46
Niet lang na mijn gesprek met Gretchen Richler werd ik onverwacht gebeld.
Ik pakte de telefoon bij de eerste keer overgaan. ‘Hallo?’
‘Meneer Harwood?’ Een vrouwenstem, die me vaag bekend voorkwam.
‘Ja?’
‘U bent niet langer de juiste persoon voor dit verhaal.’
‘Wat? Met wie spreek ik?’
‘Ik heb u de informatie over de hotelrekening van meneer Reeves gestuurd. Zodat u erover kon schrijven. Waarom hebt u dat niet gedaan?’
Ik moest me even bezinnen. ‘Hij heeft het terugbetaald aan Elmont Sebastian,’ zei ik. ‘Mijn redacteur vond dat daarmee de bodem uit het verhaal viel.’
‘Nou, geef dat lijstje dan maar aan iemand anders, iemand die het artikel kan schrijven. Ik heb de krant gebeld en ze zeiden dat u vrij had, of geschorst was, omdat uw vrouw verdwenen is. En ik wil niet dat iemand die misschien zijn vrouw vermoord heeft, aan dit verhaal werkt. Sorry, hoor.’
‘Lijstje? Waar hebt u het over? Een lijstje?’
Aan de andere kant van de lijn werd er gezucht. ‘Dat ik u toegestuurd heb.’
Ik klopte op de zak van mijn jasje en voelde de enveloppen die ik erin gepropt had toen ik de Standard verliet. Ik haalde ze tevoorschijn. Een bevatte mijn salarisstrookje, een ander was een persbericht van een zeepfabriek, en de derde was een gewone witte envelop, in blokschrift aan mij geadresseerd, zonder afzender. Ik scheurde hem open en haalde er een enkel vel papier uit, dat ik openvouwde.
‘Meneer Harwood?’
‘Wacht even,’ zei ik. Ik nam de handgeschreven lijst vluchtig door. Het waren namen van raadsleden van Promise Falls, met bedragen erachter. Die liepen van nul tot vijfentwintigduizend dollar.
‘Jezus,’ zei ik. ‘Is dit echt zo? Zijn dit de bedragen die Elmont Sebastian aan die mensen betaald heeft?’
‘Ziet u het nu pas?’ zei de vrouw. ‘Dat bedoel ik nou. Daarom moet iemand anders ermee aan de slag. Die klootzak van een Elmont heeft me net één keertje te veel belazerd en ik wil dat hij gepakt wordt. Als u een verhaal wilt schrijven, dan moet u maar eens aan de vrouwen bij Star Spangled Corrections vragen hoe ze het vinden om elke dag door mannelijke collega’s betast te worden zonder dat de directie er ook maar iets aan doet.’
Dus ze werkte voor Elmont. En ze had helaas gelijk, gezien mijn huidige situatie. Iemand anders moest dit artikel schrijven.
Ik vroeg: ‘Waarom bent u niet komen opdagen bij Lake George?’
‘Wat?’ zei ze. ‘Waar hebt u het over?’
‘Die e-mail die u me gestuurd hebt. Om elkaar daar te treffen?’
‘Ik weet niet waar u het over hebt,’ zei ze. ‘Ik ga echt niet met iemand afspreken. Denkt u dat ik dom ben of zo?’
Ze hing op.
Ik bleef even zitten, stopte het papier terug in de envelop en propte hem weer in mijn zak. Nog maar kort geleden zou ik een gat in de lucht gesprongen hebben, maar een goed verhaal was op dit moment niet echt een prioriteit voor me.
Maar één ding dat de anonieme belster gezegd had, bleef hangen. Ze had me niet gemaild om me bij Lake George te ontmoeten. Iemand anders had me daarnaartoe gelokt. Het was allemaal onderdeel van de valkuil waarin ik gelopen was. Het klopte helemaal met de theorie van Natalie Bondurant.
Jan.
Ik bracht het grootste deel van de rest van die dag door met zo veel mogelijk te weten komen over Constance Tattinger. Ik had maar weinig houvast. De familie Tattinger had in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw in Rochester gewoond, maar daarna waren ze volgens Gretchen Richler verhuisd.
Ik zei tegen pa dat ik het een en ander te doen had en hij zei dat voor hem hetzelfde gold. Hij ging de boel bij mij thuis repareren.
Hij belde mijn moeder en vertelde zachtjes wat er gebeurd was en dat hij de rest van de dag in mijn huis bleef, als zij dat goedvond. Dat betekende dat ze zonder zijn hulp op Ethan moest passen.
Ma zei dat het prima was, en toen vroeg ze mij aan de lijn.
‘Hoe is het met je?’ zei ze.
‘Ik word helemaal gek, maar verder gaat het wel,’ zei ik.
‘Je vader zegt dat je je huis kort en klein geslagen hebt.’
‘Ja. En dat voelde heel stom, tot pa iets vond wat ik over het hoofd had gezien. Ik denk dat ik een aanwijzing over Jan heb gevonden.’
‘Weet je waar ze is?’
‘Nee, maar ik denk dat ik weet wíé ze is. Het zou handig zijn als ik een computer had. Ik moet op zoek naar mensen die Tattinger heten.’
‘Je vader komt naar huis om extra gereedschap te halen. Ik zal mijn laptop aan hem meegeven.’
Ik bedankte haar en zei: ‘Er is iets ergs gebeurd, iets waarvoor ik me verantwoordelijk voel.’
Ma wachtte af tot ik verderging.
‘Horace Richler heeft geprobeerd zelfmoord te plegen. Ik heb herinneringen tot leven gewekt. En toen hij erachter kwam dat er iemand was... mijn vrouw... die de naam van zijn dochter gebruikte, was dat te veel voor hem.’
‘Maar je doet wat je moet doen,’ zei ma. ‘Het is jouw schuld niet, wat er met dat dochtertje van die man gebeurd is. En wat Jan al dan niet gedaan heeft, is ook jouw schuld niet. Je moet de waarheid achterhalen, en dat kan moeilijk zijn voor sommige mensen.’
‘Ik weet het. Maar de Richlers deugen. Het zijn beste mensen.’
‘Doe wat je moet doen,’ zei ma.
Ik zei tegen pa dat hij ma’s laptop niet moest vergeten. Hij maakte al een lijstje van de dingen die hij nodig had en schreef onderaan ‘laptop’.
‘Zo terug,’ zei hij.
Ik belde Samantha Henry op de Standard. ‘Wil je iets voor me doen?’ vroeg ik.
‘Zeg het maar,’ zei ze.
‘Ik wil dat je bij de politie, en verder waar dan ook, nagaat of de naam Constance Tattinger iets oplevert.’
‘Spel het even.’
Dat deed ik.
‘En wie is deze Constance Tattinger?’
‘Dat zeg ik liever niet,’ zei ik.
‘O, oké,’ zei ze. ‘Je bent dus geschorst, de politie denkt dat je je vrouw vermoord kunt hebben, we schrijven zelfs stúkken over jou, over een van onze eigen collega’s, en dan wil je dat ik informatie voor je inzamel zonder dat je me vertelt waarom.’
‘Ja, daar komt het wel op neer,’ zei ik.
‘Oké,’ zei Sam. ‘Heb je nog iets meer dan een naam? Geboortedatum?’
‘15 april 1975.’
‘Mooi. Nog iets?’
‘Niet echt. Geboren in Rochester. Ik denk dat haar ouders verhuisd zijn toen ze nog klein was.’
‘Ik bel je als ik iets heb.’
‘Bedankt, Sam. Ik sta bij je in het krijt.’
‘Inderdaad,’ zei ze. ‘Als we hier nog iets van journalistieke ethiek hadden, dan zou ik me hier nog zorgen om gaan maken.’
‘Nog iets,’ zei ik. ‘Dat verhaal over Sebastian en Reeves waar ik aan werkte?’
‘Ja?’
‘Dat mag jij hebben. Ik heb iets waarmee we het verhaal eindelijk kunnen openbreken. Een lijstje met betalingen aan verschillende gemeenteraadsleden.’
‘Wát?’
‘Ik kan het niet onder me houden, ik weet niet wanneer ik terugkom en dit verhaal moet zo snel mogelijk verteld worden. Jij moet het doen. Ik hou het lijstje bij me, je krijgt het de volgende keer als ik je zie, kijk maar of je die bedragen op de een of andere manier bevestigd kunt krijgen.
‘Hoe ben je aan die lijst gekomen?’
‘Ik vertel het later allemaal wel, goed? Ik moet nu ophangen.’
‘Oké,’ zei Sam. ‘Heel erg bedankt. En ik ga voor je achter die naam aan.’
‘Fijn,’ zei ik, en ik hing op.
Pa was binnen een uur terug. Hij bracht zijn gereedschapskist naar binnen, een zaag, een aantal stukken plint die hij waarschijnlijk al sinds God de bomen had uitgevonden in zijn garage bewaarde, en ging naar boven. Al snel hoorde ik hem hameren.
Ik pakte ma’s laptop, zette hem aan en begon met de onlinetelefoongidsen. Er waren helemaal niet zo veel mensen die Tattinger heetten in de Verenigde Staten – ongeveer vijfendertig – en maar vijf Tattingers met de voorletter ‘M’. Ze woonden in Buffalo, Boise, Catalina, Pittsburgh en Tampa.
Ik begon te bellen.
Bij de nummers in Buffalo en Boise nam er iemand op. Dat waren niet de mensen die het abonnement hadden, maar ik kreeg te horen dat de Tattinger in Buffalo een Mark was, en die in Boise een Miles.
Ik was op zoek naar Martin.
In beide gevallen vroeg ik of ze ene Martin Tattinger kenden, die met zijn vrouw Thelma een dochter Constance had.
Nee, en nog eens nee.
Bij de nummers in Catalina en Pittsburgh nam er niemand op, en het nummer in Tampa was afgesloten.
Ik nam aan dat ik later op de dag nog wel iemand zou bereiken op de andere nummers, als de mensen thuiskwamen van hun werk. Ondertussen probeerde ik erachter te komen op welke school Jan Richler en Constance Tattinger gezeten hadden. Ze konden samen niet verder zijn gekomen dan de kleuterschool of de eerste groep. Ik bekeek de Google-kaart van de buurt van de Richlers, vond de namen van twee basisscholen daar en noteerde de nummers.
Toen ik het eerste intoetste, realiseerde ik me dat het augustus was. De scholen zouden pas over een paar weken beginnen. Maar ik wist ook, van vrienden van me in het onderwijs, dat er vaak al leerkrachten aanwezig waren in de maand voor de eerste schooldag, om het nieuwe schooljaar voor te bereiden.
Bij de eerste school kreeg ik de adjunct-directrice aan de lijn, maar haar school, vertelde ze me, bestond nog niet in de jaren tachtig. Hij was pas halverwege de jaren negentig gebouwd.
Terwijl ik wachtte tot er iemand bij de andere school opnam, probeerde ik in gedachten het gesprek dat ik met de Richlers bij hen thuis had gevoerd nog eens af te draaien. Gretchen had het erover gehad hoe kapot iedereen was geweest van de dood van hun dochtertje, onder anderen de kleuterjuf.
Ze had een naam genoemd. Stevenson? Zoiets.
Een oudere vrouw nam op. ‘Met Diane Johnson, van het secretariaat.’
Ik zei eerst dat ik blij was dat ik iemand op school aan de lijn kreeg, en toen begon ik met mijn verhaal dat ik informatie zocht over Constance Tattinger, die in 1980 – kort – op deze school gezeten had.
‘Met wie spreek ik?’ vroeg ze.
Ik wilde dat liever niet zeggen, aangezien zelfs CNN bericht had over de verdwijning van Jan, en mijn naam en kop waren op de buis verschenen. Maar mijn naam en telefoonnummer stonden waarschijnlijk toch wel op de display van Diane Johnsons telefoon.
‘Met David Harwood,’ zei ik. ‘Ik heb niet op school gezeten in Rochester, maar ik probeer Constance, of haar ouders, op te sporen vanwege een noodgeval in de familie.’ Ik benadrukte die laatste woorden, in de hoop dat ze zo ernstig zouden klinken dat Diane Johnson me zou willen helpen zonder een hoop vragen te stellen.
Ze zei: ‘Nou, 1980 was het jaar voor ik hier begon, dus ik kan niet zeggen dat ik me die naam herinner.’
‘Ik denk dat ze alleen maar bij jullie op de kleuterschool heeft gezeten,’ zei ik. ‘Haar ouders hebben haar van school gehaald en zijn verhuisd. Ze was bevriend met een meisje dat Jan Richler heette.’
‘O, wacht eens eventjes,’ zei Diane Johnson. ‘Die naam ken ik wel. We hebben een gedenksteen voor haar in de muur bij mijn kantoortje. Dat was het kind dat door een auto is overreden.’
‘Dat klopt.’
‘Haar vader zat achter het stuur. Hij reed geloof ik achteruit de oprit af.’
‘Ja, inderdaad.’
‘Wat verschrikkelijk, hè. Zelfs al werkte ik hier nog niet, ik herinner me er toch nog wel het een en ander van. Ze zeiden dat ze misschien wel voor die auto geduwd was.’
‘Ja,’ zei ik. ‘En over dat meisje bel ik. Constance Tattinger.’
‘O jee, het is zo lang geleden.’
‘U begrijpt wel dat het moeilijk is om iemand te vinden als je haar zo lang geleden al uit het oog verloren bent.’
‘Ja, maar ik weet echt niet hoe ik u kan helpen.’
‘Heeft de school geen archief? Waarin informatie over Constance te vinden is? Waar ze naartoe is verhuisd, misschien?’
Op de achtergrond ging er een paar seconden een bel af. Toen het geluid verstomd was zei Diane Johnson: ‘Ze testen hem vandaag.’ Daarna: ‘We hebben geen dossiers van zo lang geleden hier op school. Misschien wel bij de overkoepelende stichting, maar ik vraag me af of u daar inzage in zult krijgen.’
‘O,’ zei ik.
‘Herinnert u zich de naam van de leerkracht nog?’
Ik dacht diep na. ‘Ik zou zeggen, Stevenson.’
‘O. Kan dat niet Stephens zijn geweest, met ph?’
‘Dat zou best kunnen.’
‘Tina Stephens was de kleuterjuf toen ik hier kwam werken. Ze is hier nog een paar jaar gebleven en vervolgens is ze bij een andere school gaan werken.’
‘Hebt u de naam van die school?’
‘Dat weet ik niet zo een-twee-drie, maar je hebt kans dat ze daarna nog op een heleboel andere scholen heeft gewerkt. Leerkrachten wisselen vaak van baan.’
‘Zou ik de overkoepelende stichting kunnen bellen?’
‘Ik kan u wel vertellen dat ze getrouwd is. Laat me even denken. Met een heel leuke man. Hij werkte voor Kodak, geloof ik. Maar ach, daar heeft iedereen wel eens gewerkt.’
‘Weet u nog hoe hij heet?’
‘Wacht eventjes, misschien weet iemand anders hier op kantoor het.’ Ik hoorde hoe ze het toestel neerlegde. Ik klemde de telefoon vast en drukte hem tegen mijn oor terwijl pa boven zat te hameren en te zagen.
Diane Johnson kwam weer aan de lijn en zei: ‘Pirelli. Dat was het. Frank Pirelli.’
Ik schreef de naam op. ‘Dank u wel,’ zei ik. ‘U hebt me geweldig geholpen.’
Ik vond al snel het nummer van F. Pirelli in Rochester op internet en toetste het in. De telefoon ging drie keer over en sprong toen op het antwoordapparaat. ‘Hoi, u spreekt met de voicemail van Frank en Tina Pirelli. We kunnen nu niet aan de telefoon komen, maar laat u alstublieft een boodschap achter.’
Dat deed ik niet. Ik had het gevoel dat ik tijd zat te verknoeien.
De dag sleepte zich voort.
Op een gegeven moment zei mijn vader dat hij iets moest eten, dus hij ging de deur uit en kocht een paar stokbroodjes met gehaktballetjes en provolone voor ons. We namen pauze en aten de stokbroodjes aan de keukentafel.
‘Bedankt,’ zei ik.
‘Dat stelt toch niets voor, gewoon een broodje.’
‘Ik heb het niet over de broodjes.’
Pa keek verlegen en deed de koelkast open om te zien of er nog bier was.
Die middag laat, nadat ik het nummer in Catalina voor de tweede keer zonder succes had ingetoetst, ging de telefoon over. Ma zei: ‘Ethan wil je spreken.’ Er klonk wat gedoe met de telefoon en toen: ‘Pap?’
‘Hé, kerel, hoe gaat het?’
‘Ik wil naar huis.’
‘Dat kan heel gauw,’ zei ik.
‘Oma zegt dat ik hier de hele dag moet blijven.’
‘Dat klopt.’
‘Maar ik ben hier al heel veel dagen.’
‘Ethan, het zijn maar een paar daagjes.’
‘Wanneer komt mama thuis?’
‘Dat weet ik niet,’ zei ik. ‘Ben je wel lief voor oma?’
Een korte aarzeling. ‘Ja.’
‘Wat heb je uitgehaald?’
‘Ze was boos op me omdat ik van de trap af sprong.’
‘Is dat alles?’
‘Ja. Nu speel ik met het hout.’
‘Het hout?’
‘Dat krokettenhout.’
Ik glimlachte. ‘Speel je croquet met oma?’
‘Nee, ze zegt dat haar rug pijn gaat doen als ze de bal slaat.’
‘Hoe speel je dan in je eentje?’
‘Ik sla die houten bal door de poortjes. Ik kan hem heel ver laten rollen.’
‘Mooi,’ zei ik. ‘Maakt oma het avondeten klaar?’
‘Ik geloof het wel. Ik ruik iets. Oma! Wat eten we vanavond?’ Ik hoorde mijn moeder iets zeggen. Toen zei Ethan: ‘Stoofvlees.’ Hij fluisterde: ‘Daar doet ze wortels in.’
‘Probeer maar één worteltje te eten. Dat is goed voor je. Doe het maar voor oma.’
‘Oké.’
‘Hoe laat staat het eten op tafel?’
Ethan riep weer een vraag. ‘Om zeven uur,’ zei hij.
‘Oké. Tot straks dan, hè?’
‘Oké.’
‘Ik hou van je,’ zei ik.
‘Ik ook van jou,’ zei hij.
‘Oké. Dag, man.’
‘Dag pap.’
En hij hing op.
Ik probeerde het nummer van de Pirelli’s in Rochester weer.
‘Hallo?’ Een vrouwenstem.
‘Hoi,’ zei ik. ‘Ik ben op zoek naar Tina Pirelli.’
‘Daar spreekt u mee.’
Ik probeerde niet te laten merken hoe gespannen ik was. ‘Is dit de Tina Pirelli die vroeger lesgaf op een kleuterschool in Rochester?’
‘Dat klopt.’ Er kroop iets van achterdocht in haar stem. ‘Met wie spreek ik?’
‘Mijn naam is David Harwood en ik probeer iemand te vinden die volgens mij vroeger, heel kort, een leerling van u was.’
‘David hoe?’
‘Harwood. Ik bel vanuit Promise Falls.’
‘Hoe bent u aan mijn nummer gekomen?’
Ik vertelde haar in het kort hoe dat gegaan was.
‘En wie probeert u te vinden?’ vroeg ze.
‘Constance Tattinger.’
Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Ik herinner me haar nog wel,’ zei Tina Pirelli rustig. ‘Waarom probeert u haar te vinden?’
Ik had overwogen of ik een verhaaltje zou verzinnen, maar ik had besloten dat het beter was om eerlijk te zijn. ‘Ze is later mijn vrouw geworden,’ zei ik. ‘En ze wordt vermist.’
Ik kon horen dat Tina haar adem inhield. ‘En u denkt dat ik kan weten waar ze is? Ik heb haar zo’n dertig jaar geleden voor het laatst gezien, schat ik, toen ze nog een klein meisje was.’
‘Dat begrijp ik,’ zei ik. ‘Maar hebben haar ouders toen ze weggingen uit Rochester gezegd waar ze naartoe verhuisden?’ Omdat ik tot nog toe geen geluk had gehad bij het opsporen van Martin Tattinger in de Verenigde Staten, vroeg ik me af of ze naar Canada verhuisd konden zijn, of naar Europa.
‘Gezien de omstandigheden,’ zei Tina Pirelli, ‘hadden ze weinig te zeggen. Tegen wie dan ook. Ze zijn gewoon verhuisd.’
‘De omstandigheden… daarmee bedoelt u het ongeluk?’
‘Dus daar heeft uw vrouw u over verteld,’ zei ze.
‘Ja,’ loog ik.
‘Die arme Constance. Iedereen gaf haar de schuld. Ook al was ze nog maar een kind. Haar ouders hebben haar van school gehaald en uiteindelijk zijn ze verhuisd. Ik heb geen idee waarheen. Het spijt me. U zei dat ze vermist wordt?’
‘Ze is gewoon verdwenen,’ zei ik.
‘Dat moet verschrikkelijk voor u zijn,’ zei ze.
‘Klopt.’
‘Ik heb Constance maar een paar weken in de klas gehad. Het ongeluk was in september. Maar het was een lief meisje. Rustig. En ik heb haar na het ongeluk nog maar één keer gezien.’
‘Hoe was ze toen?’ vroeg ik.
Tina Pirelli zweeg zo lang dat ik dacht dat de verbinding verbroken was. ‘Het was alsof ze opgehouden was met iets te voelen,’ zei ze toen.
Ik belde het nummer in Pittsburgh van M. Tattinger.
‘Hallo?’ Een mannenstem. Hij klonk alsof hij een jaar of zestig of ouder was.
‘Spreek ik met Martin Tattinger?’ vroeg ik.
Toen de man niet direct reageerde, vroeg ik het nog eens.
‘Nee,’ zei hij. ‘U spreekt met Mick Tattinger.’
‘En kan ik op dit nummer ook Martin Tattinger bereiken?’
‘Nee. Ik denk dat u het verkeerde nummer hebt.’
‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Maar misschien kunt u me helpen. Ik ben David Harwood. Ik bel vanuit Promise Falls, ten noorden van Albany. Ik ben op zoek naar Martin Tattinger, die getrouwd is met Thelma. Ze hebben een dochter die Constance heet en ik heb voor het laatst van ze gehoord toen ze nog in Rochester woonden, maar dat is al een hele tijd geleden. Bent u toevallig familie? Weet u waar ik Martin Tattinger kan vinden?’
‘De Martin Tattinger die u zoekt is mijn broer,’ zei hij met toonloze stem.
‘O,’ zei ik, ik kreeg weer moed.
‘Hij en Thelma zijn vaak verhuisd, ze zijn uiteindelijk in El Paso terechtgekomen.’
Ik had geen Tattinger in El Paso gevonden. ‘Hebt u het nummer van ze?’
‘Waarom wilt u hem bereiken?’ vroeg Mick Tattinger.
‘Het gaat om hun dochter Constance.’ Dit keer onthulde ik mijn relatie met haar niet. ‘Ik heb redenen om aan te nemen dat ze in moeilijkheden is, en we proberen contact op te nemen met haar ouders.’
‘Dat zal moeilijk gaan,’ zei Mick.
‘Hoezo?’
‘Ze zijn dood.’
‘O,’ zei ik. ‘Het spijt me. Ik had me niet gerealiseerd dat ze overleden zijn.’
Mick snoof. ‘Overleden, ja… dat is zacht uitgedrukt.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Ze zijn vermoord.’
‘Wat?’
‘Keel doorgesneden. Bij allebei. Terwijl ze op hun keukenstoelen vastgebonden zaten.’
‘Wanneer is dat gebeurd?’
‘Vier of vijf jaar geleden? Het is nu ook weer niet zo dat ik die datum op de verjaardagskalender heb gezet, hè.’
‘Hebben ze de dader gepakt?’ vroeg ik.
‘Nee,’ zei Mick Tattinger. ‘Wat is er met Connie?’
‘Constance… Connie wordt vermist,’ zei ik.
‘Tja, dat is niet bepaald een nieuwtje, hè. Ze wordt al jaren vermist. Martin en Thelma hadden toen ze stierven al in geen tijden meer iets van haar gehoord. Ze hadden geen idee wat er van haar geworden was. Ze is ervandoor gegaan toen ze zestien of zeventien was. Niet dat ik haar dat kwalijk kan nemen. Wilt u zeggen dat ze weer boven water is gekomen?’
‘Daar lijkt het wel op,’ zei ik.
‘Jezus nog aan toe,’ zei hij. ‘En waar is ze nu dan? Ze weet waarschijnlijk niet eens dat haar ouders dood zijn.’
‘Ik denk dat u daar wel eens gelijk in kunt hebben,’ zei ik.
‘Het zou haar misschien enige genoegdoening geven als ze het wist,’ zei Mick Tattinger. ‘Martin was dan wel mijn broer, maar het was een ongelofelijke klootzak. We gingen al jaren niet meer met elkaar om. Hij en Thelma verdienden nou niet bepaald een prijs voor hun ouderschap. Bij hem kwam er alleen maar bagger uit, zij zoop en deed verder helemaal niks; het was me het stel wel. Maar goed, dat wil niet zeggen dat ze hun lot verdiend hebben. Martin repareerde auto’s. Hij had een garage in El Paso. Voor zover ik weet eerlijke handel. Dus waarom zijn ze dan vermoord? Er is niets gestolen.’
‘Ik weet het niet,’ zei ik zacht.
‘Maar Connie leeft dus nog? Wat een verrassing! Ik dacht dat zij waarschijnlijk ook dood was.’
‘Waarom zegt u dat?’
‘Ik weet het niet. Ze was hartstikke verknipt. Dat kwam allemaal door een gebeurtenis toen ze nog heel klein was. Het heeft geen zin dat weer op te halen.’
‘Dat meisje dat overreden is op de oprit.’
‘O, daar weet u dus ook al van? Martin was voordien al een lul, maar na dat ongeluk werd het echt heel erg. Hij werkte voor een garage die van de oom van het dode meisje was. En die reageerde het op Martin af en ontsloeg hem. Martin gaf Connie de schuld. Dat is natuurlijk ergens wel begrijpelijk, maar ze was een klein kind. Toch hij bleef erover doorgaan tegen haar. Hij kreeg een baan bij een garage in een andere stad, maar daar kreeg hij de schuld toen iemand had ingebroken en een hoop gereedschap gestolen had. Hoewel Martin het niet gedaan had, dacht de directie dat hij het was en ze hebben hem ontslagen. Nu was hij dus twee keer ontslagen en het werd allemaal steeds erger. Hij heeft uiteindelijk ander werk gevonden, maar het maakte niet uit, hij gaf Connie overal de schuld van, alsof ze hem ongeluk bracht of zo.’ Mick zweeg even, hij probeerde zich iets te herinneren. ‘Hoe noemde hij haar ook weer? Hij had een naam voor haar.’
‘Hindy,’ opperde ik.
‘Ja, dat was het. Naar de Hindenburg.’
‘Hoe ging zij ermee om?’ vroeg ik.
‘De paar keer dat ik ze samen heb gezien was het een beetje vreemd.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Het was alsof… alsof ze ergens anders was.’
‘Sorry?’
‘Alsof ze er helemaal niet bij was. Het was alsof ze zich verbeeldde dat ze ergens anders was, of dat ze zelf iemand anders was. Ik denk dat dat haar manier was om te overleven.’
Ik luisterde en knikte.
‘Wie was u ook alweer?’ vroeg hij, en ik noemde nogmaals mijn naam. ‘Als u Connie vindt, vraagt u haar dan ons te bellen. Wilt u dat doen?’
‘Natuurlijk,’ zei ik.
‘Wat bent u eigenlijk? Een privédetective of zo?’
‘Verslaggever,’ zei ik. ‘Ik ben verslaggever.’
Pa kwam naar beneden naar de keuken.
‘Het moet zo langzamerhand etenstijd zijn,’ zei hij met een blik op de klok. Het was tien voor zeven. ‘Hoe laat moesten we van je moeder thuis zijn?’
Ik zei: ‘Wat?’
‘Wat heb je? Je ziet eruit alsof je een geest hebt gezien of zo.’
‘Zoiets, ja,’ zei ik.
De telefoon ging over. Ik keek op de display. Mijn moeder. Of misschien Ethan die er een tijdje geleden achter was gekomen hoe hij met de sneltoets op de telefoon van zijn grootouders kon bellen.
Ik nam op. ‘Ja?’
‘Ik kan hem nergens vinden,’ zei ma met trillende stem. ‘Ik kan Ethan niet vinden.’