Hoofdstuk 20
‘Dus alles is geregeld,’ zei Colin tegen zijn drie vrienden, met op de achtergrond de geluiden van de cafetaria van vliegveld Gatwick. Hij keek Bert aan. ‘Doc en jij zijn lid van de parachuteclub, en Ray…’ Hij draaide zijn hoofd. ‘Ray begint volgende week met zijn vlieglessen. Zo is het toch?’
‘Ja, op vliegveld Southend,’ bevestigde Ray. ‘Een officieel erkende opleiding. En ze werken daar ook met tweemotorige toestellen.’
‘Je moet proberen in de cockpit van een DC-3 te komen. Het is belangrijk dat je in elk geval weet waar de knoppen zitten.’
Op dat moment werd de laatste oproep gedaan voor vlucht BA220 naar Rome, Accra en Lagos.
‘Dat is mijn toestel,’ zei hij. ‘Ik moet weg.’ Hij pakte zijn tas onder de tafel vandaan en zette hem op zijn knieën. ‘Het is het nu aan onszelf. Zolang we allemaal ons werk doen, krijgen we het wel voor elkaar.’ Hij stond op terwijl de laatste oproep werd herhaald. ‘Ik zie jullie over vier weken,’ zei hij met een zelfverzekerde glimlach. ‘Nu moet ik mijn vliegtuig halen.’
‘We blijven hier niet hangen.’ Bert trad op als hun woordvoerder. ‘Als we nu vertrekken, zijn we nog voor de lunch in de stad terug.’ Hij stak zijn hand uit en nam afscheid zoals dat in de onderwereld gebruikelijk was: ‘ Veel succes, jongen.’ Doc en Ray volgden zijn voorbeeld en gaven hem allebei een stevige, zelfverzekerde handdruk.
Colin liep door het gangpad van de 707 en keek naar de plastic nummerplaatjes op de stoelen. Hij had stoel F in rij 28, bijna helemaal achter in het vliegtuig. Hij glimlachte toen hij vanaf zijn plaats bij het raam naar buiten keek en links van hem een oude DC-3 geparkeerd zag staan. Hij knikte onbewust, aanvaardde de stilzwijgende uitdaging die het toestel vormde. Toen hij merkte dat er iemand naast hem kwam zitten, keek hij om. Een zwarte passagier liet zich op de plaats naast hem zakken.
‘U herinnert u mij niet?’ De goedgeklede man keek hem glimlachend aan.
Colin was verbaasd omdat hij werd aangesproken alsof hij een bekende was. ‘Sorry. Kennen wij elkaar?’
De man glimlachte licht geamuseerd naar Colin. Toen stak hij een slanke zwarte hand uit. ‘Yarty. Yarty Okufu.’
‘Jezus!’ Colin stak hem zijn hand toe. ‘Dat had ik moeten zien. Maar die kleren…’ Hij wees naar Yarty’s onberispelijke pak. ‘Die zetten me op het verkeerde been.’
‘Nee, nee.’ Yarty schudde zijn hand en grijnsde naar hem. ‘Wees eens eerlijk…’ Hij aarzelde, probeerde zich Colins naam te herinneren. ‘Grant! Colin Grant! Dat is het. En wees nou eens eerlijk,’ herhaalde hij. ‘In jullie ogen lijken wij zwarte mannen allemaal op elkaar, nietwaar?’
Colin glimlachte terug. Hij geneerde zich een beetje voor zijn woorden.
‘Ik dacht dat je zo’n haast had om in Ghana te komen?’ Yarty keek hem nieuwsgierig aan. ‘Al die haast voor een visum?’
‘Ik had ook haast. Ik ben de volgende dag naar Ghana gevlogen.’
‘Maar nu ben je hier?’ Yarty keek hem vragend aan.
‘Ik moest onverwachts naar huis terug. Familieproblemen,’ improviseerde Colin. ‘Maar het is nu geregeld. En dus…’
‘Dus nu ga je terug,’ maakte Yarty de zin voor hem af. ‘Ik ben blij dat je mijn land zo aantrekkelijk vindt.’
‘Ik ben er graag,’ verzekerde Colin hem. ‘Ik ben er heel graag.’
De man in het pak naast hem zag er heel anders uit dan de Yarty in vrijetijdskleding die Colin zich van de ambassade herinnerde. Hij had een duur Patek Philippe-horloge om zijn linkerpols, en de kolossale diamant op zijn forse pinkring kon je moeilijk ontgaan. Er zat blijkbaar veel meer achter Yarty Okufu dan hij had gedacht. Yarty zag eruit als een welgestelde man en had ook niet meer zo’n nonchalante houding.
‘Dus je gaat naar huis?’ vroeg Colin.
Een ogenblik kwam er een blije uitdrukking op Yarty’s gezicht. Toen betrok het weer.
‘Ja. Ik ga naar huis.’ Automatisch nam hij weer het Afrikaanse accent aan waaraan Colin gewend was geraakt. ‘Ik moet naar huis.’
‘Waarom moet dat?’ Colin merkte een zekere tegenzin in Yarty’s woorden op.
‘Het is de wens van mijn vader.’ Donkere ogen keken hem recht aan. ‘Nee! Nu spreek ik niet de waarheid.’ Hij spuwde dat bijna uit. ‘Het is niet de wens van mijn vader. Mijn vader wil dat ik in Engeland blijf om mijn studie af te maken.’ Zijn stem werd ijzig. ‘Maar dat is onmogelijk.’
‘Waarom dan?’ Colin voelde frustratie bij Yarty en zag hem over een gouden medaillon strijken dat opvallend tegen een smetteloze boord en das hing.
‘Het is de schuld van de regering.’ Yarty’s stem klonk compromisloos. ‘Die heeft met haar beleid het land bijna geruïneerd. Corrupte ministers en ambtenaren hebben de economie ondermijnd. De illegale handel tiert welig en wordt de mensen opgedrongen door de onbillijke prijsmaatregelen. Het Ashanti-volk laat de wijdverbreide corruptie maar over zich heen komen, en de arbeiders merken dat hun levensstandaard, die ooit het hoogste was van zwart Afrika, achteruitgaat. Met hun loon kunnen ze elke maand minder kopen.’
‘Zo gaat het overal,’ beaamde Colin. ‘Dat heet inflatie.’
‘Door het beleid van de regering zijn mijn mensen weinig meer dan slaven!’ riep Yarty uit. ‘Eerst maakte de blanke man ze tot slaaf, en verkrachtte hij ook nog de aarde om er goud, diamanten, hout en mineralen uit te halen. Maar de blanken deden tenminste ook goede dingen voor het land. Ze bouwden scholen, ziekenhuizen en fabrieken en legden wegen aan. Ze leverden diensten. In de koloniale tijd kwamen we zelfs tot welvaart, en we werden als eerste Afrikaanse land onafhankelijk. Daarna hebben we allerlei regeringen gehad, militaire en civiele, en de ene was nog corrupter dan de andere.’
Colin vond het een beetje verontrustend dat de man zo verbitterd van leer trok. Hij probeerde hem een beetje te sussen. ‘De mensen die ik daar heb ontmoet, kwamen redelijk tevreden op me over.’
‘Redelijk tevreden!’ Yarty keek hem fel aan. ‘De trotse krijgers van de Ashanti zozeer verlaagd dat ze cacaobonen over de grens smokkelen om hun gezin te eten te kunnen geven? Hun stamland beroofd van natuurlijke rijkdom, zijzelf zwoegend in de bauxietmijnen, ploeterend in de goudmijnen? Ashanti-mannen, ooit de vurigste, geduchtste krijgers van heel Afrika, die lijdzaam moeten toezien hoe hun oude stamlanden geplunderd worden door hun eigen regering? Redelijk tevreden!’
Toen ontspande Yarty en liet hij zijn hoofd tegen de rugleuning zakken. ‘Neem me niet kwalijk. Ik wilde niet boos worden, in elk geval niet op jou. Jij ziet niet wat er buiten de grote plaatsen gebeurt. Maar juist vanwege die dingen moet ik naar mijn volk terugkeren.’ Zijn stem klonk weer normaal. De felheid was afgezakt tot bittere rancune.
‘Het schijnt je zelf tenminste wel goed te zijn gegaan.’ Colin keek naar Yarty’s kleren en nadrukkelijk ook naar zijn sieraden.
Yarty zag hem kijken.
‘Je vindt het vreemd dat ik zulke dingen heb?’
‘Nou, na dat toespraakje van je? Gedwongen de universiteit te verlaten… je volk tot armoede gebracht. Ja, ik vind het een beetje vreemd. En kijk eens wat je daar draagt!’ Colin wees naar de dure sieraden en het medaillon aan zijn gouden ketting in het bijzonder. ‘Je bent met genoeg goud behangen om een schip tot zinken te brengen!’
Yarty streek even met zijn hand over de glanzende talisman. ‘Mijn volk zou het niet prettig vinden als ik in vodden rondliep.’
‘Je volk?’
‘Ja.’ Yarty draaide zich naar hem toe en keek hem bijna arrogant aan. ‘Mijn volk,’ zei hij nadrukkelijk. ‘Ik ben de oudste zoon van de asantehene van Kumasi, houder van de gouden zetel, hoofd van alle Ashanti-stammen en -landen. Ik moet mijn volk vertrouwen inboezemen. Ik moet ervoor zorgen dat ze trots op me zijn, en trots op mijn vader, die ik vertegenwoordig.’ Hij betastte het medaillon op zijn borst. ‘Op een dag zal ik mijn volk naar meer vrijheid leiden. Ik wil mijn volk zijn trots teruggeven. Ik wil mijn mensen helpen een natie op te bouwen die niet meer afhankelijk is van buitenstaanders. Ik wil dat ze trots zijn op moderne verworvenheden, dat ze ingenieurs, artsen, geschoolde arbeiders worden, dat ze leren met moderne productiemachines te werken, dat ze boeren worden die op de hoogte zijn van nieuwe technologieën, en vooral, dat ze leraar in al die dingen worden om onze toekomstige generaties te kunnen opleiden. Ik streef naar ware onafhankelijkheid voor mijn volk. Trotse onafhankelijkheid.’ Hij streek weer over het medaillon.
‘Heeft die medaille een betekenis?’ vroeg Colin zich hardop af.
Yarty nam de glanzende gouden schijf in zijn hand. ‘Deze medaille betekent alles voor mijn volk. Ze zeggen dat de ziel van Osei Tutu, de grote geest van alle Ashanti, in deze medaille zit.’ Zijn vingers bewogen zich naar de roodachtige, bijna koperkleurige schakels van de ketting. ‘Samen met zijn ketting is de medaille van Osei Tutu de geschiedenis van de Ashanti-natie. Hij is telkens overgedragen op de oudste zoon van de asantehene.’ Hij nam een stukje ketting tussen zijn vingers en liet het licht op een patroon van heel fijne lijntjes vallen. ‘Deze schakel vertelt over onze overwinning op de Dagomba-stam en de jaarlijkse schatting die daarna door de zegevierende Ashanti-natie werd opgelegd. Deze,’ en zijn stem werd scherper, ‘vertelt over de grote slavenrooftochten die onze natie decimeerden. En deze…’ Hij keek in Colins ogen. ‘Deze vertelt hoe twintigduizend Ashanti-krijgers, geleid door koning Prempeh, de legendarische oorlogsheld van de Ashanti-natie, het Britse leger onder sir Charles McCarthy versloegen en zijn hoofd als trofee terugbrachten van de slag bij McCarthy Hill. Telkens als er iets van groot belang gebeurt, wordt dat vastgelegd op deze ketting. Er worden dan altijd twee schakels van zuiver Ashanti-goud gesmeed, opdat de daad niet wordt vergeten.’
‘Waarom twee schakels?’ vroeg Colin. ‘Is er nog een ketting… een soort kopie?’
‘Nee, nee.’ Yarty lachte. ‘De ene schakel is voor de ketting, en de andere is voor de stam of voor de krijger wiens daad wordt vastgelegd. Een levenslang symbool. De schakels worden als heel waardevol beschouwd en gaan over van vader op zoon, van hoofdman op hoofdman.’
‘Dus alleen een hoofdman kan een schakel krijgen?’
‘Elke krijger die met zijn daden een schakel in onze geschiedenis verdient, wordt hoofdman. Mannen met grote daden worden heel goede hoofdmannen.’
De bordjes met VERBODEN TE ROKEN en GORDELS VASTMAKEN knipperden boven hen aan en ze trokken hun gordel vast op het moment dat het kolossale lijntoestel zich in beweging zette. Een paar minuten later daverde de BA220 over de startbaan en stegen ze op in een helder blauwe hemel, op weg naar Rome, Accra en Lagos.
‘Logeer je bij de cacaofabriek?’ vroeg Yarty toen de stewardess hun koffie had gebracht.
‘Ja. Bij mijn oom.’
‘Ga je vanavond nog door naar Takoradi?’ Yarty keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Zo niet, dan zijn er uitstekende nachtclubs in Accra.’
‘Nou, Yarty, dat was ik nog vergeten te zeggen: ik ga naar Lagos.’
‘Lagos?’ Yarty keek hem met enige verbazing aan.
‘Zaken voor mijn oom. Hij heeft me gevraagd belangrijke papieren bij de agent van de onderneming in Lagos op te halen. Blijkbaar vinden ze de posterijen niet betrouwbaar genoeg.’
Yarty knikte. ‘Ja… Dat kan ik me voorstellen. Alles is achteruitgegaan, zelfs de post. Het is wel jammer. Ik had je iets van ons nachtleven in Accra kunnen laten zien. Je zou ervan staan te kijken.’
‘Dat wil ik wel geloven!’ Colin keek hem grijnzend aan. ‘Let wel: Takoradi heeft ook een nachtleven.’
‘En meisjes?’ Yarty keek hem sluw aan.
‘Geen probleem.’ Colin knipoogde en noemde met opzet Lesleys huidskleur niet. ‘Ik heb daar een mooie meid zitten. Helemaal niet gek.’
‘Alle gemak van thuis.’ Yarty glimlachte begrijpend. ‘Evengoed… Een avondje uit in Accra zou je ogen hebben geopend.’
‘Een andere keer,’ beloofde Colin. ‘Je kunt me altijd opzoeken of me een keer bellen. Dat wil zeggen, als ik dan nog in Ghana ben.’
‘Ja. Daar houden we het op, Colin. Ik heb binnenkort officiële verplichtingen in Takoradi. Als ik tijd heb, zoek ik je op.’
Ze lieten zich weer in hun stoel zakken en werden in slaap gebracht door het gedempte gebulder van de vier krachtige Rolls-Roycemotoren die het vliegtuig naar Afrika stuwden.
Nadat er passagiers waren uitgestapt in Accra, landde vlucht BA220 op het vliegveld Murtala Mohammed bij Lagos. Nog geen achtenveertig uur daarna liep Colin in de haven van Takoradi over de loopplank, opgewacht door de glimlachende Lesley. De ‘cruise’ was voorbij en er werd hard gewerkt aan zijn plan om het Ashanti-goud te bemachtigen.