Hoofdstuk 32

 

 

 

 

 

Toen Colin op het vliegveld van Takoradi in de passagierscabine van de DC-3 kwam, besefte hij onwillekeurig weer eens dat hij nu een geheim met iemand had.

‘Ga je naar huis?’

Hij haalde zijn ogen en gedachten weg van datgene wat hem bezighield en keek de man aan die hem had aangesproken. Het was twee dagen na de roof, en dit was de eerste vlucht naar Accra die hij had kunnen boeken. Om deze tijd van het jaar waren de vliegtuigen goed bezet, want de meeste Europeanen, vooral de Britten, namen dan hun jaarlijkse vakantie om de eindeloze nattigheid van de West-Afrikaanse regentijd te ontvluchten.

‘Was het maar waar,’ antwoordde hij met een ironisch glimlachje. ‘Ik ga alleen naar Accra om mijn auto op te halen.’

‘Niet weer een!’ De vreemde grijnsde en stak zijn hand uit. ‘Bill… Bill Keen.’

‘Colin Grant.’ Ze gaven elkaar een hand op de losse, gemakkelijke manier van vreemden die wisten dat ze goed met elkaar overweg zouden kunnen.

‘Wat bedoelde je daarnet: niet weer een?’ Colin worstelde met zijn gordel en keek hem weer aan.

‘Je hebt je auto in Accra laten staan.’ Bill grijnsde veelbetekenend. ‘Na de boksmatch van twee dagen geleden had je te veel gedronken en moest je met iemand meerijden naar huis. Klopt dat?’

Die verklaring kwam voor Colin bijzonder gelegen. Hij knikte instemmend. ‘Nou,’ zei hij, ‘na dat resultaat ging de drank er wel in.’

‘Cooper! Cooper!’ Bill stak twee vuisten omhoog en liet een triomf-kreet horen. ‘Een prachtige overwinning!’ 

‘Is jou hetzelfde overkomen?’

‘Wat?’ Bill keek hem verbaasd aan.

‘Heb jij je auto ook in Accra achtergelaten?’

‘O, dat! Nee.’ Bill schudde zijn hoofd. ‘Ik ga met vakantie naar huis. Maar ik was wel bij de wedstrijd en raakte daarna met iemand opgescheept. Hij was ook stomdronken. Het enige wat ik uit hem kon krijgen, was dat hij in Takoradi woonde, tenminste, zo klonk het. Ik heb hem met mijn auto naar Takoradi gebracht en bij het postkantoor afgezet. Vandaar zal hij wel thuis zijn gekomen.’

‘Waarschijnlijk kon het hem na die overwinning niks schelen,’ zei Colin met een glimlach. ‘Maar ik wed dat zijn vrouw het andere gevecht heeft gewonnen!’

‘Welk ander gevecht?’ Bill keek hem vragend aan.

‘Het gevecht met haar toen hij zonder auto thuiskwam!’

Ze lachten om het idee.

‘Had jij nog problemen toen je na de wedstrijd naar huis reed?’ vroeg Colin even later.

‘Problemen!’ Bill schudde zijn hoofd en trok een zuur gezicht. ‘Gelukkig drink ik niet, maar dat is dan ook het enige. Er waren overal mannen in uniform. Ik denk dat ik elke twintig of dertig kilometer ben aangehouden bij wegafzettingen. En elke keer werd mijn auto doorzocht door politieagenten en militairen. Ze waren op zoek naar de kerels die dat goud hebben gestolen.’

‘Dat moet een heel gedoe zijn geweest,’ beaamde Colin. ‘Hebben ze het je lastig gemaakt?’

‘We moesten op de weg staan terwijl zij de wagen doorzochten,’ klaagde Bill. ‘Volgens mij wilden ze ons te grazen nemen omdat Cooper hun jongen had ingemaakt in de ring. Tenminste, dat zei die dronken kerel steeds tegen ze in Cape Coast, de stommeling! Door zijn schuld zijn we bijna opgepakt. Evengoed was het de moeite waard,’ zei hij met een tevreden grijns.

‘Ja,’ zei Colin. ‘Cooper heeft gehakt van hun jongen gemaakt, hè?’

‘Cooper! Cooper!’ scandeerde Bill uitbundig. ‘Straks de wereldtitel!’

‘Hoe lang ga je met vakantie?’ vroeg Colin toen het vliegtuig opsteeg.

‘Een maand,’ antwoordde Bill. ‘Een hele maand in zonnig Engeland terwijl iedereen hier wordt weggespoeld door de regen. Hiep hoi!’

‘Ja.’ Colin keek hem glimlachend aan.

 

De sleutels lagen op de voorband aan de passagierskant, en even later zat Colin in de auto. Die wilde niet starten. De startmotor draaide ijverig genoeg, maar de motor weigerde tot leven te komen. Colin draaide keer op keer de sleutel om, en het kuchende geluid galmde over het hele parkeerterrein. Zelfs als hij het had gezien, zou hij er niet van hebben opgekeken dat de hotelportier vlug naar binnen ging om te bellen.

‘Verdomme!’ vloekte hij hardop. Wat hem betrof, waren auto’s dingen om mee te rijden en waren de motoren mysteries die je aan monteurs overliet. Hij gaf de motor een kwartier rust en probeerde het toen opnieuw. Binnen een minuut kwam de startmotor pruttelend tot stilstand: de accu was leeg. 

‘Verdomme!’ Hij vloekte opnieuw en trok aan de hendel van de motorkap, al wist hij dat hij er niets mee opschoot als hij er alleen maar naar keek. Hij had gelijk. De motor zag er in zijn ogen volkomen normaal uit, zelfs tamelijk schoon. Dat was zo ongeveer alles wat hij erover kon zeggen. 

‘Misschien lukt het als u dit erin zet…’

Hij draaide zich met een ruk om en keek in het stalen gezicht van majoor Judas Akaba. De paniek golfde door hem heen, maar hij beheerste zich en drukte de lucht die uit zijn longen werd gestuwd met kracht terug.

Akaba stak zijn arm uit en bleek een vreemd stuk plastic in zijn open handpalm te hebben. Zijn gezicht was neutraal, maar zijn onbewogen ogen konden de opwinding niet verbergen die zich meester had gemaakt van zijn koelbloedige lichaam. Hij herkende Colin meteen van de mijn en van twee of meer keren dat hij hem in Kumasi in het vliegtuig had gezien. De adrenaline schoot door hem heen als de kick van een verslaafde. Colin Grant! De hotelportier had gemeld dat niet lang voordat Joseph Docherty was ‘doodgevallen’ een man uit zijn auto was geholpen. De portier had niemand kunnen identificeren, maar Akaba had het tijdstip verdacht gevonden. Hij had ervoor gezorgd dat de auto niet kon starten en hij had de portier opdracht gegeven hem te bellen wanneer iemand probeerde ermee weg te rijden. Later kwam de melding binnen dat net zo’n auto was gezien op het parkeerterrein van de universiteit van Cape Coast. Akaba had gehoopt dat hij door de auto iets over de roof te weten zou komen, maar dit was bijna te mooi om waar te zijn. Colin Grant! Die voldeed helemaal aan het profiel van de man die hij zo verschrikkelijk graag wilde oppakken. 

‘Wat is dat?’ Colins stem klonk schor. Plotseling kostte praten hem moeite.

‘De rotor, meneer Grant.’ Akaba was onberispelijk beleefd. ‘Die heb ik eruit laten halen om te voorkomen dat iemand met de auto wegreed.’

‘Waarom deed u dat?’ Colin kreeg zijn zelfvertrouwen terug. ‘Hij stond hier veilig genoeg geparkeerd.’

Akaba’s roofdierogen flikkerden. Hij was er zeker van dat hij zijn prooi had gevonden, maar omdat hij geen harde bewijzen had en Grant Brits staatsburger was, zou hij voorzichtig te werk moeten gaan. Als hij Grant nu arresteerde op grond van giswerk en vage aanwijzingen – die zelfs een Ghanese rechtbank niet als bewijs zou accepteren – zou hij daarmee alleen maar Grants medeplichtigen waarschuwen en elke kans dat hij het goud terug zou krijgen de bodem inslaan. Hij wist nu achter wie hij aan zat en besloot het touw zo ver te laten vieren dat zijn verdachte zichzelf ermee ophing. 

‘Uw auto was hier blijkbaar achtergelaten, meneer Grant, en dat werd verdacht gevonden. Jammer genoeg is onze registratie van motorvoertuigen niet zo efficiënt als we graag zouden willen. Ze zijn nog steeds op zoek naar de eigenaar van deze auto. Als was gebleken dat hij op uw naam stond, zou dit niet nodig zijn geweest.’ Hij hield Colin de rotor weer voor. ‘Hoe het ook zij, deze auto voldoet aan de beschrijving van een auto die twee dagen geleden – de dag van de goudroof – op het parkeerterrein van de universiteit van Cape Coast is gezien. Ik zou graag willen dat u met me meeging naar het hoofdbureau, dan kunnen we u uit ons onderzoek elimineren. Het is natuurlijk maar een formaliteit.’ Zijn gezicht veranderde een beetje om een lichte beweging van de lippen mogelijk te maken die bij hem voor een glimlach doorging. 

‘Onderzoek?’ Colin keek zo verrast als van hem verwacht mocht worden. ‘Hoe zou ik u nu met uw onderzoek kunnen helpen?’

Akaba glimlachte weer. Hij had het goed gezien. Grant liet zich niet zo gemakkelijk vangen. Onbewust streek hij met zijn tong over zijn lippen, als een slang die op het punt stond een smakelijk hapje door te slikken.

 

‘Ik bied u mijn verontschuldigingen aan voor het ongemak.’ Akaba’s stem klonk oprecht. Hij leidde Colin zijn kamer op het militaire hoofdkwartier in. ‘Maar uw auto stond op de lijst van verdachte voertuigen en ik moest hem uit mijn onderzoek elimineren.’ Hij schoof een stoel aan voor Colin. ‘U zult daar vast wel begrip voor hebben.’

Colins zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Hij vroeg zich af waarom de man er zo zeker van was dat hij het zou ‘begrijpen’. Intussen zag hij Akaba om het bureau heen lopen om te gaan zitten.

‘Als u een korte verklaring aflegt, is dat vast wel voldoende voor mijn superieuren.’ Het leek wel of Akaba’s scherpe ogen dwars door hem heen konden kijken.

‘Als ik kan helpen, wil ik dat graag doen.’ Colin verschoof ongemakkelijk op zijn stoel.

‘Ja. Ongetwijfeld.’

Colin hoorde de intonatie van de man en vroeg zich af wat er precies door Akaba heen ging. Het was absoluut onmogelijk dat de man iets wist.

Ze werkten het ritueel van naam en adres af. Gemakkelijke vragen en gemakkelijke antwoorden om de spanning weg te nemen.

‘Kunt u me vertellen waarom uw auto twee dagen op het parkeerterrein van dat hotel bleef staan?’ Zijn ogen boorden zich in Colin.

Colin hoorde dat zijn hersenen hem advies gaven: stel je zo behulpzaam op als je kunt. Als ze iets vragen waarvan jij weet dat ze er toch wel achter zullen komen, en als het geen kwaad kan, vertel het dan. Het komt altijd goed over als je een behulpzame indruk maakt.

‘Het is niet mijn auto,’ zei hij. ‘Ik heb hem alleen gehuurd om vanuit Takoradi hierheen te komen voor de bokswedstrijd.’

‘Hebt u zelf geen auto?’ Akaba trok met overdreven verbazing zijn wenkbrauwen op.

‘Een aftandse oude Peugeot,’ zei Colin. ‘Daar durfde ik niet mee naar Accra.’

‘Dus u huurde die Ford en liet hem twee dagen in Accra staan?’ Het klonk erg sceptisch.

‘Dat was niet de bedoeling,’ zei Colin, ‘maar na de boksmatch, nou… U kent de uitslag. We hebben die avond de ene na de andere bar leeggedronken. Ik kon amper nog op mijn benen staan, laat staan een auto besturen.’

‘Hoe bent u dan thuisgekomen?’ Hij vroeg dat alsof hij gewoon een praatje met Colin maakte en hem niet ondervroeg.

‘Iemand bij die wedstrijd. Bill… Bill…’ Hij hoefde niet te doen alsof hij naar de naam van de man zocht; op dat moment kon hij er werkelijk niet op komen. Hij moest zich concentreren. ‘Bill Keen! Dat is het. Hij bracht me naar Takoradi terug en zette me af bij het postkantoor.’

‘Hoe laat bent u ongeveer uit Accra vertrokken?’ Ditmaal keek Akaba hem doordringend aan.

‘Jezus! Dat zou ik niet zo precies meer weten. Maar het moet tegen de ochtend zijn geweest. Ik was er niet helemaal bij.’ Hij grijnsde Akaba toe.

Akaba zei niets, maar stond op en trok een archiefkast open. Een paar minuten bestudeerde hij enkele papieren met lange lijsten van nummers van auto’s die in die nacht langs de wegafzettingen waren gekomen. Zijn ooglid trilde toen hij het nummer vond. ‘02.23 uur – BMW. NR 1025. Metallic blauw. William Keen p/a houthandel Fred Hill, Takoradi. Eén passagier, onder invloed.’

Hij keek op, zijn ogen argwanend half dichtgeknepen. ‘Meneer Keen zal dit willen bevestigen?’

‘We hebben niet veel gepraat,’ zei Colin grijnzend, ‘maar hij herinnert zich mij vast nog wel. Het schijnt dat ik een van uw soldatenjongens heb beledigd bij een wegafzetting in Cape Coast. Het ging over de bokswedstrijd en we werden daardoor bijna allebei gearresteerd.’ In stilte was hij dolblij met zijn ontmoeting in het vliegtuig en met het feit dat Bill Keen op dat moment met een snelheid van achthonderd of duizend kilometer per uur naar het noorden vloog.

Akaba keek hem aandachtig aan. ‘Dus u liet uw auto bij het hotel staan omdat u te dronken was om te rijden.’ Met die woorden bespaarde hij Colin de moeite het uit te leggen.

‘Zo is het.’ Colin bracht zijn handen even omhoog. ‘Ik zou de volgende dag zijn teruggekomen om de auto te halen, maar alle vluchten waren volgeboekt. Daarom heeft hij daar zo lang gestaan.’

‘Ik wou dat elk raadsel zo gemakkelijk opgelost werd.’ Akaba schoof het papier opzij. Op dat moment ging de deur van zijn kamer open en gaf een assistent hem een vel papier.

‘Een telex uit Londen, meneer. Het gaat over het ongeluk van Joseph Docherty.’

Het was een reactie van Scotland Yard op Akaba’s verzoek om informatie over een zekere Joseph Docherty, geboren op 15 januari 1947 in Londen. In de lijst van ‘relaties’ zag hij meteen de naam Colin Grant. En naast Grants naam stond die van Albert Frederick Maddren. Akaba moest zich bedwingen om geen triomfkreet te slaken. 

‘Dank je.’ Hij las het bericht nog eens door, genietend van de informatie, en legde het toen op het bureau en vroeg de man twee koppen koffie te brengen. ‘Hoe wilt u uw koffie, meneer Grant?’ Zijn wenkbrauwen trilden weer.

‘Doet u voor mij geen moeite,’ zei Colin. Hij wenste dat hij ergens anders was, hoe eerder hoe beter.

‘Dat is het minste wat ik kan doen na het ongemak dat ik u heb bezorgd.’

‘Nou… met melk en zonder suiker graag.’

Akaba tikte op de krant die op zijn bureau lag. ‘Dit is een onfortuinlijke zaak; die boksliefhebber die is doodgevallen vanaf het balkon van zijn hotelkamer.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Zo’n lange reis maken en dan doodgaan op een parkeerterrein.’

‘Ik heb het bericht niet gelezen,’ zei Colin. Er ging een steek van pijn door hem heen toen hij op die manier aan Doc werd herinnerd.

‘U hebt hem zeker niet gekend?’ vroeg Akaba terloops. Hij maakte ruimte op zijn bureau voor het dienblad met koffie en gaf Colin een kopje. ‘Zelf gemalen bonen,’ zei hij, en hij knikte goedkeurend. ‘Nou?’

De vraag bracht Colin even uit zijn evenwicht. ‘Of ik wat?’ vroeg hij verbaasd.

‘Ik vroeg me alleen af of u toevallig de man hebt gekend die is doodgevallen… een zekere Joseph Docherty uit Londen?’

‘Nee.’ Colin schudde zijn hoofd. ‘Londen is een grote stad, majoor. Ik heb de man niet gekend.’ Om het verdriet in zijn ogen te verbergen boog hij zich naar zijn koffiekopje toe.

 

Toen Colin weg was, zat Akaba nog een hele tijd aan zijn bureau. Grant had twee fouten gemaakt: de wegafzetting bij Cape Coast was volledig bemand door geüniformeerde politieagenten, dus niet door ‘soldatenjongens’. Maar nog beter, en veel en veel belastender, was zijn verklaring dat hij Joseph Docherty nooit had gekend. Akaba keerde het telexbericht om en las het nog eens door. 

‘Waarom liet u hem weggaan?’ vroeg zijn assistent verbaasd, toen hij op de hoogte was gesteld. ‘We hadden hem kunnen dwingen ons te vertellen waar hij het goud heeft verstopt.’

‘Nee.’ Akaba wreef met zijn vinger over de gladde huid van zijn litteken. ‘Als ik Grant nu arresteer, slaan zijn medeplichtigen alarm en verdwijnt het goud misschien voorgoed. Trouwens, drie kapers in het vliegtuig en één man op de grond: dat zijn er vier. Daarom laten we Grant lopen, maar we houden hem kort aan de lijn. Ik wil dat hij met onmiddellijke ingang vierentwintig uur per dag in de gaten wordt gehouden. Hij zal me naar het goud leiden, en de vierde man is dan een welkom extraatje.’