen. Als ze maar lang genoeg wachtten tot die tranquillizer uitgewerkt was, althans een beetje. Niet tot het moment dat hij een bedreiging voor hen zou kunnen vormen, maar genoeg zodat hij de cijfers kon uitspreken waarmee ze het koffertje open konden krijgen.

Dan zouden ze misschien afzien van die amputatie.

‘Wa,’ zei hij.

‘Wat?’ vroeg de vrouw.

‘Dwe,’ zei hij.

Ze schudde haar hoofd en keek op hem neer. Er leek iets in haar gezicht te veranderen, alsof het een masker was. Hij zou dat gezicht nooit vergeten, niet als hij dit overleefde.

‘Sorry,’ zei ze.

En toen begon ze te zagen.

 

De pijn was verschrikkelijk, traumatisch. Normaal gesproken zou Oscar Fine zijn flauwgevallen, maar nu werd de werking van de tranquillizer er enigszins door opgeheven.

Toen de vrouw en de chauffeur er met het koffertje vandoor waren gegaan, was hij erin geslaagd zijn das af te doen en die met zijn andere hand een paar centimeter boven de bloederige stomp te wikkelen. Een herinnering flitste door zijn geest, iets wat hij eens in een ochtendnieuwsprogramma had gezien, over een jongen die in een canyon op onderzoek was uitgegaan en daar klem was komen te zitten omdat er een rotsblok op zijn hand viel. Hij zat daar dagenlang zonder gevonden te worden, en uiteindelijk had hij zijn hand met een pennenmesje geamputeerd.

Ik kan net zoals die jongen zijn, dacht Oscar Fine. Ach, de helft van het karwei is al voor me opgeknapt. De vrouw had het moeilijkste gedaan. Hij hoefde alleen de bloedtoevoer maar te stoppen.

Met zijn laatste beetje wilskracht draaide hij de uiteinden van de das ineen en knoopte hem vast om zijn pols. Zo hoopte hij in elk geval de hoeveelheid bloed die uit hem wegvloeide te verminderen.

Het was niet goed genoeg. Er kwam nog steeds bloed uit.

Hij ging sterven.

Als hij zijn telefoon nog had gehad, dan had hij iemand kunnen bellen. Maar de vrouw had het ding meegenomen. Hij had de kracht niet om het portier te openen, op te staan, om iemand te roepen.

Dit was het dus.

‘Wilt u uw voertuig verlaten?’

Hè?

Er werd op het raampje gebonsd. ‘Hallo, politie. U mag uw limousine hier niet parkeren. Wilt u het voertuig verlaten? Ik vraag het niet nog een keer.’

 

Hij kon de politie weinig vertellen.

Ik heb ze niet gezien, zei hij.

Hij zei niets over het koffertje.

Zei dat hij geen idee had waarom ze zijn hand hadden afgezaagd.

Wat hij er zelf van dacht? Persoonsverwisseling. Niemand had reden om hem zoiets aan te doen, zei hij. Ze moesten gedacht hebben dat hij iemand anders was.

De politie geloofde er geen hout van.

En Oscar Fine wist dat. Maar wat kon hem de politie schelen.

 

Het stomme was dat de andere loper ook overvallen werd, de man met de echte diamanten. Maar die loper verknalde het niet. Hij schoot de overvaller neer en voordat die stierf, hoorde hij dat hij een tip had gekregen van iemand uit de organisatie.

De overval op Oscar Fine leek uit een onbekende hoek te komen.

Zijn opdrachtgevers zeiden dat hij zich niet druk hoefde te maken. Dat ze voor hem zouden zorgen.

Ze betaalden de rekening van het ziekenhuis, ook al had hij gezegd dat dat niet hoefde. Waarom zouden zij hiervoor moeten opdraaien, zei hij, als hijzelf degene was die het verpest had? Maar ze stonden erop. Het duurde enkele maanden voor hij hersteld was. Weliswaar hadden de ambulancemedewerkers de hand op de vloer van de auto gevonden, maar de artsen waren er niet in geslaagd hem er weer aan te zetten.

Inderdaad, Oscar Fine had pijn geleden. Maar vooral had hij geleden onder een gevoel van schaamte.

Hij had het verpest. Iemand was hem te slim af geweest. Hij had anderen zijn gezondheidszorg laten betalen.

Ik kan het nog steeds, zei hij. Ik wil er niet uit stappen. Ze zeiden dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Als we je ergens voor nodig hebben, dan bellen we je en betalen je het geldende tarief.

Hij wist dat ze hem nooit zouden bellen. Je kunt een vent die zijn eigen lichaamsdelen niet vast weet te houden niet vertrouwen.

Dus zei hij: de volgende vijf klussen doe ik gratis. Vertel me maar wat jullie willen. En zijn opdrachtgevers dachten: waarom ook niet? Laten we eens kijken of die jongen weer terug in het zadel komt.

En hij kwam terug in het zadel.

In veel opzichten was hij, zelfs met een hand minder, beter dan hij ooit geweest was. Hij was minder zelfverzekerd, hij was voorzichtiger.

Minder vergevingsgezind. Niet dat hij ooit een softie was geweest, maar soms had hij nog wel eens echt geluisterd als iemand om zijn leven smeekte. Niet dat dat iets veranderd had, maar Oscar Fine had gedacht dat ze zich daardoor misschien beter hadden gevoeld. Dat het hun, al was het voor een paar seconden, een sprankje hoop had gegeven.

Nu deed hij gewoon zijn werk.

En er was de afgelopen zes jaar geen moment geweest dat hij niet naar haar had uitgekeken. Hij bekeek gezichten in de menigte, zocht op internet. Hij had maar één aanknopingspunt. Een naam: Constance Tattinger. Die had hij gekregen van die stomme trut, Alanna, die in zijn sporttas had zitten snuffelen toen hij haar een paar minuten alleen in de auto had gelaten. Zij was – afgezien van zijn opdrachtgevers – de enige die volgens hem kon weten wat voor werk hij deed.

Hij moest weten met wie ze gekletst had. En voor ze stierf was Alanna met die naam gekomen.

De enige Constance Tattinger van wie hij gegevens had kunnen vinden was in Rochester geboren, maar haar ouders waren verhuisd toen ze nog een klein meisje was, na een ongeluk waarbij een vriendinnetje door een achteruitrijdende auto op een oprit overreden was. Vandaar waren ze naar Tennessee verhuisd, daarna naar Oregon en vervolgens naar Texas. Het meisje was op haar zestiende of zeventiende uit huis gegaan en haar ouders hadden in de keuken van hun huis in El Paso tegen Oscar Fine gezegd dat ze nooit meer iets van haar gehoord hadden.

Hij was er behoorlijk zeker van dat ze hem de waarheid vertelden, aangezien de ouders op keukenstoelen waren vastgebonden en Oscar Fine een mes tegen de hals van de vrouw drukte. Jammer dat ze hem niet iets konden vertellen waar hij wat aan had.

Hij sneed ze allebei de keel door.

Oscar Fine nam aan dat Connie Tattinger sinds haar treffen met hem een andere naam had aangenomen. Dat maakte het lastig, maar hij had het nooit opgegeven. Hij was er redelijk zeker van dat zij en haar medeplichtige nooit hadden geprobeerd zich van de nepdiamanten te ontdoen. Oscar Fine en de rest van de organisatie waarvoor hij werkte hadden iedereen die ze kenden gevraagd ernaar uit te kijken. Zo veel diamanten – of ze nu echt waren of niet – trokken altijd wel de aandacht.

De jaren waren verstreken zonder dat iemand had geprobeerd ze voor geld in te wisselen.

Misschien wisten ze dat ze nep waren, dacht Oscar Fine. Maar zelfs als ze daarachter waren gekomen, dan nam hij aan dat ze nog steeds zouden proberen ze af te zetten bij iemand die niet beter wist.

Er moest iets misgegaan zijn. De plannen waren kennelijk gewijzigd. Hij kon zich verschillende scenario’s voorstellen. Maar hij had nooit de hoop opgegeven dat ze het op een goede dag zouden proberen.

Toen hij het gezicht van Jan Harwood – schoongeboend en fris – op tv had gezien, wist hij het. Zij was het. Constance Tattinger.

En omdat hij wist wat voor soort persoon zij was, waartoe ze in staat was, verwedde hij er wat om dat ze springlevend was. Dit was een meisje dat heel goed op zichzelf kon passen. Oscar Fine verwedde er wat om dat ze cash nodig had.

En dus ging Oscar Fine wat rondbellen.

 

‘Ik waardeer dit heel erg,’ zei Oscar Fine tegen Banura. Ze zaten samen in de werkplaats in het souterrain.

‘Graag gedaan, vriend,’ zei Banura. ‘Die klojo noemde me Banny Boy.’

‘Uiterst onbeleefd,’ zei Oscar Fine.

‘Zeg dat wel.’

‘Weet je zeker dat dit de handel is waarnaar ik zocht?’

‘Absoluut.’

‘En hoeveel verwachten ze te krijgen?’

‘Zes.’

Oscar Fine glimlachte. ‘Hij kreeg vast een stijve toen-ie dat hoorde.’

Banura knikte. ‘Klopt. Maar die meid, ze keek een beetje... tja, ik weet het niet.’

‘Twijfelend?’

‘Ja, twijfelend. Ik dacht: misschien was zes een beetje té.’

‘Maak je geen zorgen.’ Oscar Fine keek op zijn horloge. ‘Bijna twee uur.’

Banura grijnsde. ‘Showtime.’

Kijk Niet Weg
4f4cba1c2a9c62.html
4f4cba1c2a9c64.html
4f4cba1c2a9c65.html
4f4cba1c2a9c66.html
4f4cba1c2a9c67.html
4f4cba1c2a9c68.html
4f4cba1c2a9c69.html
4f4cba1c2a9c610.html
4f4cba1c2a9c611.html
4f4cba1c2a9c612.html
4f4cba1c2a9c613.html
4f4cba1c2a9c614.html
4f4cba1c2a9c615.html
4f4cba1c2a9c616.html
4f4cba1c2a9c617.html
4f4cba1c2a9c618.html
4f4cba1c2a9c619.html
4f4cba1c2a9c620.html
4f4cba1c2a9c621.html
4f4cba1c2a9c622.html
4f4cba1c2a9c623.html
4f4cba1c2a9c624.html
4f4cba1c2a9c625.html
4f4cba1c2a9c626.html
4f4cba1c2a9c627.html
4f4cba1c2a9c628.html
4f4cba1c2a9c629.html
4f4cba1c2a9c630.html
4f4cba1c2a9c631.html
4f4cba1c2a9c632.html
4f4cba1c2a9c633.html
4f4cba1c2a9c634.html
4f4cba1c2a9c635.html
4f4cba1c2a9c636.html
4f4cba1c2a9c637.html
4f4cba1c2a9c638.html
4f4cba1c2a9c639.html
4f4cba1c2a9c640.html
4f4cba1c2a9c641.html
4f4cba1c2a9c642.html
4f4cba1c2a9c643.html
4f4cba1c2a9c644.html
4f4cba1c2a9c645.html
4f4cba1c2a9c646.html
4f4cba1c2a9c647.html
4f4cba1c2a9c648.html
4f4cba1c2a9c649.html
4f4cba1c2a9c650.html
4f4cba1c2a9c651.html
4f4cba1c2a9c652.html
4f4cba1c2a9c653.html
4f4cba1c2a9c654.html
4f4cba1c2a9c655.html
4f4cba1c2a9c656.html
4f4cba1c2a9c657.html
4f4cba1c2a9c658.html
4f4cba1c2a9c659.html
4f4cba1c2a9c660.html
4f4cba1c2a9c661.html
4f4cba1c2a9c662.html
4f4cba1c2a9c663.html
4f4cba1c2a9c664.html
4f4cba1c2a9c665.html
4f4cba1c2a9c666.html
4f4cba1c2a9c667.html
4f4cba1c2a9c668.html
4f4cba1c2a9c669.html
4f4cba1c2a9c670.html
4f4cba1c2a9c671.html
4f4cba1c2a9c672.html
4f4cba1c2a9c673.html
4f4cba1c2a9c674.xhtml