Hoofdstuk 30
1943
In de zomer werd de dierentuin zoals gebruikelijk belaagd door insectenwolken, het carnaval van de kriebelmuggen, en iedereen die tijdens zonsondergang buiten was droeg ondanks de hitte lange mouwen en lange broeken. In de villa hoorde de haas Wicek tijdens zijn strooptocht naar iets eetbaars een piepend geluid en wipte naar de keuken, waar hij het kuikentje Kuba zag eten. Tijdens het eten liep Kuba soms rond de tafel, pikte kruimels op, terwijl Wicek van een afstandje toekeek tot hij plotseling, met één grote sprong, naast een stuk brood of een schaal aardappels opdook en begon te schrokken, tot schrik van het kuiken en tot groot plezier van de mensen.
Iedere keer als Rys na de avondklok wakker lag te wachten tot zijn vader thuiskwam, gingen de haas en het kuiken op de rand van zijn dekbed zitten om samen met hem te waken. Volgens Antonina werden ze alle drie opgewonden als ze de deurbel hoorden en wachtten ze op het geluid van Jans voetstappen op de trap in de hal, die hol echode, doordat de houten trap recht boven de trap van de keuken naar de kelder stond, en in de ruimte ertussen weergalmde het geluid als een gedempte trommel.
Rys zocht op het gezicht van zijn vader naar tekenen van uitputting of zorg en soms pakte Jan met koude handen eten uit dat hij had gekocht met voedselbonnen, of hij kwam terug met een opwindend verhaal, of haalde weer een dier uit zijn betoverde rugzak. Nadat Rys in slaap gevallen was, ging Jan stilletjes naar beneden terwijl de haas van het bed sprong, het kuiken van het dekbed gleed en beide dieren volgden hem naar de tafel in de eetkamer voor zijn avondmaal. Volgens Antonina sprong de haas altijd bij Jan op schoot en het kuiken kroop onder Jans arm, vervolgens naar zijn nek, waar hij zich oprolde onder de kraag van zijn jasje en in slaap viel. Zelfs als Antonina Jans bord weghaalde en verving door papieren en boeken, weigerden de dieren om de warmte van schoot en kraag te verlaten.
Warschau doorstond in 1943 een ernstig koude winter, maar dat was betrekkelijk omdat het Poolse klimaat grote verschillen kent, met nergens zo’n bijtende kou als in de Poolse versie van de Noordpool, de noordoosthoek van het land, waar ijsmeren en gemeen lage temperaturen de vier maanden lange winters beheersen. Daar kan sneeuw vallen uit de helderste blauwe lucht zonder een enkele wolk, als uit verdampend water ijsmoleculen ontstaan die langzaam naar de grond vallen. De zwevende kristallen sprankelen door het zonlicht en dat weersverschijnsel staat bekend als diamantstofwolk.
Rys kreeg een flinke borstverkoudheid die overging in longontsteking, en moest een paar weken in het ziekenhuis herstellen zonder hulp van krachtige antibiotica. Penicilline was in 1939 ontdekt in het nog net vooroorlogse Groot-Brittannië, dat geen wetenschappers kon missen om op zoek te gaan naar de vruchtbaarste schimmel tegen menselijke kwalen. Maar op 9 juli 1941 vlogen Howard Florey en Norman Heatley naar de Verenigde Staten in een vliegtuig met geblindeerde ramen, met een onbetaalbaar doosje penicilline. Ze gingen aan het werk in een laboratorium in Peoria, Illinois, waar ze weelderige schimmels uit de hele wereld bestudeerden. Daar ontdekten ze echter dat een stam penicilline van een schimmelende meloen van een markt in Peoria na gisting in een diep vat tien keer zo veel penicilline produceerde als concurrerende schimmels. De vereiste testen bewezen uiteindelijk de waarde van het medicijn als de beste bactericide van zijn tijd, maar het werd pas vanaf D-Day (6 juni 1944) aan gewonde soldaten gegeven. Burgers en dieren kregen het pas na het eind van de oorlog.
Toen Rys uiteindelijk thuiskwam, waren ijs en sneeuw in de lentetuin al aan het dooien en kon hij helpen met wieden, graven en planten, terwijl Wicek (wiens vacht in de winter was verkleurd van zwart naar zilver) naast hem hopte, stap voor stap als een goed opgevoede hond. Het bijna volwassen kuiken pikte in de net gekeerde aarde, trok vette, roze wormen uit de grond en Antonina merkte dat de échte kuikens, de kuikens die in de kippenren woonden, Kuba als een buitenstaander behandelden en fel naar hem pikten. Maar Wicek liet het kuiken op zijn rug klimmen en diep wegkruipen, en Antonina zag ze vaak samen door de tuin wippen, ruiter en ros.
Voor de oorlog was de dierentuin een aaneenschakeling geweest van diverse landschappen – bergen, dalen, vijvers, meren, bassins en bossen – afhankelijk van de behoeften van de verschillende dieren en Jans wens als directeur van de tuin. Maar nu de dierentuin onder de afdeling Parken en Tuinen van de gemeente Warschau viel, moest Jan verantwoording afleggen aan een bureaucraat die één grote zee van groen voor zich zag, waarin elk bosje, elke heg en obelisk weerspiegeld werd in de volgende, naar zijn eigen ontwerp. Daar had hij het Praskipark voor nodig en met name ook de grote gazons en het arboretum van de dierentuin.
Toen directeur Müller van de dierentuin in Königsberg in het voorjaar hoorde dat de dierentuin van Warschau was vernietigd, bood hij aan alle bruikbare kooien te kopen. Zijn dierentuin was aanzienlijk kleiner dan die van Jan, maar lag verscholen in een versterkte stad die was gesticht door Teutoonse ridders en onneembaar werd geacht. Tegen het eind van de oorlog koos Churchill Königsberg als doelwit van een van de controversiële ‘verschrikkingsaanvallen’ van de RAF, die uiteindelijk het grootste deel van de stad vernietigde (waaronder ook de dierentuin). De stad gaf zich op 9 april 1945 over aan het Rode Leger, waarna ze Kaliningrad ging heten.
Maar in 1943 wilde de Duitse gouverneur Danglu Leist, als zelfgekroonde ‘Vader van Warschau’, niet dat zijn stad in de schaduw moest staan van een kleinere en hij besloot dat Warschau opnieuw een dierentuin moest krijgen. Antonina beschreef dat Jan ‘verrukt’ was toen Leist hem vroeg een begroting te maken voor een herboren dierentuin, en ze schreef dat de dierentuin, zelfs nu de dieren weg en de gebouwen vernietigd waren en het gereedschap verwaarloosd was, nog leefde in Jans hart en fantasie. De dierentuin, zijn carrière en zijn passie voor dierentuinbeheer zouden uiteindelijk als een Phoenix weer opbloeien. Zijn werk voor het verzet kon alleen maar baat hebben bij de drukte van het dagelijks leven in een open dierentuin, met het bewegende mozaïek van bezoekers, dieren en werklui, waartegen de escapades in de villa konden wegvallen. Een herstelde dierentuin zou elk deel van hun bestaan nieuw leven inblazen, het was ideaal. Te ideaal, vond Jan. Hij begon onmiddellijk het plan na te lopen op zwakheden, vooral het feit dat de Polen ‘alle amusementsmogelijkheden die door de vijand waren geschapen boycotten’. Normaal was de dierentuin een bron van research en programma’s, maar uit angst voor een Poolse intelligentsia hadden de nazi’s alleen basisscholen toestemming gegeven om open te blijven; alle middelbare scholen en universiteiten waren opgeheven. Nu de educatieve rol van de dierentuin was afgeschaft, kon de tuin slechts een kleine variatie aan dieren tonen. En hoe moest de dierentuin rechtvaardigen dat de dieren te eten kregen nu het voedsel zo schaars was en de marktkramen leeg waren? Bovendien, een dierentuin zou de economie van de stad kunnen schaden, redeneerde Jan, of hemzelf in gevaar brengen als zijn beheer niet de lijnen van het opgelegde Duitse beleid volgde. Hoewel zulke problemen onoverkomelijk leken, bewonderde Antonina Jans zelfopoffering, die volgens haar blijk gaf van ‘karakter, moed en realistisch inzicht’.
‘Het is moeilijk te beoordelen wat het beste voor de stad of de dierentuin is,’ zei Jan tegen Julian Kulski, vicegouverneur van Warschau. ‘Wat gebeurt er als er over vijftig of honderd jaar iemand de geschiedenis leest van de dierentuin van Warschau, die door de Duitsers voor hun plezier opnieuw werd opgezet, ook al betekende het verdere uitputting van de stad? Hoe zou je dat vinden als voetnoot bij je biografie?’
‘Ik heb elke dag met dat soort dilemma’s te maken,’ jammerde Kulski. ‘Ik zweer dat ik deze baan nooit aangenomen had als de inwoners van Warschau in 1939 allemaal vermoord waren en de Duitsers de stad met vreemdelingen hadden bevolkt. Ik doe het alleen maar om mijn volk te dienen.’
In de daarop volgende twee dagen stelde Jan zorgvuldig een brief op aan Leist, waarin hij het besluit om de dierentuin te heropenen prees en waar hij een enorme begroting bijvoegde voor de basisbenodigdheden van de dierentuin. Leist nam niet de moeite om te antwoorden en Jan verwachtte dat ook niet, maar hij verwachtte ook niet wat er daarna gebeurde.
Op de een of andere manier had het hoofd van de afdeling Parken en Tuinen lucht gekregen van de wedergeboorte van de dierentuin, die zijn gebundelde parkenproject in de war gestuurd zou hebben, en dus berichtte hij, om Jan dwars te zitten, aan de Duitsers dat dr. Zabinski’s diensten niet langer gewenst waren en dat zijn baan moest worden opgeheven.
Antonina schreef dit niet toe aan ‘antipathie of wraak’, maar aan zijn idee-fixe om een stempel te drukken op de parken van Warschau. Maar het was bedreigend voor Jan en zijn gezin, want iedereen die niet noodzakelijk was voor een Duitse werkgever, raakte zijn werkvergunning kwijt, wat betekende dat hij in aanmerking kwam voor deportatie naar Duitsland om te sloven in een wapenfabriek. Omdat de villa eigendom was van de dierentuin, konden de Zabinski’s ook hun huis kwijtraken, vele melina’s, en Jans kleine salaris. Wat zou er dan van de gasten worden?
Kulski wijzigde de brief over Jan voordat de Duitsers hem konden lezen en in plaats van zijn werk kwijt te raken werd Jan overgeplaatst naar het Pedagogisch Museum op Jezuickastraat, een slaperige enclave met slechts een bejaarde directeur, een secretaresse en een paar suppoosten, die zelden door de Duitsers werden lastiggevallen. Jan zei dat zijn baan voornamelijk inhield dat hij oude gymnastiektoestellen moest afstoffen en zoölogische en botanische platen moest opbergen die voor de oorlog aan scholen werden uitgeleend. Dat gaf hem meer tijd om plannen te maken met het verzet en biologie te doceren aan de ‘vliegende universiteit’. Jan behield ook een deeltijdbaan in de afdeling Volksgezondheid. Alles bij elkaar wisten Antonina en Rys alleen dat Jan elke ochtend verdween om god weet welke gevaren te trotseren, en ’s avonds voor de avondklok weer in het obscure niemandsland verscheen. Hoewel Antonina niet precies wist wat hij allemaal uitvoerde, was haar eigen voorstelling van Jan omgeven met gevaar en mogelijk verlies, en ze probeerde de vanzelf in haar geest opkomende taferelen waarin hij gevangengenomen en vermoord werd uit te bannen. ‘Maar ik maakte me de hele dag zorgen over zijn veiligheid,’ bekende ze.
Naast het bommen maken, treinen laten ontsporen en boterhammen met vergiftigde ham voor de Duitse kantine klaarmaken bleef Jan werken met een groep bouwvakkers die bunkers en schuilplaatsen bouwde. Zygota huurde ook vijf appartementen, uitsluitend voor vluchtelingen, die regelmatig moesten worden voorzien van voedsel en van het ene veilige huis naar het andere moesten worden verplaatst.
Officieel wist Antonina weinig van Jans activiteiten; hij vertelde haar er zelden over en zij vroeg hem zelden te bevestigen wat ze toch al vermoedde. Ze vond het van belang om níét te veel te weten van zijn krijgslisten, kameraden en plannen. Anders zou de zorg haar stemming de hele dag beïnvloeden en haar net zo belangrijke verantwoordelijkheden in de weg zitten. Omdat veel mensen afhankelijk waren van haar voor hun voeding en geestelijke gezondheid, merkte ze dat ze een soort verstoppertje met zichzelf speelde, en deed alsof ze van niets wist, terwijl Jans schaduwleven langs de randen van haar bewustzijn zweefde. ‘Wanneer mensen zich voortdurend op de grens tussen leven en dood bevinden, is het beter om maar zo min mogelijk te weten,’ hield ze zichzelf voor. Maar een mens is nu eenmaal geneigd, zonder dat echt te willen, om zich de ergste scenario’s voor te spiegelen, compleet met medelijden of redding, alsof je een ongeluk kon ervaren voordat het plaatsvond, in kleine hanteerbare doses, als een soort vaccinatie. Kun je lijden in homeopathische hoeveelheden? Met mentale kunstgrepen wist Antonina zichzelf voldoende voor de gek te houden om jaren van gruwelen en ontreddering te verdragen, maar er is een verschil tussen niet weten en ervoor kiezen niet te weten wat men weet, maar liever niet onder ogen ziet. Jan en zij hadden allebei nog altijd hun kleine dosis cyaankali bij zich.
Toen het kantoor van de gouverneur op een dag belde om Jan te ontbieden, gingen alle villabewoners ervan uit dat hij zou worden gearresteerd. Paniek doortrok het huis en ze raadden hem aan te vluchten nu het nog kon. ‘Maar wie zal er dan iedereen beschermen en helpen?’ vroeg hij Antonina in de wetenschap dat hij hen daarmee ter dood veroordeelde.
Toen Jan de volgende ochtend vertrok naar het kantoor van de gouverneur, fluisterde Antonina hem na hun afscheid de onzegbare vraag in het oor: ‘Heb je je cyaankali bij je?’
Zijn afspraak was om negen uur en Antonina zwoer dat ze de seconden voelde wegtikken, terwijl ze routinematig haar huishouden deed. Toen ze rond twee uur ’s middags geschilde aardappels in de pan deed, hoorde ze een stem fluisteren: ‘Punia,’ en ze keek met overslaand hart op en zag Jan voor het open keukenraam staan. Hij glimlachte.
‘Weet je wat ze wilden?’ vroeg hij. ‘Dat geloof je niet. Toen ik bij het kantoor van de gouverneur aankwam, werd ik per auto naar Konstacin gebracht, de privéresidentie van gouverneur Fischer. Zijn bewakers hadden kennelijk slangen rond zijn huis ontdekt en in het bos eromheen, en ze waren bang dat leden van de Ondergrondse een heleboel giftige slangen hadden losgelaten om de Duitse regering om te brengen! Leist zei dat ze contact met mij op moesten nemen, omdat ik de enige was die iets van slangen wist. Nou, ik bewees dat het geen giftige slangen waren door ze met de hand te vangen!’ Vervolgens zei hij somber: ‘Gelukkig had ik deze keer de cyaankali niet nodig.’
Op een middag stopte Jan voor hij naar zijn werk ging twee pistolen in zijn rugzak en legde er een net gedood konijn overheen. Toen hij bij het Veteranenplein uit de tram stapte, kwam hij plotseling oog in oog te staan met twee Duitse soldaten, van wie er een riep: ‘Handen omhoog!’ en hem bevel gaf zijn rugzak ter controle te openen.
‘Ik ben erbij,’ dacht Jan. Hij glimlachte ontwapenend nonchalant en zei: ‘Hoe kan ik mijn rugzak openmaken als ik mijn handen omhoog heb? U kunt beter zelf even kijken.’ Een van de soldaten snuffelde een beetje in de rugzak en zag het dode dier.
‘O, een konijn! Voor het avondeten van morgen?’
‘Ja. We moeten toch iets eten,’ zei Jan, die nog steeds glimlachte.
De Duitser zei dat hij zijn armen kon laten zakken en stuurde hem weg met: ‘Also, gehen Sie nach Hause!’
Antonina schreef dat ze tijdens het luisteren naar Jans verslag van een gebeurtenis die slecht had kunnen aflopen, de aderen in haar hoofd zo hard voelde kloppen dat ze haar schedelhuid kon voelen bewegen. Dat Jan zich vrolijk maakte over het verhaal, grappen maakte ‘over wat een ramp had kunnen worden, maakte me nog erger van streek’.
Jaren later bekende Jan aan een journalist dat hij dergelijke risico’s aantrekkelijk en opwindend vond en dat hij er als soldaat trots op was dat hij in benarde situaties zijn angst kon onderdrukken en snel kon reageren. ‘Koelbloedig’ is hoe Antonina hem beschreef, een compliment. Deze karaktertrek, zo anders dan zij zelf was, vond ze bewonderenswaardig en vreemd en vervulde haar ook met deemoed, want ze kon zijn heldendaden niet evenaren. Zij had ook ervaringen die slecht hadden kunnen aflopen, maar terwijl ze die van Jan heldhaftig vond, achtte ze die van zichzelf slechts een kwestie van geluk hebben.
Bijvoorbeeld, toen de gasleidingen van de stad in de winter van 1944 niet goed werkten en er geen warm water was in hun badkamer op de eerste verdieping, verlangde de zwangere Antonina hevig naar de lichamelijke luxe van een heet bad. In een opwelling belde ze Jans nicht en haar man, Maia en Mikolaj Gutowski, die in de wijk Zoliborz woonden, even ten noorden van het centrum, een mooie buurt op de linkeroever van de Weichsel, die ooit eigendom was geweest van monniken die het Jolie Bord (Mooie Oever) hadden genoemd. Toen ze ‘warm water’ had gezegd, zei haar nicht, precies zoals ze gehoopt had, dat zij genoeg hadden en nodigde haar uit om te komen logeren. Antonina verliet zelden de villa alleen, zelfs niet om naar de slager, de markt of andere winkels te gaan, maar deze wellustige buitenkans wilde ze zich niet laten ontgaan, dus trotseerde ze, ‘na toestemming van Jan’, de diepe sneeuw, de februariwind en de Duitse soldaten en ging op een avond vroeg naar hun huis.
Na een lang bad voegde ze zich bij het echtpaar in de eetkamer, ‘prachtig ingericht met stijlvolle meubels en voorwerpen’. Een glinstering trok haar aandacht: een ingelijste verzameling kleine theelepels aan een van de muren, elk voorzien van het symbool van een andere Duitse stad – goedkope souvenirs die Gutowski tijdens reizen voor de oorlog had verzameld. Na het eten ging ze naar de logeerkamer om te slapen, maar om vier uur ’s ochtends werd ze wakker van het gegrom van vrachtwagenmotoren vlak voor het huis en hoorde ze Maia en Mikolaj naar de ramen aan de voorkant rennen. Ze volgde hen en stond in het donker te kijken naar vrachtwagens met zeildoeken over het laadgedeelte, die op het Tucholskiplein geparkeerd stonden, omringd door een enorme menigte en Duitse politie, terwijl nog meer vrachtwagens kwamen aanrijden. Antonina schreef dat ze, toen ze de soldaten gevangenen zag inladen om naar de kampen vervoerd te worden, heel erg hoopte dat ze haar niet ook zouden meenemen. Ze besloot, samen met haar neef en nicht, zich er niet mee te bemoeien. Ze gingen terug naar bed, maar al snel moest Mikolaj in zijn pyjama naar beneden, omdat er luid geklopt werd. Antonina vroeg zich bezorgd af wat haar gezin zou doen zonder haar steun. Plotseling stonden er Duitse soldaten in de gang die vroegen om haar papieren.
Een soldaat wees op Antonina en vroeg aan Mikolaj: ‘Waarom is deze vrouw hier niet ingeschreven?’
‘Ze is mijn nicht, de vrouw van de directeur van de dierentuin,’ legde hij in vloeiend Duits uit. ‘Ze logeert hier vannacht omdat hun badkamer stuk is; ze kwam een bad nemen en logeren, dat is alles. Het is donker en glad buiten, geen goed moment voor een zwangere vrouw om alleen over straat te lopen.’
De soldaten doorzochten het huis, de ene elegant ingerichte kamer na de andere, en wisselden ondertussen vergenoegde glimlachen.
‘So gemütlich,’ zei de een, een woord voor aangename vrolijkheid. ‘Bij ons hebben bomaanvallen de huizen vernietigd.’
Antonina schreef later dat ze zich zijn verdriet heel goed kon voorstellen. In maart hadden Amerikaanse bommenwerpers 2000 ton bommen op Berlijn gegooid en in april hadden duizenden vliegtuigen eens zo mooie Duitse steden vernield. De soldaten hadden veel gemütlichkeit te wensen, al moest het ergste nog komen. Tegen het eind van de oorlog zouden de geallieerden Duitse steden platgooien, waaronder Dresden, de historische basis van humanisme en architectonische pracht.
Antonina bespeurde een beetje terzijde rustig hun gezichten naar tekenen van bezorgdheid toen ze de eetkamer in gingen, waar een soldaat het tableau van de Duitse herdenkingslepels aan de muur ontdekte. Hij stopte, kwam dichterbij en zijn gezicht lichtte op in blijde verrassing toen hij zijn vriend wees op de rijen keurig gerangschikte lepels, elk van een andere stad. De soldaat zei beleefd: ‘Dank u, alles is hier in orde, we zijn klaar met de controle. Tot ziens!’ En ze vertrokken.
Toen ze later over de gebeurtenis nadacht, besefte Antonina dat ze was gered door sentimentele herinneringen en het idee dat iemand in dat huis Duitse wortels had. Maia’s opwelling om Duitse souvenirs te kopen en ze op een folkloristische manier tentoon te stellen had hun arrestatie, ondervraging en misschien zelfs de dood bespaard. Ondanks alles wat ze verkoos niet te zien, verborg Antonina nog steeds waardevolle geheimen (mensen, locaties, contacten), net als Mikolaj, een katholieke ingenieur die met hulp van Zygota soms Joden liet onderduiken.
Uiteindelijk gingen ze allemaal naar bed en de volgende ochtend ging Antonina weer naar huis, waar de gasten haar verzekerden dat wanneer Jan en zij zo vaak nog net de dans konden ontspringen, ze wel ‘onder invloed van een gelukkig gesternte’ moesten leven, niet alleen onder een ‘gek gesternte’.
Tegen de tijd dat het lente werd, begon de dierentuin uit zijn winterslaap te ontwaken en te kolken van leven, bomen rolden hun nieuwe bladeren uit, de grond werd zachter en er kwamen veel stadsbewoners, tuingereedschap in de hand, om te werken in hun kleine groentetuintjes. De Zabinski’s boden nog meer onderdak aan wanhopige gasten die in de villa kwamen wonen, ondergronds en in kasten, of wegkropen in schuurtjes en kooien. Hun gebrek aan comfort, foto’s en familieaandenkens deed Antonina groot verdriet en ze beschreef hen in haar dagboek als ‘mensen die niets meer over hebben dan hun leven’.
In juni bevestigde Antonina het aanhoudende optimisme van het leven door te bevallen van een klein meisje met de naam Teresa, die alle ogen op zich gericht wist ondanks de woelige strijd in de wereld. Rys was gefascineerd door de nieuwgeborene en Antonina schreef dat ze het gevoel had dat ze verzeild was geraakt in een sprookje over een babyprinses (prinses Teresa Jabłonowski was in 1910 geboren) voor wie elke dag cadeaus arriveerden. Een glanzende, goudkleurige rieten wieg, een zelfgemaakte gewatteerde babydeken, gebreide mutsjes en truien en sokken, in een periode dat wol schaars was – het leken ‘kostbare schatten die beschermende toverformules bevatten’. Zelfs had een erg arme vriendin katoenen luiers voorzien van borduurpatronen in kleine parels. Antonina was verrukt van de cadeaus, ontdeed ze van vloeipapier, raakte ze aan, bewonderde ze en stalde ze als iconen uit op haar dekbed. Echtparen probeerden geen kinderen te krijgen tijdens de oorlog, gezien de onzekerheden van het bestaan. Deze gezonde baby was een goed voorteken in een cultuur die zo bijgelovig was, vooral ten aanzien van het kraambed.
Volgens Poolse folklore mocht een zwangere vrouw
bijvoorbeeld niet naar een gehandicapte kijken, want anders zou de
baby ook gehandicapt raken. In het vuur kijken tijdens de
zwangerschap zou rode moedervlekken veroorzaken en kijken door een
sleutelgat zou de baby tot schele ogen veroordelen. Als een
aanstaande moeder over een touw op de grond stapte of onder een
waslijn door liep, zou de navelstreng tijdens de geboorte in de
knoop raken. Aanstaande moeders moesten alleen naar mooie
uitzichten, dingen en mensen kijken en konden een gelukkig, sociaal
kind krijgen door veel te zingen en te praten. Zin in zure dingen
betekende de komst van een jongen, zin in zoetigheden een meisje.
Indien mogelijk moest je op een gelukbrengende dag van de week, op
een gelukbrengend uur, bevallen om te zorgen dat de baby levenslang
gelukkig zou zijn, terwijl onheilspellende dagen een vloek
afriepen. Hoewel de maagd Maria de zaterdag zegent waardoor elke op
die dag geborene automatisch het kwaad zal ontwijken, kunnen op
zondag geboren kinderen opgroeien tot mystici en profeten.
Bijgelovige rituelen begeleidden het bewaren en drogen van de
navelstreng, het eerste bad, de eerste af te knippen haren, de
eerste borstvoeding enzovoort. Omdat het het einde van de babyjaren
inluidt, had het spenen een bijzondere betekenis:
De plattelandsvrouwen hadden speciale momenten waarop volgens hen gespeend moest worden. Ten eerste moest het niet gebeuren in de periode dat de vogels wegvliegen voor de winter, uit angst dat het kind wild zou opgroeien en naar de bossen en wouden zou trekken. Als het spenen plaatsvond in de periode dat de bladeren vielen, zou het kind al jong kaal worden. Een kind werd niet gespeend in oogsttijd als het graan zorgvuldig werd opgeborgen, want dan zou het een terughoudend mens worden.
(Polish Customs, Traditions, and Folklore)
Ook moest zwangerschap zo lang mogelijk verborgen blijven en niet bekendgemaakt worden, zelfs niet door de echtgenoot, om te voorkomen dat een jaloerse buur de baby het boze oog zou geven. In Antonina’s tijd was het boze oog, ontstaan uit jaloezie met de bedoeling het misgunde geluk te verminderen, een bron van zorg voor veel Polen die geloofden dat een gelukkige gebeurtenis kwaad uitlokte en dat het prijzen van een nieuwgeborene een vloek afriep. ‘Wat een mooie baby’ werd zo negatief opgevat dat de moeder het moest pareren met het tegengif: ‘O nee, het is een lelijk kind’, en dan in afschuw moest spugen. Volgens dezelfde logica was het gewoonte dat wanneer een meisje begon te menstrueren, haar moeder haar een klap gaf. Het verbreken van de vloek was voornamelijk de verantwoordelijkheid van de moeder, die haar nageslacht redde door zich niet gelukkig en trots te tonen, en zodoende opofferde wat ze het meest dierbaar achtte. Want vanaf het moment dat iemand van iets of iemand hield, was het mogelijk het te verliezen. Voor katholieken waren de duivel en zijn helpers altijd in de buurt, maar de Joden hadden ook hun dagelijkse portie demonen, waarvan de bekendste waarschijnlijk de zombieachtige dibboek is, de geest van een overledene die terugkeert om zich meester te maken van een levend mens.
Op 10 juli stond Antonina eindelijk op uit bed om Teresa’s geboorte te vieren met een klein doopfeest. Gewoontegetrouw werd bij dat soort gelegenheden gevlochten brood en kaas geserveerd om kwade geesten te verdrijven. Op tafel kwam met spek gevuld, geconserveerd vlees, gemaakt van de dode kraaien die de Duitsers de vorige winter hadden doodgeschoten. De Vossenman maakte wafels en Maurycy een traditionele likeur van wodka met honing, pepkowa (Pools voor ‘navel’). Uiteraard vereiste de gelegenheid volgens Maurycy de aanwezigheid van zijn hamster, dus mocht Piotr mee aan tafel, waar hij zoals gewoonlijk kruimels begon te verzamelen, zorgvuldig elk bord en kopje controlerend, kop omhoog, rondsnuffelend met trillende snorharen, en waar hij uiteindelijk de bron van een nieuwe zoete geur ontdekte die uit de lege likeurglaasjes opsteeg. Hij pakte een naar honing ruikend glas tussen zijn kleine pootjes, likte er met plezier aan, liep naar de andere glazen en deed zich te goed tot hij dronken werd, terwijl het feestende gezelschap om hem lachte. Hij betaalde een hoge prijs voor zijn braspartij: de volgende ochtend vond Maurycy zijn vriendje stijf en levenloos op de bodem van zijn kooi.