20
Ik werd vroeg wakker op de bank van de Richlers, maar dat hinderde niet omdat ze zelf ook mensen waren die vroeg opstonden. Ik hoorde even na zessen Horace Richler al in de keuken rondscharrelen. Vanaf de bank kon ik hem in zijn pantoffels en badjas bij de gootsteen zien staan. Hij liet water in een glas lopen en stopte wat pillen in zijn mond, daarna draaide hij zich om en slofte de trap weer op.
Toen hij weg was gooide ik de gehaakte deken van me af die Gretchen zelf gemaakt had, zoals ze me vertelde. Het ding was zo groot dat ik zou denken dat je minstens tweehonderd jaar nodig zou hebben om hem te maken. Hoewel ik wel het een en ander had ingepakt, had ik ervoor gekozen in mijn kleren te gaan slapen, en ik had alleen mijn jasje en schoenen uitgetrokken voor ik mijn hoofd neerlegde op het echte kussen – niet zo’n gehaakt geval – dat Gretchen me gebracht had.
‘Het spijt me dat we geen beter bed hebben dan de bank,’ had ze gezegd. ‘In de kamer van onze zoon kan niemand slapen. Die hebben we helemaal gelaten zoals hij was. En van de logeerkamer hebben we een rommelkamer gemaakt. We hebben niet vaak gasten.’ Ze dacht even na. ‘Ik geloof eerlijk gezegd dat we nog nooit een logé hebben gehad. U bent waarschijnlijk de eerste en de laatste.’
Een douche zou prettig zijn geweest, maar ik wilde niet lastig zijn. Ik pakte mijn reistas en ging naar de wc op de begane grond achter in het huis. Ik schoor me, poetste mijn tanden en maakte mijn haar nat zodat het weer plat lag. Toen ik de wc uit stapte, rook ik de geur van koffie.
Gretchen was aangekleed en stond in de keuken. ‘Goedemorgen,’ zei ze.
‘Goedemorgen.’
‘Hebt u goed geslapen?’
‘Best,’ zei ik. Ook al was ik vol zorgen geweest toen ik naar bed ging, mijn lichaam was uitgeput en ik was meteen vertrokken. ‘En u?’
Ze glimlachte, alsof ze niet wilde dat wat ze te zeggen had me zou kwetsen. ‘Niet zo goed. Uw nieuws was erg verontrustend. Het heeft een hoop nare herinneringen opgerakeld. Vooral bij Horace. Ik bedoel, het verlies van Jan was voor ons allebei verschrikkelijk, maar gezien de manier waarop…’
‘Ik begrijp het,’ zei ik. ‘Het spijt me. Maar ik had geen idee.’
‘Zoiets als dit… het raakt zo veel mensen. Ons, onze familie, de school van Jan. Haar kleuterjuf, juffrouw Stephens, moest een week ziekteverlof opnemen, zo ontdaan was ze. Alle kinderen in haar klas waren er kapot van. Het meisje dat haar geduwd heeft… Vandaag de dag zou ze waarschijnlijk therapie hebben gekregen. Misschien hebben haar ouders haar ook wel naar een therapeut gestuurd, wie zal het zeggen. Meneer Andrews, het hoofd van de school, heeft een kleine herinneringsplaquette laten aanbrengen voor Jan. Maar ik ben er nooit naar wezen kijken en Horace... die kon er helemaal niet tegen. Hij wilde al dat gedoe niet, hij wilde alleen maar dat ze hem in de gevangenis zouden zetten of zo, zoals hij gisteravond al zei. Zo veel mensen zijn hierdoor geraakt.’
‘En nu ik ook.’
‘En nu u ook. Koffie?’
‘Graag.’
‘Maar met u,’ zei Gretchen, ‘is het iets anders.’
Ze vulde een kop met koffie uit een glazen koffiepot terwijl ik wachtte tot ze doorging.
‘U kende onze Jan niet. Helemaal niet. U kent niemand van ons. En toch… nu zit u hier en is er op de een of andere manier een band tussen ons.’
Ik schonk wat melk bij de koffie, keek hoe de vloeistoffen zich vermengden zonder dat ik roerde, en knikte. ‘En ik snap niet hoe dat zit.’
Gretchen legde haar handen plat op het aanrecht, een gebaar dat leek aan te kondigen dat ze een belangrijke mededeling had te doen, of in elk geval iets onomwonden wilde zeggen. ‘Meneer Harwood, wat is er met uw vrouw gebeurd, volgens u?’
‘Ik weet het niet,’ zei ik naar waarheid. ‘Ik ben bang dat ze zichzelf iets heeft aangedaan.’
Het duurde een halve seconde voor Gretchen begreep wat ik bedoelde. ‘Maar als ze dat niet heeft gedaan en u vindt haar levend en wel terug…’ Gretchen worstelde kennelijk met iets.
‘Ja?’
‘Laten we zeggen dat u haar vindt… en alles goed is met haar. Wordt het dan weer hetzelfde?’
‘Ik ben bang dat ik u niet helemaal begrijp.’
‘Uw vrouw kan Jan Richler niet zijn. Dat is toch duidelijk?’
Ik keek van haar weg.
‘Als ze niet de vrouw is voor wie u haar altijd gehouden hebt, hoe kan het dan weer hetzelfde worden?’
‘Misschien,’ zei ik langzaam, ‘is er een vergissing in het spel. Misschien is er een verklaring voor dit alles die niet meteen in het oog springt.’
Gretchen keek me strak aan. ‘Wat voor verklaring?’
‘Ik weet het niet.’
‘Waarom zou iemand de identiteit van iemand anders aannemen? Waarom zou iemand dat doen?’
‘Ik weet het niet.’
‘En waarom zou ze, van alle mensen wier identiteit ze kon nemen, ze juist die van mijn dochter nemen?’
Weer wist ik het niet.
‘Horace had gelijk, gisteravond, toen hij vroeg hoe iemand dat ons meisje kon aandoen. Hoe kan iemand haar op zo’n manier gebruiken? Het enige wat we nog van haar hebben is haar naam, en de herinnering aan haar. En dan probeert iemand jaren later die van ons af te pakken?’
‘Ik weet zeker dat Jan…’ De naam bleef in mijn keel steken. ‘Ik weet zeker dat er een verklaring is. Ik weet zeker dat als mijn vrouw om de een of andere reden een andere naam heeft aangenomen, ze u of uw man of de herinnering aan uw dochter geen kwaad wilde doen.’
Waar had ik het in godsnaam over? Waar dacht ik aan?
‘Stel,’ zei ik, hardop denkend, en heel langzaam, ‘dat ze om de een of andere reden van identiteit moest wisselen. En dat de naam die haar toen gegeven is, die ze aan moest nemen, toevallig die van uw dochter is.’
Gretchen keek me sceptisch aan. Ik keek naar mijn onaangeroerde koffie.
‘Horace kon vannacht niet slapen,’ zei ze. ‘Het was niet alleen omdat hij van streek was. Hij was boos. Boos dat iemand zoiets kon doen. Boos op uw vrouw. Zelfs al kent hij haar niet.’
‘Ik kan alleen maar hopen,’ zei ik, ‘dat u de kans krijgt om haar in haar gezicht te zeggen wat u ervan vindt.’
Voor ik wegging, schreef ik – voor het geval Jan hier toch zou komen opdagen – de telefoonnummers van mijn vaste lijn en mijn mobieltje op, mijn adres, en het telefoonnummer van mijn ouders en hun adres.
‘Alstublieft, neem contact op als er iets gebeurt,’ zei ik.
Gretchen suste me met een glimlach, alsof ze wist dat ze echt geen nieuws voor mij zou hebben.
Mijn mobiele telefoon ging over op de terugweg. Het was mijn moeder.
‘Wat is er gebeurd?’ zei ze. ‘We zijn ontzettend ongerust, vroegen ons steeds af waarom je niet belde.’
‘Ik ben over een paar uur weer thuis,’ zei ik.
‘Heb je haar gevonden?’
‘Nee.’
‘En de Richlers? Heb je hen gevonden?’
‘Ja,’ zei ik.
‘Is Jan bij ze langs geweest? Hebben ze van haar gehoord?’
‘Nee,’ zei ik. Ik wilde er niet over uitweiden. Ik was bijna bang om te vragen hoe het met Ethan was, gezien zijn onbesuisde aard, maar ik vroeg toch naar hem.
‘Het gaat prima met hem. We dachten vanochtend dat er een vrachtwagen tegen het huis was gereden, maar het was Ethan die van de trap sprong. Je vader is nu met hem in het souterrain om…’
‘Heeft pa hem opgesloten?’
Mijn moeder lachte. ‘Je vader en hij zitten in het souterrain te praten over de treinbaan die ze gaan bouwen.’
‘Mooi. Ik rij onderweg even langs huis, en dan kom ik Ethan halen.’
‘Ik hou van je,’ zei ma.
‘Ik hou ook van jou.’
De snelweg is een prima plek om je geest vrij te laten zweven. Je zet je auto op de cruisecontrol, en je hersens ook, als je dat wilt. Maar mijn gedachten buitelden over elkaar heen. En ze cirkelden allemaal om hetzelfde.
Waarom had mijn vrouw de naam en het geboortebewijs van een kind dat jaren geleden op vijfjarige leeftijd gestorven was?
Het was meer dan een krankzinnig toeval. Dit was geen geval van twee mensen die toevallig dezelfde naam hadden. De gegevens van het geboortebewijs van Jan hadden me naar de Richlers gevoerd.
Ik dacht na over de dingen waarover ik tegenover Gretchen gespeculeerd had. Dat Jan misschien een nieuwe identiteit had moeten aannemen.
Ik probeerde daar een logisch verhaal van te maken. Jan Richler, de Jan Richler met wie ik getrouwd was, de vrouw met wie ik al zes jaar samen was, de vrouw met wie ik een kind had, was niet echt Jan Richler.
Het was amper een geheim dat als je de naam wist van iemand die jong gestorven was, je daar gemakkelijk een nieuwe identiteit mee kon opbouwen. Ik had lang genoeg voor een krant gewerkt om te weten hoe je zoiets aanpakt. Je vraagt om een extra kopie van het geboortebewijs van de overledene, aangezien geboortebewijzen en overlijdensakten vaak niet aan elkaar gekoppeld zijn, zeker zo’n twintig, dertig jaar geleden niet. En met dat geboortebewijs kun je andere identiteitsbewijzen verkrijgen. Een persoonsnummer. Een bibliotheekkaart. Een rijbewijs.
Het was niet onmogelijk voor iemand om iemand anders te worden. Mijn vrouw was Jan Richler geworden, en toen ze mij tegenkwam en met me trouwde, werd ze Jan Harwood.
Maar daarvoor moest ze iemand anders zijn geweest.
En wat was de meest waarschijnlijke reden om afscheid te nemen van je eigen leven en iemand anders te worden?
Een woord schoot me ogenblikkelijk te binnen. Getuigenbescherming.
‘Jezus christus,’ zei ik hardop in de lege auto.
Misschien was dat het. Jan had in een proces getuigd. Tegen wie? De maffia? Was het ooit iets anders dan de maffia? De Hell’s Angels misschien? Het moest iemand of een organisatie zijn die over de middelen beschikte om haar op te sporen en wraak op haar te nemen.
En in dat geval moesten de autoriteiten een nieuwe identiteit voor haar creëren.
Dat was het soort geheim waarvan zij het gevoel kon hebben dat ze het me nooit zou kunnen vertellen. Misschien was ze bang dat als ik het wist, ik mezelf zou blootstellen – en, nog belangrijker, Ethan zou blootstellen – aan risico’s waarvan ik me geen voorstelling kon maken.
Geen wonder dat ze dat geboortebewijs had verstopt. Dat ik het zou vinden en haar dekmantel zou verknallen was wel het laatste wat ze wilde. Niet om wat dat voor haar zou betekenen, maar om wat het voor ons als gezin kon betekenen.
En als zij een beschermde getuige was, ertoe veroordeeld een nieuw leven te beginnen, op een nieuwe plek, wat had dat dan met haar verdwijning te maken, als het daar iets mee te maken had?
Was iemand erachter gekomen wie ze was? Dacht ze dat ze op het punt stond ontmaskerd te worden? Had ze de benen genomen om haar leven te redden?
Maar als dat zo was, waarom had ze er mij dan niets over verteld?
Wat dan ook?
En als Jans leven in gevaar was, deed ik er dan wel goed aan om te proberen haar te vinden? Zou ik uiteindelijk dan niet degene of degenen die haar kwaad wilden doen naar haar toe leiden?
Aangenomen natuurlijk dat mijn theorie dat Jan in een getuigenbeschermingsprogramma zat niet volkomen flauwekul was.
Ik moest Barry Duckworth vertellen wat ik ontdekt had. Hij had ongetwijfeld connecties, mensen die hem zouden kunnen vertellen of Jan onder een andere naam ooit de kroongetuige was geweest in een belangrijk proces. Misschien…
Mijn telefoon ging over. Ik had hem op de stoel naast me gelegd, dus ik kon hem makkelijk pakken.
‘Ja?’
‘Dave?’
‘Ja.’
‘David, jezus, je bent groot nieuws en je laat verdomme je eigen krant er niets van weten?’
Brian Donnelly, van de stadsredactie.
‘Brian,’ zei ik.
‘Waar zit je?’
‘De I-90. Op de terugweg uit Rochester.’
‘Man, wat verschrikkelijk,’ zei hij.
‘Ja,’ zei ik. ‘Jan is al ongeveer…’
‘Ik bedoel, toen de politie met het persbericht kwam, was de krant al naar bed. Dus nu is het op radio en tv, maar hebben wij niets, en het gaat nog wel om een van onze eigen mensen! Madeline is razend. Wat is er verdomme aan de hand? Had je ons niet kunnen bellen?’
‘Sorry, Brian,’ zei ik zonder een spier te vertrekken. ‘Ik weet niet wat me bezielde.’
‘Hoor eens, ik geef je Samantha, voor wat quotejes van jou voor het hoofdartikel, maar ik wil weten of je iets in de eerste persoon wilt schrijven: “Mysterie rond Standard-verslaggever”. Zoiets. Ik wil niet lomp overkomen, maar…’
‘Maak je geen zorgen,’ zei ik.
‘Maar een verhaal in de eerste persoon zou echt geweldig zijn. We hebben weinig losgekregen van de politie over wat er precies gebeurd is, en dat kun jij dan een beetje voor ons invullen, en weet je, misschien helpt dit wel om haar, om eh, eh...’
‘Jan,’ zei ik.
‘Precies, om Jan te vinden. Dus als jij…’
Ik klapte de telefoon dicht en gooide hem op de stoel naast me. Een paar seconden later ging hij weer over. Ik klapte hem open en hield hem bij mijn oor.
‘Dave? Met Samantha.’
‘Hoi, Sam.’
‘Ik hoorde wat Brian tegen je zei. Mijn god, het spijt me ontzettend. Hij is de grootste hufter die er bestaat. Ik kan niet geloven dat hij gezegd heeft wat hij gezegd heeft.’
‘Ja, het is me er eentje.’
‘Wordt Jan nog steeds vermist?’
‘Ja.’
‘Kun je erover praten? Is er iets wat je erover kunt zeggen? Om openbaar te maken?’
‘Alleen dat ik hoop dat ze snel weer thuiskomt.’
‘De politie doet hier erg vreemd over, dat moet ik je wel even zeggen,’ zei ze.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik.
‘Gewoon, ze houden hun mond stijf dicht. Duckworth leidt het onderzoek. Ken je hem?’
‘Sam.’
‘O ja, dat is een stomme vraag. Hij laat bijna niets los, hoewel we wel begrepen hebben dat het in Five Mountains is gebeurd. Klopt dat?’
‘Sam, ik ben op weg naar huis. Ik ga naar Duckworth toe als ik terug ben, en dan weten we misschien meer. Ik had, eerlijk waar, niet verwacht dat ze eerder dan vanmorgen een persbericht zouden brengen. Ik ben ook totaal overvallen door het nieuws gisteravond.’
‘Oké. En dan tussen ons. Hoe gaat het met je?’
‘Niet best.’
‘Hoor eens, ik bel je straks nog wel, oké? Dan heb je even tijd om op adem te komen.’
‘Bedankt, Sam.’
Even voor twaalven reed ik mijn oprit op.
Toen ik binnen was, riep ik Jans naam. Voor het geval dat.
Niets.
De laatste dertig kilometer had ik aan niets anders kunnen denken dan het geboortebewijs dat ik gevonden had. Ik moest het nog eens zien. Ik moest voor mezelf bewijzen dat ik het me niet verbeeld had.
Voor ik naar boven ging checkte ik mijn antwoordapparaat of er boodschappen waren achtergelaten. Het waren er vijf. Allemaal van verschillende media die een interview wilden. Ik bewaarde alle boodschappen met de gedachte dat ik op een gegeven moment misschien zo veel mogelijk interviews zou willen geven als dat betekende dat meer mensen zouden weten dat Jan vermist werd.
Toen ging ik naar boven.
Ik deed de linnenkast open en haalde alles wat op de bodem stond eruit. Ik kroop in de kast en wrikte de plint aan de achterkant los met een schroevendraaier die ik uit een keukenla had gehaald.
De envelop, met een geboortebewijs van Jan Richler en een sleutel, was er niet meer.