Hoofdstuk 10

 

 

 

 

 

Colin deed er een week over om zichzelf ervan te overtuigen dat hij het kon, en nog eens een week om het voor te bereiden. Hij zou geen gereedschap hoeven mee te nemen, want hij zou alles wat hij nodig had in Watty’s werkplaats kunnen vinden. Na een tweede verkenningstocht was hij vertrouwd met de omgeving van het diamantenveld. Een uur na het vallen van de duisternis, precies twee weken na zijn eerste bezoek, zette hij de auto een eindje van de weg af in de jungle. Dat was een kilometer ten zuiden van het diamantenterrein. 

Hij werkte snel. Hij verwisselde zijn lichtgekleurde kleren voor een donker trainingspak en zijn sandalen voor zwarte sportschoenen en trok een geïmproviseerde bivakmuts over zijn hoofd. Toen pakte hij een draadschaar en een zaklantaarn uit het dashboardkastje. Hij was klaar.

Er stond geen maan, maar de heldere Afrikaanse hemel schitterde van de sterren en gaf hem meer dan genoeg licht om zijn weg te vinden. Eerst voelde hij zich vreemd, alsof hij in een tunnel van stilte liep. De insecten en kleine dieren bij hem in de buurt werden stil als hij voorbijkwam, maar verder weg bleven ze onverstoord krijsen, kwaken en piepen.

De omheining vormde geen obstakel en er was niemand op de velden. Hij liet zich algauw in een ondiepte zakken vanwaar hij de gebouwen van het diamantbedrijf kon observeren. In het kantoorgebouw en de werkplaatsen was niemand, maar er kwamen tekenen van leven uit de gebouwen daarachter, waar Colin een groepje druk pratende Afrikanen bij de ingang van de barak zag zitten die hun woonverblijf was. Terwijl alleen een vaag ritme van hun muziek tot hem doordrong, drukte hij zich tegen de grond en wachtte af, zwijgend, zwetend, kijkend. Al zijn zintuigen waren op zijn omgeving afgestemd.

Kort na negen uur stond een van de hurkende mannen op. Hij deed een zaklantaarn aan en begon aan zijn ronde langs de gebouwen. Colin besefte dat het de nachtwaker was en constateerde tot zijn tevredenheid dat de man alleen maar een plichtmatige controle uitvoerde. Hij drukte op prikklokken bij de kantoren en op de muur van de werkplaats en ging toen gauw weer bij de mannen voor de barak zitten. Om tien uur deed de man een tweede ronde, en toen hij om elf uur opnieuw vertrok, wist Colin hoe het tijdschema in elkaar zat en wanneer hij de man kon verwachten.

Toen de nachtwaker aan zijn ronde van twaalf uur begon, waren de mannen die bij de deuropening hadden gezeten naar binnen gegaan en was alles stil. Een kwartier later kwam de man bij de barak terug en ging naar binnen. Colin kwam overeind zodra de deur dichtviel en sloop naar de gebouwen toe. Het was gemakkelijk om in Watty’s werkplaats te komen. Daarvoor hoefde hij alleen maar een raamlatje opzij te schuiven en zijn arm door de opening te steken om de handgreep van het slot omlaag te drukken. Eenmaal binnen werkte hij zo snel als bij spaarzaam gebruik van zijn zaklantaarn mogelijk was. Hij verzamelde alles wat hij nodig kon hebben en zette het bij de deur: zuurstof- en acetyleenflessen met drukmeters en slangen, een snijbrander, wat klein gereedschap en een scherp mes. Meer had hij niet nodig. Hevig zwetend ging hij met zijn rug tegen de deur zitten wachten, zijn hoofd tussen zijn knieën. Plotseling rammelde de deurkruk en gingen zijn ogen wijd open van schrik. Heel even raakte hij bijna in paniek, maar toen besefte hij dat hij veilig was en haalde hij weer normaal adem. Hij stond vlug op en ging een eindje bij het raam vandaan staan om de nachtwaker op zijn vaste ronde langs het kantoorgebouw te zien lopen. Over vijf minuten zou de man in de barak terug zijn. 

Colin gaf de man een paar minuten extra de tijd om rustig te gaan zitten en maakte toen voorzichtig de deur van de werkplaats open. Een rij geparkeerde vrachtwagens zou hem aan het oog onttrekken van iemand die vanuit de barak in zijn richting keek, en nadat hij de omgeving nog eens zorgvuldig in zich op had genomen, kwam hij in beweging. Hij liep vlug van schaduw naar schaduw en hurkte uiteindelijk neer onder een frame met een klamboe dat voor het raam van de sorteerkamer hing. Vlug sneed Colin het koord aan de onderkant van het frame los, en daarna maakte het scherpe mes korte metten met het fijne gaas. Binnen enkele seconden kon hij zijn hand naar binnen steken en het raam openmaken.

Het kostte hem vier zweterige, zenuwslopende trips om zijn materieel naar het raam te brengen, maar tegen twee uur duwde hij een grote zuurstoffles onder het klamboeframe door. De fles bleef steken, de opening was net iets te smal. Vloekend liet hij de zware metalen fles op de grond zakken en keek naar de houten constructie die hem in de weg zat. Het hout was zo dun dat hij het zou kunnen breken. Hij kon ook een gat aan de voorkant van het gaas maken en de flessen horizontaal door het raam naar binnen duwen, maar in beide gevallen zouden er zichtbare sporen achterblijven: een onmiskenbaar teken voor de patrouillerende nachtwaker.

Jezus! Hij liet zich vermoeid op de grond zakken. Hij was er zeker van geweest dat er genoeg ruimte was. Plotseling zag hij een trillende bundel licht vanaf de barak in beweging komen. Hij keek op zijn horloge. Bijna twee uur! Waar was de tijd gebleven?

Geërgerd kwam hij overeind en stompte tegen het hout, en hij merkte dat het bewoog. Hij bukte zich vlug en keek naar de onderkant. Het hout zat met maar twee metalen beugels aan de muur vast, en toen hij een stap achteruit deed, zag hij dat er bovenin ook twee van die beugels zaten, met maar twee schroeven per beugel. In twee minuten maakte hij de twee onderste beugels los, en daarna stond hij op, trok aan het frame en slaakte een zucht van verlichting toen het gemakkelijk naar buiten toe bewoog. Die extra centimeters waren genoeg, en hij gooide de zaklantaarn, de drukmeters, het gereedschap en de rubberen slangen door de raamopening, waarna hij er vlug de zware metalen flessen op liet volgen, voordat hij geen tijd meer had.

De flessen wogen meer dan vijftig kilo per stuk en Colin moest flink zijn best doen om de eerste naar de opening te tillen en hem schuin omhoog te zetten, tot de fles naar binnen gleed en met een doffe dreun op de rollen slang belandde die al op de vloer lagen. De tweede fles ging vlugger naar binnen, maar op datzelfde moment hoorde hij de harde ping van een prikklok die werd ingedrukt. Vlug klauterde hij door het raam, en in de laatste kostbare seconden stak hij zijn hand naar buiten en trok het houten frame stevig op zijn plaats. Er kwam een lichtbundel de hoek om, en hij maakte het raam dicht en hield zijn adem in toen de nachtwaker nietsvermoedend voorbij kwam lopen. 

Met een hoorbare zucht van verlichting liet hij zich uitgeput op de grond zakken. Maar hij had nu alle tijd en rustte een kwartier uit voor hij de spullen de kamer met de kluis in sleepte.

Omdat de binnendeur dicht was en deze kamer geen ramen had, kon Colin de snijbrander gebruiken. Hij legde zijn materieel neer en begon de zijkant van de kluis te bewerken. Hij richtte de blauwe speerpunt van vuur op een punt dat zich vijftien centimeter bij de buitenrand vandaan bevond. De dikke massa van vele lagen verf bubbelde en vloog in brand. Terwijl er een bittere stank vanaf kwam, werd de verf verteerd door de vlam van de snijbrander, die vervolgens door het metaal daaronder sneed. Een klusje van niks voor een ex-scheepslasser.

Een kwartier lang was hij bezig een groot stuk uit de zijkant van de kluis te snijden, hoestend en sputterend in de steeds dichtere rook. Omdat hij helemaal in zijn werk opging, zag hij niet dat een lichte opwaartse luchtstroom de rook naar een bijna onzichtbaar ventilatierooster voerde.

 

In de barak sloeg Joseph Udi telkens zijn benen anders over elkaar om zijn volle blaas te bedwingen, maar hij had te veel Tomba gedronken en kon plotseling niet langer wachten. Het was een lange donkere wandeling naar de latrines aan de achterkant van het slaapgebouw, en Joseph, wiens blaas op springen stond, wankelde van zijn brits naar de voordeur.

‘Ah…’ Het was een heerlijk gevoel om uitgebreid op de grond voor de barak te urineren. Toen hij klaar was, met de slaap nog in zijn ogen, ademde Joseph de weldadige nachtlucht in. Hij rekte zich uit en welfde zijn rug om langdurig te gapen, maar opeens was hij klaarwakker: hij zag een lichtgekleurde zuil van rook opstijgen uit het dak van het kantoorgebouw. Eerst dacht hij dat het een nachtgeest was en was hij bang. Toen bracht een beetje wind de zuil in beweging en wist hij dat het rook was. 

‘Adawa! Adawa!’ Hij rende de slaapzaal in en riep de bewaker. ‘Adawa! Er is brand! Kom!’ riep hij, hetgeen hem op gemompelde verwijten uit sommige bedden kwam te staan. Toen herinnerde Joseph zich de brandoefeningen.

 

De dunne metalen buitenkant van de binnenkast bood weinig weerstand aan de gloeiend hete snijbrander; Colin was er in enkele seconden doorheen. Glimlachend ondanks het zweet en zijn vermoeidheid doofde hij de brander.

Klaar! Hij straalde van blijdschap. Dat was gemakkelijk verdiend!

Toen werd de stilte door een kletterend alarm afschuwelijk hard verbroken.

Colin was meteen verlamd van schrik. Hij bleef enkele seconden onbeweeglijk staan, maar toen liet zijn drang tot zelfbehoud zich gelden. Hij kwam in actie en vloog vloekend naar het raam. Het lawaai werd erger toen hij in de sorteerkamer kwam. Door het raam zag hij een rij halfnaakte Afrikanen de barak uit rennen. Sommigen van hen riepen naar een man die verwoed op een brandtriangel sloeg en met zijn andere hand naar het kantoorgebouw wees.

Jezus christus! Colin sprong door de raamopening en kwam hard op de grond neer in een wirwar van kapot hout en muggengaas. De groep bij de barak verstijfde alsof het beeld was stilgezet. Even heerste er een verbijsterde stilte. Toen ging er een kreet op als het hallali van jagers.

‘Diefman! Diefman!’ Hun kreten schalden door de duisternis. Ze stormden op hem af als honden die een vos hadden gezien.

Colin rende. Hij rende zoals hij nooit eerder had gerend. Omdat de voorsprong zeker niet meer dan vijftig meter was, wist hij dat hij in de dekking van het graafveld moest komen, wilde hij ook maar enige kans maken te ontkomen aan de joelende menigte achter hem. Glijdend en glibberend beklom hij de eerste steile helling en rende de duisternis in. Achter hem hoorde hij het hoesten van motoren en sneden koplampen door de nacht.

‘U zou geen vier jaar in een Ghanese gevangenis overleven.’ Die woorden van Yarty Okufu, zoals hij ze zich herinnerde, galmden door zijn hoofd. Hij veranderde van richting en rende nu haaks op zijn oorspronkelijke koers, ritmisch pompend met zijn benen. Na tweehonderd meter wierp hij zich in een kuil en keek achterom. De achtervolgende groep was blijkbaar rechtdoor gerend, in de lichtbundels van de zoekende vrachtwagens. Hij haalde gemakkelijker adem; hij maakte nog een kans. Toen zag hij twee donkere silhouetten zijn kant op komen. 

De rotzakken! Hij stond op en zette het weer op een lopen. Hijgend en met de smaak van bloed in zijn keel rende hij de duisternis in. Plotseling doemde er iets nog donkerders uit de nacht op. Hij week uit, maar het was te laat. Hij vloog tegen de lopende band op en stuiterde kreunend van pijn en met galmende oren op de grond. Hoestend en kokhalzend, en ook nog hijgend, probeerde hij rechtop te gaan zitten en zag zijn achtervolgers tegen de sterrenhemel afsteken. Ze waren nog geen vijftig meter bij hem vandaan.

Omdat Colin niet kon staan, rolde hij onder de lopende band en hees zich daar met veel pijn aan overeind. Aangespoord door het knerpen van snel naderende voeten, gebruikte hij het zware zeildoek van de band om zich voort te slepen.

De achtervolgers bleven bij de lopende band staan en praatten met elkaar. Intussen deed Colin op nog geen tien meter afstand verwoede pogingen zijn ademhaling te bedwingen. Een van de mannen liet zich op zijn knieën zakken, kroop onder de lopende band door en gaf de andere man een teken dat hij moest volgen. Colin zag dat en kroop in de tegenovergestelde richting om de barrière weer tussen hen in te brengen. Hij hurkte nu neer naast een inspectieplatform met donkere schaduwen waarin hij zich verborgen kon houden. Zijn achtervolgers hadden blijkbaar onenigheid, en hij zakte stilletjes weg in bijna totale duisternis.

Eerst was Colin te moe om het te merken, maar geleidelijk, toen zijn ademhaling weer rustig werd, voelde hij dat er iets tegen zijn dij aan bewoog. Hij schoof een beetje opzij, maar het ding volgde hem en drukte nog meer tegen hem aan. Toen voelde hij dat het bewoog, een lange, golvende, glijdende beweging die koude rillingen door hem heen joeg, en hij wist dat het een slang was. De slang schoof omhoog en bleef op zijn bovenbenen liggen. Hij ademde diep en geluidloos in. Links van hem kwamen zijn achtervolgers er weer aan.

Blijkbaar ergerde de slang zich aan de naderende voetstappen. Colin merkte dat het reptiel verstijfde, hoorde het lage ‘sss…’ en voelde dat de slang over zijn billen gleed tot hij achter hem lag. De mannen kwamen dichterbij en het reptiel drukte zich tegen zijn rug en gleed naar boven. 

Verlamd van angst keek hij recht voor zich uit, ineenkrimpend toen de slang op zijn schouder gleed. Hij wilde schreeuwen, voelde die aandrang diep in zijn longen en slikte dwangmatig om te voorkomen dat er een geluid uit zijn verstijfde borst ontsnapte. Er klonk een harder gesis bij zijn oor. De slang verscheen geleidelijk in zijn ooghoek, nog geen vijftien centimeter bij zijn gezicht vandaan.

‘Als je een slang ziet, negeer hem dan.’ Dat had George wel honderd keer tegen hem gezegd.

Colin durfde niet met zijn ogen te knipperen en keek strak voor zich uit. Concentreer je! zei hij tegen zichzelf. Negeer hem! Concentreer je! Het zweet liep in zijn ogen en hij knipperde ermee, wat onmiddellijk tot een reactie van de slang leidde. Twee speldenknopjes van licht richtten zich op hem en de zwarte spleet van de slangenbek ging sissend wijd open, zodat Colin de vlijmscherpe hoektanden kon zien waaruit een stroperig gif droop. Hij voelde en rook de vieze adem en kromp weer ineen. Toen waren de achtervolgende Afrikanen aan de andere kant. De slang draaide zijn kop naar die nieuwe indringers en schoof vlug naar voren, kwaad sissend, woedend omdat zijn territorium opnieuw werd bedreigd.

De Afrikanen verstijfden. Toen gingen hun benen plotseling als zuigerstangen op en neer. Ze gleden en krabbelden over de grond in een koortsachtige poging weg te komen. Colin bleef roerloos liggen. Hij voelde nog steeds het glijden en glibberen van de slang over zijn schouder, en op dat moment vloog er brandende gal uit zijn mond. De walgelijke, stinkende drab plakte aan zijn bivakmuts vast en liet hem keer op keer kokhalzen. Pas na twee minuten kwam er een eind aan de krampachtige bewegingen en kon hij weer helder denken.

Vlug kroop hij onder het platform vandaan, bang dat er nog meer slangen waren. Hij maakte de balans op. Voorlopig was hij blijkbaar veilig. Ver naar links zag hij silhouetten in een halve maan van de koplampen die hun bundels beschuldigend op het gat gericht hielden dat hij in de draadgazen omheining had gemaakt. Hij besloot te doen wat ze juist niet zouden verwachten en liep naar de kantoorgebouwen terug.

 

Colin trok zijn hoofd in toen een auto het terrein beneden hem op kwam rijden. Er sprongen twee mannen uit die naar de deur van het kantoorgebouw renden, waar de nachtwaker zich had geposteerd. Gretig keek Colin naar de geparkeerde auto. Hij tijgerde er langzaam naartoe, als een luipaard die zijn prooi besloop, totdat hij zich recht tegenover de auto bevond.

De groep bij het kantoor was naar binnen gegaan en een paar teleurgestelde achtervolgers waren al op de terugweg. Hij moest snel zijn. Hij liet zich van de helling glijden en legde de korte afstand naar de auto diep voorovergebogen af. De portierhendel gaf mee en hij fluisterde een hartgrondig dankgebed toen hij glinsterende sleutels in het contact zag hangen. Langzaam trok hij het portier open en bracht zijn voet omhoog om in de auto te stappen. Plotseling sloot zich een sterke arm om zijn hals en trok iemand aan zijn bivakmuts.

Colin ademde diep in en spartelde tegen. Hij werkte met zijn voeten en ellebogen om een eind te maken aan de klemmende greep die hem de adem dreigde af te snijden. De persoon achter hem bewoog. De man verplaatste zijn arm om nog meer vat op Colin te krijgen. Colin liet zich met gebogen knieën naar voren vallen en bracht de man zodoende met zijn dood gewicht uit balans. Vlug stak hij zijn hand boven zijn hoofd en greep een bos haar vast. Hij liet zich op één knie zakken en trok het hoofd tegen zijn schouder, zodat de man zijn greep op zijn hals moest verslappen. Plotseling kreeg Colin weer lucht. Met beide handen trok hij de man over zijn schouder en verbrak daarmee de greep die hem dreigde te verstikken. Terwijl hij uit alle macht verse lucht in zijn gekwelde longen zoog, gooide hij zijn hele gewicht op de spartelende tegenstander. Zijn handen zochten de mond… de keel… en zijn knie deelde keiharde stoten uit. Al die tijd pompte zijn bonkende hart adrenaline door hem heen. 

In een waas van paniek hoorde hij Yarty’s waarschuwing weer door zijn hoofd galmen. Die gedachte gaf een ontzettende kracht aan zijn armen en benen, en zijn hand kreeg een open mond te pakken die zijn best deed te schreeuwen. Hij trok aan de lippen en greep zich aan de mond vast om de kreet te smoren waar de anderen vast en zeker op af zouden komen. Onder zijn rechterhand voelde hij opeens een ruwe steen die precies in de klauw van zijn hand paste. Hijgend bracht hij hem omhoog, en op datzelfde moment rukten graaiende handen de bivakmuts van zijn hoofd. Hij hoorde een verschrikte stem, gesmoord, gekweld door pijn. Verrek! Een Engelse stem! 

‘Colin! Nee…!’

Godskelere! De steen ging mis en dreunde enkele millimeters bij Watty’s hoofd vandaan in de grond. ‘Watty!’ Colin keek in het gezicht. In het donker kon hij bijna niets onderscheiden, maar hij wist dat het niemand anders kon zijn. Hij richtte zich geluidloos op en stak zijn hand uit om Watty te helpen. 

Watty krabbelde overeind en bleef hem moeizaam ademhalend staan aankijken. ‘Ik had het kunnen weten,’ zei hij hijgend. ‘Al die vragen.’ Er volgde een lange stilte. ‘Wat doen we nu?’

‘Dat mag jij zeggen,’ zei Colin. ‘Maar je denkt toch niet dat ik het met die steen zou hebben geprobeerd als ik had geweten dat jij het was?’

‘Colin, je hebt de diamanten gestolen!’ verweet Watty hem. ‘Dat kan ik niet door de vingers zien.’

‘Maar ik heb ze niet gestolen, Watty. Ik werd gestoord. Toen ik moest vluchten, had ik nog niets.’

‘Liggen de diamanten nog in de kluis?’

‘Ja.’

‘Christus-nog-aan-toe, man…’ Watty schudde zijn hoofd. ‘Besef jij wel wat ze met je gaan doen, alleen omdat je hebt geprobéérd hun diamanten te stelen?’

‘Niets, als jij me wilt helpen.’ Colin keek hem recht in de ogen. ‘Kom nou, Watty,’ smeekte hij. ‘Je moet me helpen. Ik had je hoofd kunnen inslaan om weg te komen; dan had er geen haan naar gekraaid. Ze weten niet eens naar wie ze zoeken.’

‘Hou op, Colin, ik werk voor dit bedrijf,’ zei Watty. ‘Ze betalen mijn salaris.’

‘Maar er is niets gestolen,’ argumenteerde Colin. ‘En ze denken dat de dader door de omheining is weggekomen.’

‘Weet je zeker dat je niets hebt meegenomen?’ Watty had al bijna toegegeven.

‘Ik zweer het!’

‘Maar ik wil niet medeplichtig zijn,’ riep Watty uit, en hij keek naar de donkere hemel. ‘Waarom moet mij dit nou weer overkomen?’

‘Alsjeblieft, Watty. Ik ben een blanke. Ik ga kapot als ik hier in de gevangenis kom.’

‘Ach… jezus!’ Watty sloeg tegen de zijkant van de auto en spreidde wanhopig zijn armen. ‘Vlug! In mijn kantoor. Ik kom je halen als de opwinding voorbij is.’

‘Waarom moet mij dit overkomen?’ hoorde Colin hem weer klaaglijk zeggen toen hij naar de deur van het kantoor rende en naar binnen ging.

 

Een tijdje later zette de zorgelijk kijkende Watty hem af bij de plaats waar hij zijn oude Peugeot had verstopt.

‘Wat kan ik zeggen?’ Colin boog zich naar het raam van Watty’s auto toe.

‘Zeg maar niets!’ Watt hield hem zijn gespreide handpalm voor en maakte heftige duwbewegingen. ‘Stap nou maar in je auto en ga terug naar Takoradi.’ Hij schakelde en reed weg. ‘En in godsnaam,’ smeekte hij nog, ‘haal het niet in je kop om terug te komen!’