Hoofdstuk 3
Het was donderdagmorgen bijna acht uur toen Colin het parkeerterrein achter het winkelcentrum in Kilburn High Street op reed. Hij stopte vlak bij de ingang en zag Doc in een gestolen Cortina doorrijden en in de achterste hoek parkeren. Even later had Doc de auto op slot gedaan en liep hij vlug door de koude ochtendlucht in zijn richting.
‘Brrr.’ Doc huiverde overdreven. Schuddend met zijn schouders en wrijvend in zijn handen kwam hij naast Colin zitten. ‘Wat is het hier koud.’
‘Auto goed?’ vroeg Colin, terwijl hij het sleuteltje omdraaide om de motor tot leven te laten komen.
‘Ja. We hebben hier een goed zicht. We krijgen ze meteen in het oog. Zien precies waar ze parkeren.’
‘Parkeren ze niet altijd op dezelfde plek?’
‘Nee.’ Doc schudde zijn hoofd. ‘Het staat hier meestal vrij vol als ze aankomen. Veel mensen die hier werken gebruiken dit terrein, en dan blijft hun wagen de hele dag staan. De wagen waarmee ze het geld ophalen komt even na tien uur, en de chauffeur zet hem altijd zo dicht mogelijk bij de voorkant.’
Colin zette de motor uit; Doc was prima om mee samen te werken, maar hij had zijn tekortkomingen. Hij keek naar drie gouden kettingen die opzichtig over Docs zwarte T-shirt hingen, de dikke schakels van een gouden armband met monogrammen die fel afstak tegen het dure leer van zijn jasje, en hij wou dat Doc evenveel aandacht aan zijn planning besteedde als aan zijn uiterlijk. ‘Dus ze kunnen een heel eind bij het voetpad vandaan komen te staan? Eigenlijk overal op het parkeerterrein?’
Doc hield zijn hoofd schuin en keek hem even aan. ‘Ja, ik heb ze daar al eens zien staan. Maar meestal lukt het ze wel een plekje in de tweede of derde rij te krijgen.’ Hij keek Colin vragend aan. ‘Heb je hier iets op tegen?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Colin. ‘Het idee is goed genoeg, maar ik ben er niet blij mee dat ze hier overal kunnen parkeren. Dat kan een probleem worden.’
Doc kneep zijn ogen halfdicht. ‘Wat voor probleem?’ wilde hij weten. ‘Ik heb dit uitgezocht. Het is een goeie klus, een simpele overval.’
‘De overval lijkt me simpel, dat geef ik toe,’ zei Colin. ‘Maar je hebt hier alleen die ene in- en uitgang en…’ Hij wees naar de toegangsweg. ‘… als ze toevallig bij de uitgang geparkeerd staan en hun chauffeur een beetje snel is… dan is er alle kans dat hij de vluchtweg blokkeert en jullie niet weg kunnen komen.’
‘Ja, ja.’ Doc knikte geërgerd. ‘Daar hebben we aan gedacht. Maar je weet hoe die dingen gaan: pats boem en wegwezen. We denken niet dat hun chauffeur zo snel reageert.’
‘Waarschijnlijk heb je gelijk,’ beaamde Colin, ‘maar toch staat het me niet aan. Waarom zorgen jullie er niet voor dat ze aan de voorkant parkeren? Jullie kunnen hun plaats voor ze uitkiezen.’
‘O, ja!’ Doc snoof. ‘Wilt u alstublieft hier parkeren, meneer?’ Hij praatte overdreven beleefd. ‘Als u zo goed zou willen zijn, kunnen we u veel gemakkelijker beroven. Kom nou, Colin!’ Hij snoof opnieuw.
‘Jullie hebben ze toch liever in de voorste rij?’ hield Colin vol.
‘Natuurlijk,’ antwoordde Doc. ‘Maar we kunnen niet zomaar een parkeerplek voor ze uitkiezen…’ Zijn stem stierf weg en hij keek Colin vragend aan, met diepe rimpels bij zijn ogen. ‘Of wel?’
Colin bedwong een zucht en wees naar de Cortina. ‘Je zet die wagen op de plek waar jullie ze willen hebben. Als ze komen aanrijden, ga je weg en dan pikken ze die plek in. Op die manier heb je ze precies waar je ze wilt hebben. Zelf rijd je weg en ga je ergens anders staan om het werk te doen.’ Hij knipoogde naar Doc. ‘Ja?’
Doc keek naar de Cortina en toen naar de lege parkeerplekken in de voorste rij. Langzaam keek hij heen en weer tussen die twee plaatsen. Intussen dacht hij na over wat Colin had gezegd. Toen tikte hij met zijn hand op het dashboard. ‘Goed idee! Dan sturen wij ze naar de goeie plek zonder dat ze het zelf weten. Geweldig!’ Hij maakte het portier open om uit te stappen. ‘Jij bent een slimme rotzak, Colin,’ zei hij grijnzend. ‘Een superslimme!’
Binnen enkele minuten had hij de Cortina in de voorste rij gezet, dicht bij de plaats waar het voetpad op het parkeerterrein uitkwam. Hij liep naar Colin terug.
‘Beter?’ Colin keek hem aan.
‘Ja,’ beaamde Doc. ‘Ideaal. Het is een handige plek voor hen en het is ver genoeg naar de kant om ons af te schermen van iemand die over het voetpad komt.’ Hij knikte tevreden. ‘Niet gek, jongen. Niet gek.’
Colin keek op zijn horloge. ‘We hebben bijna twee uur de tijd voordat we klaar moeten staan. Tijd genoeg om te ontbijten en de andere auto op te pikken.’
Om tien voor tien stond de wisselauto in een zijstraat in de buurt en Colin zette de anderen af voordat hij zijn eigen positie op het parkeerterrein innam. Toen hij zijn gestolen auto op zijn plaats zette, was hij één bonk zenuwen. Twee minuten later zag hij de anderen op het parkeerterrein aankomen en naar de Cortina lopen. Er daalde stilte over de geparkeerde auto’s neer. Met een droge mond en een onrustige maag keek hij op zijn horloge. Vijf voor tien.
Het was erg rustig op het parkeerterrein. In vijf minuten tijd kwam er maar één auto aanrijden; daar zat een oude dame in die vlug naar de winkels liep. Om acht over tien reed een donkerblauwe Rover het parkeerterrein op. Hij reed langzaam langs de rijen auto’s, op zoek naar een vrije plek. Colin zag de Cortina wegrijden toen de Rover eraankwam, en precies zoals hij had voorspeld, ging hun prooi op de vrijgekomen plek staan. Even later stapten er twee mannen uit. Een van hen droeg een stevige leren tas en ze liepen met ferme pas over het pad naar de drukke Kilburn High Road. Twee minuten later reed de Cortina het parkeerterrein weer op om zijn hinderlaagpositie in te nemen.
Zo op het oog liep alles op rolletjes, maar toch had Colin het onheilspellende gevoel dat er iets mis was. Eerst zei hij tegen zichzelf dat het normaal was dat hij last van de zenuwen had. Per slot van rekening, redeneerde hij, ging het je niet in je koude kleren zitten als je vier jaar in de gevangenis zat. Maar er klopte toch iets niet. Dat wist hij gewoon, en toen hij kippenvel kreeg bij het prikkende gevoel dat er gevaar dreigde, zag hij opeens de Wandsworth-gevangenis weer voor zich. Woedend schudde hij zijn hoofd om die gedachten te verdrijven. Er is geen gevaar bij, zei hij voor de derde of vierde keer tegen zichzelf, ik ben alleen maar de uitkijk. Toch ging dat onheilspellende gevoel niet weg.
Ga altijd af op je instinct, had een oude crimineel tegen hem gezegd. Als je je helemaal op één ding concentreert, krijgt je overlevingsinstinct de overhand. Dus als je die angst voelt, kijk dan goed om je heen.
Hij keek weer uit over het parkeerterrein en richtte zijn blik op de Cortina. Hij zag dat de ramen beslagen waren van de lichaamswarmte van de mannen die erin zaten. Net op dat moment veegde een hand wat condens van de voorruit, en plotseling had hij een ijskoud gevoel in zijn maag, want er drong iets tot hem door. Hij keek vlug naar een donkere Vauxhall die twee rijen voor hem stond en waarvan de ruiten ook beslagen waren. Hij zag nog net iets bewegen op de voorbank. Toen boog een donker silhouet zich vanaf de achterbank naar voren: minstens drie personen in die auto.
Een surveillanceteam! Ze keken… wachtten… Dat moesten wel smerissen zijn! Op de een of andere manier moest de politie lucht hebben gekregen van de overval, misschien was de kassier bezweken, misschien hadden ze de Cortina gesignaleerd. Hoe dan ook, het spel was uit. Colin zag iets op het voetpad bewegen en keek naar de twee mannen die met de zware geldtas tussen hen in terugkwamen.
Plotseling begon Colin te zweten. Hij verstrakte zijn greep op het stuur en deed zijn best om de levendige beelden uit de gevangenis die zich aan hem opdrongen uit zijn hoofd te zetten. Zijn wereld verschrompelde weer tot een kale cel van vier bij drie meter. Hij kon de gevangenis al bijna ruiken.
Inwendig kreunend vloekte hij op zichzelf. ‘Stomme idioot! Je had ze moeten zien zodra je kwam aanrijden. Hij sloeg met zijn vuist op het stuur, maar herkende het begin van paniek en deed zijn best zich te beheersen. Omdat hij er vrij zeker van was dat zijn eigen aanwezigheid onopgemerkt was gebleven, kwam hij sterk in de verleiding om zichzelf in veiligheid te brengen door gewoon weg te rijden. Maar hij maakte deel uit van de firma en wist dat hij er niet tussenuit kon knijpen.
De twee mannen met het geld naderden het eind van het voetpad.
Colin keek naar de Vauxhall en zag bleke, starende gezichten die tegen de ruiten waren gedrukt. Hij hoefde niet meer te hopen dat hij zich had vergist, en daarom startte hij de motor en reed, terwijl zijn zenuwen op het punt van knappen stonden, de rijstrook langs de rand van het parkeerterrein op.
De twee mannen hadden het eind van het voetpad bereikt en kwamen op het parkeerterrein. Op dat moment kwam de Cortina naar voren. Beide portieren aan de kant waar de mannen liepen waren al op een kier gezet en gingen nu nog verder open. De hoofden en schouders van twee gemaskerde mannen kwamen tevoorschijn. Colin zag een stoot uitlaatgas uit de Vauxhall komen en trapte hard op zijn gaspedaal. Met gierende banden vloog hij op de Cortina af, en intussen drukte hij op de claxon en wees naar de plotseling sneller rijdende Vauxhall. Hij zag de schrik op het gezicht van Doc en de grote ogen achter de maskers van Bert en Eddie. Nu kon hij niets meer doen. Hij had zijn plicht gedaan, schakelde terug en reed in volle vaart naar de uitgang.
Te laat! Voor zover hij nog twijfelde, deed hij dat nu niet meer: een politiewagen reed met grote snelheid het parkeerterrein op, de portieren al wijd open. Een andere politiewagen ging voor de ingang staan en versperde hem de weg.
Colin trapte op de rem, maakte een scherpe draai en reed verder het terrein op, tussen de geparkeerde auto’s door. Hij gaf gas, voelde de achterkant slippen en deed zijn best om de macht over het stuur te behouden, maar kon niet verhinderen dat hij tegen een auto aan slingerde, en toen tegen nog een. Een politiewagen doemde groot in zijn spiegeltje op, en vanuit zijn ooghoek zag hij allemaal mannen rennen: op het hele parkeerterrein heerste opeens een koortsachtige drukte.
De angst maakte Colin roekeloos en hij denderde weer tegen een auto aan en reed nu recht op de enige uitweg af: het voetpad. Hij dreunde tegen een betonnen paaltje midden op het pad aan en voelde dat het door de klap in stukken sprong. De motorkap deukte in alsof hij van aluminiumfolie was, en het verbrijzelde beton boorde zich in de grille, dreef metaal in de ventilator en verscheurde de radiateur. Een scherp stuk beton vloog over de motorkap en veranderde de hele voorruit in een wit masker. Colin stompte er met zijn vuist doorheen om een opening te maken, zodat hij tenminste nog iets kon zien van het pad dat voor hem lag. Maar na een paar meter, amper halverwege het pad, spoot er een verblindende straal stoom uit het verwrongen metaal en kwam de waggelende auto tot stilstand.
Colin sprong uit de verkreukelde auto en viel bijna toen hij om het open portier heen dook. Hij rende over het voetpad, aangespoord door loeiende claxons en harde, opgewonden kreten. Er stonden nu mensen aan het eind van het voetpad; ze keken naar de herkomst van al dat lawaai en tumult. Even later was hij bij hen en haalde hij uit naar een man die hem schijnbaar opzettelijk in de weg ging staan. Toen was hij door het groepje mensen heen, het brede trottoir van het winkelcentrum op. Hij ging naar links en rende een paar meter om uit het gezichtsveld van zijn achtervolgers te komen.
Er was nog niemand van het voetpad gekomen, maar hij wist dat ze alleen maar even waren vertraagd door de achtergelaten auto en niet meer dan enkele seconden achterstand op hem konden hebben. Wanhopig stortte hij zich in de stroom van het verkeer, zonder zich iets aan te trekken van het geclaxonneer van woedende automobilisten. Midden op de weg kwam hij bijna onder de wielen van een gigantische rode bus. Hij voelde een dreun tegen zijn heup, en toen wankelde hij het trottoir aan de overkant op, waarbij hij over de hoge stoeprand struikelde en op zijn knie viel. Een oudere man hielp hem afkeurend mompelend overeind en zijn verstandige waarschuwingen hingen nog in de lucht toen Colin zich lostrok en verder rende. De brede verkeersstroom isoleerde hem nu van de verwarring aan de kant van de straat waar hij vandaan was gekomen.
Met bonkend hart dwong hij zich in een regelmatig tempo te lopen. Hij ging een hoek om, en toen nog een hoek. Zo maakte hij de afstand tussen hem en het parkeerterrein steeds groter, en intussen dacht hij koortsachtig na. De politie zou niet ver achter hem zijn. Te veel voetgangers hadden hem roekeloos over de drukke straat zien rennen, en het zou de agenten geen moeite kosten zijn spoor op te pikken. Hij hoorde de loeiende claxon van de zoveelste politiewagen; dat geluid maakte hem extra duidelijk hoe hachelijk de situatie was waarin hij verkeerde. Met grote stappen, maar zonder te rennen, want dat zou de aandacht trekken, ging hij weer een hoek om en hij voelde zich opeens moedeloos: er strekte zich een lange rechte straat zonder kruispunten voor hem uit, met aan weerskanten lange rijen huizen waarvan de deuren dicht waren. Van de andere kant kwam een sirene. De achtervolgers waren dichtbij. Te dichtbij.
Abrupt stapte hij op het eerste het beste portiek af en drukte op de knop van de bel. Enkele seconden gebeurde er niets, en toen drukte hij ongeduldig nog eens hard op de bel. Gelukkig zag hij nu iets bewegen door het matglas. Een binnendeur ging open en er viel licht in de gang.
Schiet op! Schiet op! spoorde hij het wazige silhouet in gedachten aan. Hij was zich intens bewust van het aanzwellende geluid van de politiewagen die met grote snelheid in zijn richting reed. Er verscheen een vage figuur achter het dikke, gekleurde glas en toen ging de deur soepel en geluidloos open.
Hij begon al te praten zodra de deur openging, in de hoop dat hij binnen kon komen zonder geweld te hoeven gebruiken.
‘Goedemorgen, mevrouw.’ Colin zette zijn meest ontwapenende glimlach op, met alle charme die hij kon verzamelen. Intussen verscheen er een flikkerend blauw licht aan de rand van zijn gezichtsveld. Nog steeds glimlachend stapte hij de gang in en deed de deur dicht, net op het moment dat de politiewagen voorbijkwam.
De eenvoudige vrouw die hij aansprak keek hem onthutst aan, geschrokken van de man die opeens was binnengedrongen. ‘Wa… Wat wilt u? Wie zoekt u?’ vroeg ze nerveus.
‘Ik ben de Daz-man, mevrouw,’ improviseerde Colin vlug. ‘De Daz-test! Weet u wel? Van de tv-reclame?’ Met zijn jongensachtige glimlach zag hij er onschuldig uit en de vrouw ontspande zichtbaar.
‘De Daz-test?’ De vrouw hield haar hoofd schuin.
Colin slaakte een zucht van verlichting; ze trapte erin. Het kwam goed.
‘Inderdaad!’ Zijn glimlach werd breder. ‘Ja, mevrouw, de Daz-test. Daz wast witter en helderder!’ Hij haalde een biljet van twintig pond uit zijn zak. ‘Als u me een pak Daz kunt laten zien, wint u twintig pond. Als u er een in gebruik hebt, plus een ongeopend pak, wint u…’ Hij haalde nog een bankbiljet tevoorschijn. ‘Twee briefjes van twintig van de Daz-test! Nou, mevrouw…’ Hij hield haar het geld verleidelijk voor. ‘Komt u in aanmerking voor nul, een of twee van deze prachtige briefjes van twintig?’
Er verscheen een vergenoegde glimlach op het gezicht van de vrouw. ‘O! Ik gebruik Daz,’ riep ze uit. ‘Ik gebruik altijd Daz.’
‘Ik moet het zien.’ Hij grijnsde haar toe. ‘U moet de producten laten zien.’
‘O ja, ja. In de keuken…’ Ze wees en liep naar de achterkant van de smalle gang. ‘Ik heb net een pak in huis gehaald.’
Met nog een diepe zucht van verlichting liep hij achter haar aan naar het kleine, volle keukentje.
‘Kijk!’ Ze wees triomfantelijk naar het grote gekleurde pak op haar aanrecht. ‘En nog een extra groot pak ook!’
‘En in uw kast?’ Colin trok zijn wenkbrauwen op.
Haar gezicht betrok. ‘Ik heb dit pak net opengemaakt. Het lege ligt nog in de afvalbak.’ Ze maakte de bak met een voetpedaal open en liet hem een leeg Daz-pak zien. ‘Meestal heb ik er een in reserve. De volgende keer dat ik boodschappen doe, koop ik er weer een.’
‘Nou… Ik denk dat ik wel akkoord kan gaan,’ gaf Colin glimlachend toe. ‘Per slot van rekening hebt u twee pakken in huis, al is er een leeg.’ Hij hield haar het geld voor. ‘Mevrouw, u hebt gewonnen!’
De verheugde vrouw nam haar ‘prijs’ enthousiast in ontvangst. ‘Dat is geweldig,’ zei ze. ‘Ik heb nooit eerder zoiets gewonnen.’
‘Ruik ik daar koffie?’ Hij leidde haar weer af. ‘Ik kan wel een pauze gebruiken. Ik loop de hele morgen al door de straat om van die twintigjes af te komen.’
Meer dan een uur vermaakte hij de vrouw met verzonnen verhalen over de avonturen die hij van deur tot deur beleefde. Hij wilde daar zo lang mogelijk blijven zitten, want hij wist dat de politieactiviteit op straat zou afnemen met elke minuut die verstreek. Ten slotte, toen de vrouw erop zinspeelde dat ze boodschappen moest doen, vroeg hij of hij een taxi mocht bellen. ‘Ik moet naar kantoor terug,’ legde hij uit. ‘Als u uw jas aantrekt, zet ik u bij de winkels af.’ Tien minuten later hoorden ze de claxon van een auto buiten, en met de huisvrouw als dekking, zijn jasje achteloos over zijn schouder, liep Colin over het trottoir en stapte hij in de klaarstaande taxi.
Een paar minuten later stapte de blije huisvrouw bij een supermarkt uit de taxi en wuifde ze Colin opgewekt na. Volkomen uitgeput liet hij zich in de bekleding van de taxi zakken. Hij had het gevoel gehad dat de muren van Wandsworth op hem af kwamen, had de kletterende deuren gehoord, de galmende kreten uit de lange vleugels van de gevangenis. Het had weinig gescheeld, te weinig.
Hij dacht zorgvuldig na over de situatie waarin hij verkeerde. In elk geval had hij de politie afgeschud. Hij had ongeveer vijftig pond op zak, een horloge, een zakdoek en een kam. Zoals alle goede criminelen ging hij nooit naar een klus met spullen op zak waarmee hij te identificeren was, alleen wat geld voor noodgevallen. Hij dacht na en probeerde een plan uit te denken. Hij zou nog tijd hebben om zijn spullen uit de woning te halen, zelfs als Bert was opgepakt. Die zou de oude truc van ‘valse naam, geen vast adres, geen commentaar’ gebruiken om de zaak te vertragen, zodat vrienden en medeplichtigen de tijd hadden om weg te komen, belastend materiaal te dumpen en een verhaal te verzinnen. Hij keek op zijn horloge – half twaalf – en nam een besluit. ‘Maak er maar Eustace Road van, chauffeur,’ zei hij. ‘Eustace Road in Fulham.’
Nog geen uur later had Colin een tas volgegooid, zijn paspoort gepakt en Berts woning verlaten. Hij had zo snel mogelijk weg gewild om elke confrontatie met onwelkome bezoekers te vermijden. Eenmaal veilig in een hotelletje in Paddington, keek hij de nieuwste editie van de Kilburn Times door. Onder aan de voorpagina stond een klein bericht over de poging tot beroving, en er ging een golf van opluchting door hem heen toen hij de laatste zin las: ‘Tot nu toe zijn er geen arrestaties verricht.’
Goed nieuws! Toch was het te gevaarlijk om in Londen te blijven. De politie zou aan de zaak werken en wie wist wat ze al hadden ontdekt? Colin legde zijn hand op zijn paspoort. Als de politie kwam, zou hij er niet meer zijn.