Hoofdstuk 35
Nasleep
Nog tijdens hun onderduikperiode trouwden Magdalena Gross en Maurycy Fraenkel (Pawel Zielinski) en na de opstand verhuisden ze naar Lublin, een stad in het oosten, waar kunstenaars en intellectuelen elkaar troffen in Café Paleta. Daar maakte Magdalena kennis met de avant-gardekunstwereld van de stad, waaronder veel theaters zonder tekst: muziektheater, danstheater, tekentheater, theater met schaduwpoppen en theaters met papieren kostuums, vodden en kleine vuurtjes. De lange Poolse traditie van subversief politiek marionettentheater was tijdens de oorlog verdwenen, maar in Lublin sloot Magdalena zich aan bij een groep enthousiaste mensen die het eerste marionettentheater voor het nieuwe Polen opzette, en ze nodigden haar uit de hoofden van de poppen te maken. In plaats van de grove papier-machétrekken die de poppen gewoonlijk hadden, besloot ze ze levensechte, genuanceerde gelaatstrekken te geven en te versieren met zijde, parels en kralen. De eerste uitvoering vond plaats op 14 december 1944 in Lublin.
In maart 1945 keerden Magdalena en Maurycy terug naar het pas bevrijde Warschau, dat zonder elektriciteit, gas of vervoer zat, en waar de paar nog resterende huizen scheef stonden en geen ramen hadden. Omdat ze graag weer dieren wilde beeldhouwen, vroeg ze Antonina klagerig: ‘Wanneer krijgen jullie weer dieren? Ik moet beeldhouwen! Ik heb zo veel tijd verloren!’ Omdat de flamingo’s, maraboes en andere exotische dieren waar ze de voorkeur aan gaf afwezig waren, begon ze het enige aanwezige model te beeldhouwen: een eendenkuiken, maar omdat ze traag werkte, moest ze het werk telkens herzien terwijl het kuiken opgroeide tot volwassen vogel. Toch was het haar eerste beeld na de oorlog, een reden voor feestelijkheden.
Het Warschau zoals ze dat voor de oorlog gekend
hadden, telde 1,5 miljoen inwoners; in het begin van de lente van
1945 meldde een andere bezoeker, dr. Joseph Tenenbaum, ‘hooguit een
half miljoen mensen. Het zag er niet naar uit dat er woonruimte was
voor een tiende deel daarvan. Veel mensen woonden nog in
grafkelders, spelonken, kelders en ondergrondse schuilplaatsen,’
maar hij was zeer onder de indruk van het moreel:
Nergens ter wereld staan mensen in het algemeen zo onverschillig tegenover gevaar als in Warschau. Er heerst een ongelooflijk vitale sfeer in Warschau en de mensen beschikken over een aanstekelijk soort moed. De hartslag van het leven heeft een ongelooflijk snel ritme. De mensen zien er misschien wat sjofel uit, met verweerde gezichten en duidelijk ondervoed, maar ze zijn niet ontmoedigd. Het leven is gespannen, maar de mensen zijn niet uit het veld geslagen en zelfs opgewekt. Men is druk en bedrijvig, zingt en lacht met een verbazingwekkende zelfverzekerdheid. […]
Alles heeft zijn eigen ritme en romantiek, en een adembenemende arrogantie. […] De stad is als een bijenkorf. De hele stad werkt, haalt puinhopen weg en bouwt nieuwe huizen, vernietigt en schept, ruimt op en vult weer op. Warschau begon zich uit de puinhopen omhoog te werken vanaf het moment dat de laatste nazisoldaat de buitenwijken verliet. Sindsdien hebben ze er hard aan gewerkt, bouwend, verbouwend en herstellend zonder te wachten op plannen, geld of materiaal.
In de hele stad hoorde hij een aria van A. Harris, het onofficiële ‘Lied van Warschau’, dat door werkende mensen werd gefloten, gezongen en dat uit luidsprekers op de pleinen in het centrum schalde. De woorden van de minnaar beloofden: ‘Warschau, mijn geliefde, je bent het onderwerp van mijn dromen en verlangens […] Ik weet dat je niet bent zoals je was […] dat je wrede dagen hebt doorgemaakt […] maar ik zal je je oude grootsheid teruggeven.’
Jan kwam in het voorjaar van 1946 terug uit het interneringskamp en in 1947 begon hij met schoonmaken en repareren, het bouwen van nieuwe gebouwen en verblijven voor een dierentuin die nieuw leven ingeblazen kreeg, met slechts driehonderd dieren, allemaal inheemse soorten die werden gedoneerd door inwoners van Warschau. Sommige van de kwijtgeraakte dieren werden teruggevonden, zelfs Das, die tijdens het bombardement een tunnel uit zijn kooi had gegraven en de Weichsel was overgezwommen (Poolse soldaten brachten hem terug in een groot augurkenvat). Magdalena beeldhouwde Haan, Haas I en Haas II, moest toen gas terugnemen vanwege haar verslechterde gezondheid (‘aangetast door de oorlog’, veronderstelde Antonina) en stierf op 17 juni 1948, de dag dat ze de laatste hand legde aan Haas II. Het was altijd haar droom geweest om grote beelden voor de dierentuin te maken, en Antonina en Jan hadden haar die kans graag gegund, vooral omdat de dierentuin de ideale omgeving was voor grote kunstwerken. In de huidige dierentuin worden de bezoekers bij de hoofdingang begroet door een levensgrote zebra met ijzeren staven als gestreepte, opbollende ribben. Sommige beeldhouwwerken van Magdalena sieren nu het kantoor van de directeur van de dierentuin en ze staan ook in het Museum van Schone Kunsten in Warschau, precies zoals Jan en Antonina het gewild zouden hebben.
Eén dag voor de heropening van de dierentuin van Warschau op 21 juli 1949 plaatsten Jan en Antonina Gross’ beelden Eend en Haan naast de trap naar een grote fontein, die de bezoekers zeker zouden gaan bekijken. Dat jaar viel 21 juli op een donderdag en ze hebben waarschijnlijk vermeden de opening op vrijdag 22 te houden vanwege de associatie met de noodlottige datum waarop het getto van Warschau werd geliquideerd.
Twee jaar later trok Jan zich plotseling terug uit
het dierentuinwerk, ook al was hij pas vierenvijftig. Het
naoorlogse Warschau onder regime van de Sovjets had weinig op met
mensen die in het verzet gezeten hadden en omdat hij vaak overhoop
lag met regeringsfunctionarissen, voelde hij zich misschien
verplicht met pensioen te gaan. Norman Davies legde de stemming van
die tijd vast:
Iedereen die de vooroorlogse onafhankelijkheid waagde te prijzen, of degenen die meevochten tijdens de opstand om die te heroveren, werd veroordeeld als iemand die gevaarlijke, opruiende onzin sprak. Zelfs onder elkaar wogen mensen hun woorden zorgvuldig. Politie-informanten waren overal. Kinderen zaten op scholen volgens het Sovjetsysteem waarin het aangeven van vrienden en ouders werd aangemoedigd als een bewonderenswaardige actie.
Omdat hij nog wel zijn gezin moest onderhouden en de zoölogie was toegewijd, legde Jan zich toe op het schrijven. Hij produceerde vijftig boeken over het leven van dieren waarin hij pleitte voor hun instandhouding; hij produceerde ook een populair radioprogramma over dezelfde onderwerpen; en hij bleef zich inzetten voor de International European Bison Preservation Society, die de kleine bizonkudde in de bossen van Białowieza koesterde.
Merkwaardig genoeg overleefden die dieren dankzij de inspanningen van Lutz Heck, die tijdens de oorlog een groot aantal van de dertig bizons terugzond die hij voor Duitsland gestolen had, samen met teruggefokte, goed gelijkende oerossen en tarpans, die weer moesten worden uitgezet in Białowieza, de idyllische plek waar hij zich voorstelde dat de intieme kring van Hitler na de oorlog zou gaan jagen. Toen de geallieerden later Berlijn bombardeerden, sneuvelden de moeders van de dieren, zodat de exemplaren in Białowieza de laatste hoop werden voor hun soort.
In 1946 kreeg Jan tijdens de eerste naoorlogse bijeenkomst van de International Association of Zoo Directors in Rotterdam de taak om het Europese Bizonfokboek te reactiveren. Hij ging alle afstammelingen van de bizons die de oorlog hadden overleefd bekijken, inclusief de resultaten van de Duitse fokexperimenten. Hij legde stambomen van voor, tijdens en na de oorlog vast en gaf het programma en de controle op de stambomen terug aan de Polen.
Jan schreef voor volwassenen, maar Antonina schreef kinderboeken, voedde haar twee kinderen op en hield contact met de uitgebreide familie van gasten die naar verschillende landen waren vertrokken. Onder degenen die Jan persoonlijk uit het getto geholpen had (via het Arbeidsbureau), bevonden zich Kazio en Ludwinia Kramsztyk (neef en nicht van de beroemde schilder Roman Kramsztyk), dr. Hirzfeld (specialist in besmettelijke ziekten) en zijn assistente, dr. Roza Anelówna en haar moeder. De laatste twee logeerden korte tijd in de villa en verhuisden daarna naar een pension in de Widokstraat, dat hun was aanbevolen door vrienden van de Zabinski’s. Maar al na een paar maanden werden ze door de Gestapo gearresteerd en vermoord, de enige gasten van de villa die de oorlog niet overleefden.
De Kenigsweins overleefden de bezetting en haalden hun jongste zoon uit het weeshuis, maar in 1946 stierf Samuel aan een hartaanval, waarna Regina en de kinderen naar Israël emigreerden, waar zij hertrouwde en op een kibboets ging werken. Ze had haar verblijf in de dierentuin nooit vergeten. ‘Het huis van de Zabinski’s was als de ark van Noach,’ zei Regina twintig jaar later tegen een Israëlische krant, ‘met zo veel mensen en dieren die zich daar konden schuilhouden.’ Rachela ‘Aniela’ Auerbach emigreerde ook naar Israël, na een reis naar Londen waar ze Jans rapport over de overleving van de Europese bizon aan Julian Huxley gaf (de vooroorlogse directeur van de dierentuin van Londen). Irena Mayzel verhuisde naar Israël en kreeg daar na de oorlog de Zabinski’s te gast. Genia Sylkes verhuisde ook naar Londen, en vervolgens naar New York, waar ze vele jaren voor de Yiddish Scientific Institute Library werkte.
Irena Sendler (die kinderen uit het getto had gesmokkeld) werd gevangengenomen door de Gestapo en wreed gemarteld, maar wist dankzij vrienden bij de Ondergrondse te ontsnappen en bracht de rest van de oorlog ondergedoken door. Ondanks haar gebroken benen en voeten werkte ze in Polen als maatschappelijk werkster en kwam ze op voor de rechten van gehandicapten. Tijdens de oorlog was Wanda Englert vele malen verhuisd; haar echtgenoot Adam werd in 1943 gearresteerd en zat opgesloten in de Pawiakgevangenis, Auschwitz en Buchenwald. Tot ieders verbazing overleefde hij de gevangenis en de concentratiekampen, waarna hij herenigd werd met zijn vrouw, en samen verhuisden ze naar Londen.
Halina en Irena, de jonge koeriersters, wonen tegenwoordig nog steeds in Warschau, hebben nog steeds een hechte band, want ze zijn al meer dan tweeëntachtig jaar elkaars beste vriendinnen. Aan de muur van Irena’s appartement hangen naast haar schermmedailles foto’s van Halina en haar als jonge vrouwen, waarop ze mooi gekapt, aantrekkelijk en een en al toekomst zijn – studiofoto’s die tijdens de oorlog werden gemaakt door een buurman.
Ik zat met Halina in het restaurant in de binnentuin
van het Bristol Hotel, naast tafels vol toeristen en zakenlui, en
een buffet van delicatessen op lange tafels net achter de open
deuren, en keek hoe haar gezicht veranderde terwijl ze op het ene
geheugenstation na het andere afstemde. Ze zong zachtjes een liedje
dat ze meer dan zestig jaar geleden had gehoord, haar toegezongen
door een passerende knappe, jonge soldaat:
Ty jeszcze o tym nie wiesz dziewczyno,
Ze od niedawna jestes przyczyna,
Mych snów,
piéknych snów,
Ja mógłbym tylko wziasc ciena rece,
I jeszcze wiecej niz dzis,
Kochac
cie.
Je weet het nog niet, lief meisje,
Dat je de laatste tijd de aanleiding bent
Voor mijn
dromen, mijn mooie dromen.
Als ik je maar in mijn armen kon nemen,
En, nog meer dan vandaag,
Van je mocht houden.
Halina kreeg een blosje op haar wangen van die grote geheugencocktail die was opgeslagen tussen tragischer beelden die oorlogsherinneringen meestal zijn, met hun eigen bijzondere opbergsysteem, hun eigen ecologie. Als andere eters haar al hadden gehoord, lieten ze daar niets van merken, en toen ik het eilandenrijk van tafels overzag, realiseerde ik me dat zij van de ongeveer vijftig aanwezigen de enige was die oud genoeg was om oorlogsherinneringen te kunnen hebben.
Rys, civiel ingenieur en inmiddels zelf vader, woont in het centrum van Warschau in een gebouw van zeven verdiepingen zonder lift, zonder huisdieren. ‘Een hond zou de trappen niet halen!’ legde hij uit terwijl we ons van de ene overloop naar de andere slingerden. Hij is in de zeventig, lang en slank, en maakt dankzij al het trappen klimmen een gezonde indruk. Hij is vriendelijk en gastvrij maar ook een beetje op zijn hoede, wat niet verrassend is gezien de lessen die de oorlog hem op jonge leeftijd heeft geleerd. ‘We leefden van moment tot moment,’ zei Rys, zittend in zijn huiskamer, omringd door foto’s van zijn ouders, veel van hun boeken, een ingelijste tekening van een wisent en een geschetst portret van zijn vader. Als jongen had hij het leven in de dierentuin absoluut niet abnormaal gevonden, zei hij, ‘want ik wist niet beter’. Hij vertelde hoe hij een bom vlak bij de villa had zien vallen en zich gerealiseerd had dat hij wanneer het ding ontploft was, dood zou zijn geweest. Hij herinnerde zich dat hij had moeten poseren voor Magdalena Gross: lange uren stilzitten terwijl zij de klei verleidde, eigenlijk: zich erin verloor, en hij was dol geweest op haar opgewekte aandacht voor hem. Ik hoorde van hem dat zijn moeder bij warm weer weelderige bloembakken op het terras op de eerste verdieping van de villa had staan, dat ze vooral erg gek was op viooltjes, de bloemen met de peinzende gezichtjes, en dat ze het meest hield van de muziek van Chopin, Mozart en Rossini. Hij vond sommige van mijn vragen ongetwijfeld raar – ik wilde graag weten hoe zijn moeder rook, hoe ze liep, haar gebaren, de klank van haar stem, hoe ze haar haar droeg. Op al dergelijke vragen antwoordde hij: ‘Gewoon,’ of: ‘Normaal,’ en ik realiseerde me al snel dat dat sporen van herinneringen waren die hij of nooit ophaalde of niet wilde delen. Zijn zuster Teresa, geboren tegen het eind van de oorlog, is getrouwd en woont in Scandinavië.
Ik nodigde de volwassen Rys uit om samen met mij de villa te bezoeken en hij was zo vriendelijk met mij mee te gaan. Terwijl we het huis van zijn jeugd verkenden, voorzichtig over de decoratieve, aambeeldvormige drempels van de deuren stappend, viel het me op hoe hij zijn geheugen op de proef stelde, vaak vergeleek wat er is met wat er was, op dezelfde manier die Antonina beschreef toen hij klein was, toen ze aan het eind van de oorlog terugkeerden naar de gebombardeerde dierentuin.
Een van de toevalligheden die de geschiedenis kruiden, was dat de dierentuin van Berlijn ernstig was gebombardeerd, net zoals de dierentuin van Warschau, waardoor Lutz Heck veel van dezelfde problemen en zorgen te verwerken kreeg die hij de Zabinski’s had aangedaan. In zijn autobiografie Tiere, mein Abenteuer. Erlebnisse im Wildniss und Zoo schrijft hij op ontroerende wijze over zijn dodelijk gewonde dierentuin. In tegenstelling tot de Zabinski’s wist hij precies welke rampen hem te wachten stonden, omdat hij het zelf na het bombardement in Warschau had gezien, waar hij overigens niets over zegt. Zijn safaridieren, een grote verzameling foto’s en vele dagboeken waren tegen het eind van de oorlog verdwenen. Toen het Sovjetleger optrok, verliet Lutz Berlijn om arrestatie vanwege plundering van Oekraïense dierentuinen te voorkomen. Hij woonde de rest van zijn leven in Wiesbaden en maakte van daaruit jachtreizen in het buitenland. Lutz stierf in 1982, een jaar na zijn broer Heinz. Lutz’ zoon Heinz emigreerde in 1959 naar de Catskill Mountains in de Verenigde Staten, waar hij een kleine dierentuin opzette die befaamd was om zijn kudde przewalskipaarden, afstammelingen van de dieren die Heinz Heck tijdens de oorlog had gehouden. Op een gegeven moment had de dierentuin van München de grootste kudde przewalskipaarden buiten Mongolië (waarvan sommige gestolen waren uit de dierentuin van Warschau).
In totaal verbleven ongeveer driehonderd mensen op het tussenstation van de dierentuin van Warschau, op weg naar het vervolg van hun zwervende bestaan. Jan heeft altijd het gevoel gehad, en dat ook in het openbaar gezegd, dat de echte heldin van dit verhaal zijn vrouw Antonina was, die slimheid en zelfbeheersing koppelde aan grote vastberadenheid. ‘Ze was bang voor de mogelijke gevolgen,’ zei hij tegen Noah Kliger, die hem interviewde voor de Israëlische krant Yediot Aharonot, ‘ze was als de dood dat de nazi’s zich zouden wreken op ons en onze kleine zoon, bang voor de dood, en toch zei ze er niets over en hielp mij [met mijn verzetsactiviteiten] en ze heeft me nooit gevraagd ermee op te houden.’
‘Antonina was een huisvrouw,’ zei hij tegen Danka Narnisj van een andere Israëlische krant, ‘ze was niet politiek actief of betrokken bij de oorlog, en ze was een angsthaas, maar ondanks dat speelde ze een belangrijke rol bij het redden van anderen en klaagde ze nooit over gevaar.’
‘Haar zelfvertrouwen kon zelfs de meest vijandige persoon ontwapenen,’ zei hij tegen een anonieme verslaggever, en voegde eraan toe dat ze haar kracht ontleende aan haar liefde voor dieren. ‘Niet alleen dat ze zich ermee identificeerde,’ verklaarde hij zich nader, ‘maar van tijd tot tijd leek ze haar eigen menselijke eigenschappen af te leggen en werd ze een panter of een hyena. Dan nam ze hun vechtinstinct over en stond op als een onverschrokken verdediger van haar eigen soort.’
Aan verslaggever Yaron Becker vertelde hij: ‘Ze was heel traditioneel katholiek opgevoed en dat weerhield haar niet. Integendeel, het versterkte haar vastberadenheid om trouw te zijn aan zichzelf, haar hart te volgen, ook als dat veel zelfopofferingen inhield.’
Geïntrigeerd door het karakter van de redders hebben Malka Drucker en Gay Block er ruim honderd geïnterviewd en ze ontdekten dat ze bepaalde belangrijke trekken gemeen hadden. Redders waren vaak besluitvaardig, snelle denkers, namen risico’s, waren onafhankelijk, avontuurlijk, openhartig, rebels en buitengewoon flexibel – in staat hun plannen om te gooien, gewoonten overboord te zetten of vastgeroeste routines van het ene moment op het andere te veranderen. Het waren vaak non-conformisten en hoewel veel redders grote idealen koesterden waarvoor ze eventueel wilden sterven, beschouwden ze zichzelf niet als helden. Het is karakteristiek dat Jan als een van hen zei: ‘Ik deed alleen mijn plicht – als je iemands leven kunt redden, ben je verplicht een poging te wagen.’ En: ‘We deden het omdat het gedaan moest worden’.