Hoofdstuk 31
Op het vliegveld werden de uitbundige Cooper-supporters onrustig toen er weer een uitstel werd afgekondigd. Weinigen van hen wisten wat de reden van de vertraging was. Ze hadden het zo druk met het vieren van de overwinning van hun held dat ze het plaatselijke nieuws niet hadden gevolgd, hoe sensationeel dat ook was. Bert daarentegen was zich heel goed bewust van alle politieagenten en militairen die hij zag. Het leek wel of er overal mensen in uniform waren. Een supporter die met een zware koffer aan het sjouwen was, kreeg te maken met twee gewapende soldaten die de koffier zonder plichtplegingen van hem afpakten en opengooiden; er bleek een verzameling houtsnijwerk in te zitten. Zonder zich te verontschuldigen gingen de soldaten verder, hun blik al gericht op een andere zwaarbeladen supporter.
Bert keek om, blij met al die mensen om hem heen. Zijn bezoek aan het mortuarium de avond ervoor was een gruwelijke ervaring geweest. Een overijverige ambtenaar had het nodig gevonden uitgebreid naar de bestemming van het lijk te informeren. De man had alles opgeschreven en vragen gesteld over de betaling van het uitvaartbedrijf en het vrachttarief om ‘de overledene’ naar huis te krijgen, alsof Bert een machine of meubelstuk wilde opsturen. Overigens was de man wel erg efficiënt en stelde hij vlug vast dat Docs reisverzekering inderdaad alle kosten dekte. Dat bracht een glimlach op zijn gezicht en maakte een eind aan zijn vragen. Toen Bert in het hotel terug was gekomen, hadden sommige supporters die wisten wat er was gebeurd hem uitgenodigd bij hen te komen zitten. Vreemden waren troostende vrienden geworden, en toen hij naar de bokswedstrijd ging, had hij samen met hen Cooper aangemoedigd. Op die manier ging hij op in de menigte. Hij wenste alleen dat Doc bij hem was geweest om hun eigen overwinning te vieren.
Achter de coulissen leverden woedende functionarissen van de luchtvaartmaatschappij een felle strijd met de autoriteiten. Er werd grote druk uitgeoefend.
‘Ik waarschuw u.’ De plaatselijke agent van British Airways verhief zijn stem boven die van de directeur van het vliegveld. ‘De Ghanese overheid zal volledig verantwoordelijk worden gesteld voor alle schade ten gevolge van de vertraging.’
‘Er komen hier binnen een uur twee internationale vluchten aan. Ik moet ruimte hebben,’ zei de luchthavendirecteur met klem. Hij keek woedend naar de sinister kijkende legerofficier die blijkbaar vastbesloten was de soepele gang van zaken op zijn vliegveld te verstoren.
Majoor Judas Akaba kon zich met enige moeite beheersen. Zijn venijnige ogen keken heen en weer tussen de twee klagende mannen. Hij keek met kaarsrechte rug op hen neer en eiste met zijn zwijgende houding dat ze stil zouden zijn. Hij sprak met kalme stem, maar inwendig trilde hij als de pees van een boog, gespannen van onderdrukte woede. De kaping van het vliegtuig en diefstal van het goud, zíjn goud, knaagde diep aan hem. Hij was zich er goed van bewust dat hij had gefaald. Zijn superieuren in het militaire hoofdkwartier hadden al gezinspeeld op ernstige repercussies voor zijn carrière als het hem niet lukte het gestolen goud op te sporen en de schuldigen voor de rechter te brengen. Hoe meer hij erover nadacht dat de roof samenviel met de toestroom van buitenlanders die op de boksmatch af kwamen, hoe meer hij ervan overtuigd raakte dat die twee dingen met elkaar in verband stonden. Juist omdat er zo veel op het spel stond en hij over geen andere aanknopingspunten beschikte, mocht hij deze mogelijkheid niet over het hoofd zien.
‘Heren,’ zei hij met lippen die bijna op elkaar geperst waren van woede. ‘Er is een ernstig misdrijf tegen de regering gepleegd. We weten dat de terroristen blanke mannen en bijna zeker Engelsen waren, ondanks hun buitenlands klinkende namen. Is het niet redelijk om te vermoeden dat ze zich in deze menigte bevinden?’
‘Dat lijkt me buitengewoon onwaarschijnlijk,’ merkte de man van de luchtvaartmaatschappij droogjes op. ‘Deze mensen zijn hier dinsdagmorgen pas aangekomen, amper achtenveertig uur geleden. Dat is veel te weinig tijd om zo’n grote roof te organiseren en uit te voeren.’
‘Misschien zijn de misdadigers een tijdje geleden het land binnengekomen,’ wierp Akaba tegen. ‘Niemand let op mensen die hier op het vliegveld aankomen. Maar ze wisten dat ze na de roof, als er alarm was geslagen, camouflage nodig hadden om veilig te kunnen vertrekken. Wat zou beter kunnen zijn dan dit?’ Hij wees met zijn stok naar de mensenmassa in de vertrekhal. ‘Ik mag die mogelijkheid niet over het hoofd zien. Het vliegtuig vertrekt pas als ik er zeker van ben dat de goudstaven noch de misdadigers aan boord zijn.’
‘Maar de vertraging!’ zei de luchthavendirecteur smekend. ‘Er zijn andere toestellen op komst.’
‘Majoor,’ onderbrak de British Airways-man hem, ‘u had het over passagiers die met dit vliegtuig meegaan voor de retourvlucht… Noemde u het geen camouflage?’
‘Ja?’ Het litteken boven Akaba’s oog pulseerde krampachtig. De gezwollen huid eromheen glansde en trilde.
‘Dat is onmogelijk! Op de heenreis was elke stoel bezet.’
‘En waarom zou dat het onmogelijk maken?’ Akaba’s reptielenogen trokken zich kwaadaardig samen.
‘Dit is een speciale chartervlucht voor de heen- en terugreis,’ zei de British Airways-man pedant. ‘En hij is helemaal volgeboekt. Als iemand dus van plan was alleen de retourvlucht te gebruiken, hadden er op de heenreis lege stoelen moeten zijn. Maar zoals ik al zei, was de heenreis helemaal volgeboekt en waren er geen lege stoelen. Daaruit volgt dat de retourvlucht ook is volgeboekt, zodat er geen stoelen beschikbaar zijn voor nieuwe passagiers. Dus uw schuldigen maken geen schijn van kans om aan boord van dit vliegtuig te komen.’
Judas Akaba was een logisch denkende man. Dat was zijn aard en zo was hij ook opgeleid. Hij wist dat de British Airways-man gelijk had. Het zou belachelijk zijn om tegen zulke evidente logica in te gaan. Bovendien had hij net een telefoontje gekregen waaruit bleek dat een lijk in het mortuarium van de stad misschien iets met de roof te maken had. Dat zou hij moeten nagaan. Evengoed had hij sterk het sterke vermoeden dat er verband was tussen dit vliegtuig en de roof en dat hij het niet mocht laten vertrekken. Hij zou naar het ziekenhuis gaan, maar intussen zou hij bevel geven het vertrek van dit vliegtuig nog even uit te stellen.
Hij keek de man van British Airways nog een ogenblik dreigend aan en zei toen: ‘Ze kunnen gebruik hebben gemaakt van medeplichtigen. Het goud kan zelfs in het vliegtuig verstopt zijn.’
‘Nee!’ De luchthavendirecteur nam de woordenstrijd van de British Airways-vertegenwoordiger over. ‘Het vliegtuig is nog geen drie uur geleden rechtstreeks uit Rome gekomen. Het heeft getankt en is naar de aangewezen parkeerplaats geduwd, en niemand,’ zei hij nadrukkelijk, ‘níémand mocht aan boord komen. Waar uw goud ook is, majoor, het is beslist niet aan boord van dat vliegtuig.’
‘Ik zal bevel geven alle passagiers te fouilleren en hun bagage te doorzoeken,’ zei Akaba tegen hen. Hij wist dat een nauwlettend onderzoek van meer dan tweehonderdvijftig passagiers hem de tijd zou geven naar het mortuarium te gaan en terug te komen voordat het vliegtuig toestemming kreeg om op te stijgen.
‘Dan stel ik voor dat u uw mannen aan het werk zet,’ raadde de luchthavendirecteur hem kalm aan. ‘We kunnen zo veel mensen hier niet veel langer hebben. De helft van de toiletten is al defect door vandalisme. Er zijn zieken, er is zelfs gevochten, en de eerstehulppost is overbelast.’
Bert, die op elke verandering lette, zag dat werklieden druk in de weer waren douaniers en beveiligingsmensen te helpen extra tafels naast de gewone balies neer te zetten. Toen ging er een hard gejuich op, want de luidsprekers kwamen tot leven met een muzikaal deuntje, gevolgd door de bekendmaking: ‘Passagiers voor de speciale vlucht BA142 naar Londen kunnen nu aan boord gaan. Willen alle passagiers van deze vlucht zich naar de douane en paspoortcontrole begeven?’
De luchthavendirecteur liep als een opgewonden mier achter de tafels heen en weer. Hij kon Akaba’s bevel niet naast zich neerleggen, maar de extra tafels en personeelsleden zouden de controle van de reizigers in elk geval bespoedigen. Over dertig minuten zou een groot lijntoestel nog eens tweehonderdvijftig passagiers op zijn schoot deponeren, en twintig minuten daarna arriveerde er een 707 met nog meer passagiers. Hij keek op zijn horloge, huiverde en beval zijn mannen op te schieten.
Er werd luidkeels geprotesteerd toen tassen ruw opengetrokken werden, waarna de inhoud op de tafels werd gegooid en met woeste efficiëntie door minstens twee functionarissen overhoop werd gehaald. Er werd nog meer geprotesteerd toen de passagiers werden betast en geknepen, op zoek naar verdachte bulten. Ten slotte werd er een metaaldetector over de klagende reizigers bewogen. Nu en dan liet het apparaat een pieptoon horen, maar de zoekers werden telkens teleurgesteld, want het bleken in alle gevallen sleutels of dikke riemgespen te zijn. Vervolgens werden de protesterende supporters naar de uitgang geleid, waar ze op weg naar het klaarstaande vliegtuig spitsroeden moesten lopen tussen rijen politieagenten, soldaten en luchthavenmedewerkers.
Bert zette zijn canvastas op de versleten douanetafel en trok de lange rits open om de schamele inhoud te laten zien. Ze vonden niets en hij mocht doorlopen naar het fouilleren. Hij maakte zich absoluut geen zorgen. Hij was niet eens aan boord van het gekaapte vliegtuig geweest. Met een tevreden glimlach liep hij door de uitgang en naar het vliegtuig toe.
Voor Bert was het net of hij thuiskwam. Dat was het dan! zei hij tegen zichzelf terwijl hij op zijn plaats ging zitten. Ze hadden het voor elkaar gekregen! Nu wilde hij alleen nog maar zo gauw mogelijk weg. Hij keek vanaf zijn plaats bij het raam naar buiten en drong er in gedachten bij de laatste achterblijvers op aan dat ze zouden opschieten.
Toen Judas Akaba het mortuarium in het stadsziekenhuis van Accra binnenging, trok hij zich niets aan van de geur van de dood. Onverstoord wachtte hij in zijn eentje in de ijskoude kamer en wierp daarbij af en toe een blik op het met een laken bedekte lijk dat op een marmeren plaat lag. Hij begon net van de kou te genieten toen de deur sissend openging en er iemand binnenkwam. Het was de magere, met bloed bevlekte, bijna lugubere dokter Benjamin Boesak, patholoog-anatoom van het ziekenhuis en onbetwist heerser over dit labyrint van de dood.
‘Eh, ja, majoor Akaba.’ Dokter Boesak stak een hand uit die net zo klam en griezelig slap was als de dunne rubberen handschoenen die hij tijdens zijn werk droeg.
‘U hebt me laten weten dat u een lijk had dat mij misschien zal interesseren.’ Terwijl hij dat zei, wreef Akaba zijn handen over elkaar alsof hij ze waste. De doden deden hem niets, maar die klamme handen en de dingen die ze hadden aangeraakt, zaten hem niet lekker.
‘Eh, ja.’ Boesak glimlachte en liet daarbij tanden zien die aan versleten grafstenen deden denken. Hij liep naar de figuur op de marmeren plaat. Langzaam, alsof hij het gordijn optrok voor een horrorfilm, haalde hij het laken van het lijk. Akaba slikte en perste zijn lippen op elkaar toen het laken op de grond gleed en hij het opengesneden lijk zag. De diepe borstincisie begon net onder de forse adamsappel en werd vervolgens breder, met grote chromen klemmen die aan doorgezaagde roze ribben trokken, alsof ze pogingen deden het karkas uit elkaar te scheuren. De incisie ging door naar het zachte buikvlees en vertakte zich onder de navel van links naar rechts, als lijnen die naar onduidelijke bestemmingen op een kaart leidden. Naast het lijk stonden enkele schaaltjes van email. Akaba dacht dat hij het hart herkende, en er lag ook wat donkerder vlees, misschien lever of nieren. Een bleek gekleurde lus van glanzende darmen vestigde zijn aandacht op een schaal met de drabbige maaginhoud, en hij kon de neiging tot kolkhalzen alleen bedwingen door hard te slikken. Wat van het lijk overbleef, was een bloedeloze, blauw getinte massa dood, wit vlees, met donkere kneuzingen op de heupen en schouders die het gruwelijke, surrealistische beeld van de verminkte borst omlijstten. In het felle licht van de plafondlampen leek het net een afschuwelijk detail van een schilderij van Jeroen Bosch.
‘En waarom zou dit lijk interessant voor mij zijn?’ Akaba nam zijn gefascineerde blik van de ravage op de tafel weg.
Dokter Boesak keek op een klembord dat hij in zijn hand had.
‘Joseph Docherty. Blanke man. Achtentwintig jaar oud. Geboren in Groot-Brittannië. Dood bij aankomst in het ziekenhuis, gisteravond om kwart over zeven. Doodsoorzaak: vele breuken als gevolg van een val van een hotelbalkon.’
‘En waarom zou de dood van deze man mijn aandacht verdienen?’ Akaba keek hem nieuwsgierig aan.
‘Toen het lijk hier aankwam, werd het tijdstip van overlijden voetstoots geaccepteerd. Er waren getuigen die het enkele seconden na de val op de grond zagen liggen.’
‘Maar dat accepteert u niet?’
Boesak schudde zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij, en hij keek naar het lijk op het marmer. ‘Ik ben aan mijn sectie begonnen om precies…’ Hij keek weer op zijn klembord. ‘Om precies tien uur vijfentwintig vanmorgen. Aan de stasislijn,’ en hij wees naar een vage, paarsachtige ‘plimsoll-lijn’ op het lijk ter hoogte van het middel, ‘is duidelijk te zien dat meneer Docherty naar mijn schatting al tussen de twee en vijf uur dood was toen hij van het balkon van zijn kamer viel. En het letsel is ook niet consistent met een val van ongeveer vijftien meter, al kwam hij neer op een betonnen parkeerterrein. Ik kan enkele breuken aanwijzen die zich een paar uur na het intreden van de dood hebben voorgedaan. Dat zou erop wijzen dat het lijk enige tijd nadat het de oorspronkelijke dodelijke wonden had opgelopen een tweede val heeft gemaakt.’
‘Dus u bedoelt dat hij het slachtoffer van moord is en dat hij naar beneden is gegooid om het op een ongeluk te laten lijken?’ zei Akaba. ‘Maar wat heeft dat met mij te maken?’ vroeg hij geërgerd. ‘Dat is toch een zaak voor de politie?’
‘Normaal gesproken wel,’ beaamde Boesak, ‘maar ik hoorde van de goudroof van gisteravond en ik las in het ochtendblad dat u de leiding van het onderzoek hebt. Ik vond dat u de eerste moest zijn die van mijn verdenkingen hoorde.’
‘Verdenkingen?’ Akaba keek hem aan. Zijn ogen waren plotseling veranderd in spleetjes.
‘Kijkt u eens naar deze grote kneuzingen tussen de benen en op de heupen.’ Hij bewoog de botte kant van zijn scalpel over de blauwe plekken. ‘En hier.’ Het scalpel ging naar de schouders. ‘Deze plekken wijzen op een harde klap of stoot tegen de huid en het spierweefsel. Na mijn studie heb ik twee jaar in het leger gediend, majoor Akaba, en deze kneuzingen lijken op het letsel dat ontstaat wanneer een slecht aangebracht parachutetuig te hard tegen iemand slaat. Op grond van die kneuzingen – in combinatie met een verbrijzeld bekken, gebroken enkels en splinterfracturen in de wervelkolom – ben ik ervan overtuigd dat deze man het slachtoffer was van een mislukte parachutesprong.’
‘Bent u daar zeker van?’ Majoor Akaba voelde zich opgewonden.
‘Ja, ik ben er zeker van,’ antwoordde Boesak zelfverzekerd. ‘Het lijdt voor mij geen enkele twijfel dat er een amateuristische poging is gedaan om de ware doodsoorzaak te camoufleren.’
‘Hebt u zijn persoonlijke bezittingen?’
‘De politie heeft ze bij de receptie van het ziekenhuis achtergelaten.’
Even later belde majoor
Akaba met de politie-inspecteur die Bert de vorige
avond had ondervraagd. Met
toenemende opwinding hoorde hij de inspecteur bevestigen
dat de dode man een boksliefhebber was
die
in gezelschap van een andere man met de
speciale chartervlucht uit Londen was
gekomen.
‘Weet u de naam van die andere man?’ vroeg Akaba.
‘Niet uit mijn hoofd,’ antwoordde de diepe stem, ‘maar hij heeft gisteravond in het ziekenhuis de identificatieformulieren met zijn volledige naam en adres ingevuld.’
Twee minuten later was Akaba op de receptie en keek hij in het dossier van Joseph Docherty. Hij sloeg meteen de identificatieformulieren open. ‘Albert Frederick Maddren, Eustace Road 26 , Fulham, Londen.’ De naam sprong hem als het ware tegemoet en het gevoel dat hij succes had trok als een warme golf door zijn lichaam. Hij pakte een telefoon. ‘De speciale vlucht BA142 naar Londen blijft aan de grond,’ blafte hij in het mondstuk, zodra hij verbinding had met de luchthavendirecteur. ‘Laat passagier Albert Frederick Maddren onmiddellijk arresteren en houd hem vast tot ik terug ben.’
‘Maar dat is onmogelijk,’ klonk de klaaglijke stem van de luchthavendirecteur in zijn oor.
‘Onmogelijk!’ bulderde Akaba. ‘Ik beveel u, met alle macht die mij als vertegenwoordiger van onze regering is toegekend, die man te arresteren!’
‘Het spijt me, majoor Akaba,’ zei de stem weer verontschuldigend. ‘De speciale vlucht BA142 is meer dan een half uur geleden opgestegen.’
Akaba liet zich tegen de muur zakken. Het gevoel dat hij had verloren dreigde zich van hem meester te maken, juist nu de overwinning zo dichtbij had geleken. Een man dood, een ander het land uit, het goud god mocht weten waar. Het gevoel dat hij had gefaald, kwam als een zwarte golf van wanhoop in hem opzetten. Toen dacht hij nog eens na over zijn probleem en zag hij een sprankje hoop. Het sprankje werd helderder en werd ten slotte een felle schittering. Drie mannen! Er waren drie mannen aan boord van de DC-3 geweest! En er moest ook nog een man op de grond zijn geweest, de man die van tevoren de vuurgreppels had gemaakt en de gevel van het gebouw had beschilderd. Dat moest degene zijn geweest die de roof had uitgedacht. Die moest in Ghana wonen. Akaba richtte zich op en hing de jengelende telefoon aan de haak. Er moest een verband bestaan tussen het lijk in het mortuarium, Albert Frederick Maddren, de derde man in het vliegtuig en de man die op de grond was geweest. Dat kon niet anders. En hij had nu een duidelijk spoor, veel meer dan hij nog maar een uur geleden had gehad. Hij was er zeker van dat de naam van Albert Frederick Maddren bekend was bij de politie van Engeland, en de naam van Joseph Docherty ook, eerlijke mensen gingen niet opeens over tot zware criminaliteit. Via hen zouden de namen van de anderen aan het licht komen. Hij zette zijn gedachten op een rijtje, belde naar het hoofdbureau van politie en vroeg naar de vertegenwoordiger van Interpol in Ghana.