Hoofdstuk 25

1943

Halverwege december wist Jan een nieuw onderduikadres te vinden voor de Kenigsweins, bij ingenieur en voormalig beroepsofficier Feliks Cywinksi, die samen met Jan in de Eerste Wereldoorlog gevochten had en nu nauw met hem samenwerkte in het verzet. Cywinski had een vrouw en twee kinderen, en hij liet veel mensen onderduiken in zijn appartementen op Sapiezynskastraat 19 en 21, het appartement van zijn zus, dat van zijn ouders en de stoffeerderij van een vriend (die het bedrijf voor enige tijd sloot, zogenaamd voor een verbouwing). Daar gaf hij wel zeventien mensen te eten, zorgde voor gescheiden pannen en gerechten voor degenen die koosjer aten en bracht medicijnen en zorgde voor een arts uit het verzet indien nodig. Het clandestiene Coördinerend Comité van Democratische en Socialistische Artsen, opgezet in 1940, telde ruim vijftig artsen die voor de zieken en gewonden zorgden, en gaf ook zijn eigen maandelijkse tijdschrift uit waarin de artsen de nazipropaganda over raciale zuiverheid en ziekte weerlegden. Eens per maand verplaatste Cywinksi de Joden die bij hem ondergedoken waren naar de dierentuin of een andere veilige plek, zodat hij buren en vrienden thuis kon uitnodigen om te bewijzen dat hij niets te verbergen had. Toen zijn geld op was, verkocht Feliks zijn eigen huis en gebruikte de winst om nog vier appartementen te huren en in te richten om Joden te laten onderduiken. Zijn gasten arriveerden, net als de Kenigsweins, vaak vanuit de dierentuin en bleven slechts een paar dagen terwijl er papieren werden geregeld en andere onderkomens werden gevonden.

De verhuizing van de Kenigsweins confronteerde Antonina en Jan met een nieuw probleem: hoe verplaats je zo veel mensen zonder de aandacht te trekken? Antonina besloot het risico te verkleinen door hun zwarte haar te blonderen, omdat veel Duitsers en ook Polen ervan uitgingen dat alle blonde mensen van Scandinavische afkomst waren en alle Joden donker haar hadden. Deze misvatting hield stand, zelfs toen er grappen circuleerden over Hitlers niet-arische snor en donkere haar. Uit foto’s en een opmerking van Jan blijkt dat Antonina op een bepaald moment haar eigen bruine haar ook geblondeerd had, maar dat betekende alleen dat ze het een paar nuances lichter had gemaakt, niet van pikzwart naar citroengeel, en dus raadpleegde ze een bevriende kapper die haar flessen zuivere peroxide en een recept gaf. Ze moest een recept hebben, want, zoals Emanuel Ringelblum benadrukte: ‘In de praktijk bleek platinablond haar verdachter te zijn dan bruin haar.’

Op een dag nam ze de Kenigsweins mee naar de badkamer, deed de deur op slot en liet Rys buiten op wacht staan. Ze wreef het ene hoofd na het andere in met plukken watten gedrenkt in verdunde peroxide, wat verbrande rode schedels en blaren op haar vingers opleverde, maar hun haar weigerde blond te worden, ook niet toen ze de chemische oplossing versterkte. Toen ze uiteindelijk de deur weer opende, kwamen haar slachtoffers tevoorschijn met koperkleurig rood haar.

‘Mam, wat heb je gedaan?’ vroeg Rys verschrikt? ‘Ze lijken wel eekhoorns!’ Vanaf dat moment was ‘Eekhoorns’ de nieuwe codenaam voor de Kenigsweins.

’s Avonds begeleidde Jan de Kenigsweins door de keldertunnel naar het fazantenhuis en vanaf daar naar Feliks’ huis op Sapiezynskastraat. Daar konden vluchtelingen in tijd van nood in een bunker klimmen waarvan de ingang een gecamoufleerde opening in de badkamer was, weggestopt in een nis achter de badkuip. Feliks wist niet dat Regina zwanger was tot ze op een dag weeën kreeg, en omdat de avondklok al was ingegaan, was het te laat om een dokter te halen en moest hij als vroedvrouw optreden. In een interview dat hem na de oorlog werd afgenomen zei hij: ‘Mijn mooiste moment was toen een kind letterlijk in mijn handen geboren werd. Dat gebeurde tijdens de laatste vernietiging van het getto van Warschau. De sfeer in de stad was erg gespannen en de terreur was op haar hoogtepunt: de Duitse politiemannen en chanteurs kwamen het gebied binnen en doorzochten alles op vluchtende Joden.’ Feliks zorgde voor hen tot de Opstand van Warschau in 1944, toen Samuel Kenigswein, oud-strijder van de Eerste Wereldoorlog, zijn eigen bataljon leidde.

Elders in de stad maakten andere redders ook gebruik van cosmetische trucs om Joden te vermommen, waarbij sommigen zich specialiseerden in uitvoerige listen. Dr. Madam Alter en haar echtgenoot openden bijvoorbeeld een bijzondere schoonheidssalon op Marszałkowskastraat, waar mevrouw Walter Joodse vrouwen leerde hoe ze er arischer uit konden zien om niet op te vallen.

‘Daar zag ik een tiental min of meer ontklede dames,’ getuigde Wladysław Smólski, een Pools schrijver en lid van Zygota, na de oorlog. ‘Sommigen zaten onder allerlei lampen, met crème op hun gezicht, en werden onderworpen aan mysterieuze behandelingen. Op het moment dat mevrouw Walter binnenkwam, gingen ze allemaal naar haar toe, brachten stoelen mee en gingen zitten met opengeslagen boeken. Daarna begon hun catechisatie!’

Hoewel de vrouwen Semitische trekjes hadden, droegen ze allemaal een kruisje of een medaillon om hun nek, en mevrouw Walter leerde hun belangrijke christelijke gebeden en hoe ze zich in de kerk en bij ceremoniële gebeurtenissen zo onzichtbaar mogelijk moesten gedragen. Ze leerden hoe ze varkensvlees moesten bereiden en opdienen, traditionele Poolse gerechten moesten klaarmaken en de illegaal gestookte wodka bimber moesten bestellen. Als de politie Joden op straat aanhield was het de regel dat ze de mannen op besnijdenis controleerde en de vrouwen het Onze Vader en het Weesgegroet liet opzeggen.

Het kleinste detail kon hen verraden, dus mevrouw Walter leidde een soort etiquetteschool, waar werd lesgegeven in de etiquette van niet-ontdekt-worden, wat de juiste mengeling vereiste van modieuze make-up, ingehouden gebaren en Poolse volksgebruiken. Het betekende ook dat het gebruik van Joodse uitdrukkingen moest worden vermeden – je moest bijvoorbeeld vragen ‘In welke straat woon je?’ in plaats van ‘In welke wijk woon je?’ Ze schonken extra aandacht aan de gewone, alledaagse dingen – hoe ze liepen, gebaarden, zich gedroegen in het openbaar – en de mannen werden eraan herinnerd dat ze in de kerk hun hoed moesten afnemen (in de synagoge zouden ze die hebben opgehouden) en iedereen moest de dag van zijn of haar eigen beschermheilige vieren en ook die van vrienden en familie.

Het haar moest niet over het voorhoofd vallen, netjes bij elkaar gehouden worden of omhoog gebonden worden in een wat arischer stijl. Pony’s, krullen en kroeshaar konden argwaan wekken. Zwart haar moest worden gebleekt om de glans weg te nemen, maar het haar mocht niet onwaarschijnlijk wit worden. Wat kleren betreft adviseerde mevrouw Walter: ‘Vermijd rood, geel, groen en zelfs zwart. De beste kleur is grijs of een combinatie van verschillende onopvallende kleuren. Vermijd brillen die nu in de mode zijn want die accentueren de Semitische trekken van je neus.’ Sommige markante Semitische neuzen vereisten een ‘chirurgische ingreep’. Gelukkig werkte ze samen met Poolse chirurgen (zoals de voortreffelijke dr. Andrzej Trohanowski en zijn collega’s) die Joodse neuzen een nieuw model gaven en op Joodse mannen opereerden om hun een nieuwe voorhuid te geven, een controversiële en clandestiene operatie met een lang verleden.

In de loop van de geschiedenis had ‘herhuiden’, zoals de Romeinen het noemden, vervolgde Joden gered van ontdekking, en in de Bijbel wordt vermeld dat deze praktijk al in 168 v.Chr. werd toegepast, tijdens het bewind van Antiochus IV, toen in Judea het Grieks-Romeinse naakt sporten en openbare baden in zwang kwamen. Joodse mannen die hun afkomst wilden verbergen, hadden slechts twee mogelijkheden: ze konden vermijden naakt te zijn in gezelschap of ze konden hun uiterlijk herstellen door middel van een speciaal gewicht, het zogeheten Pondus judeaus, om de voorhuid zo ver uit te rekken dat hij de eikel van de penis bedekte (1 Makkabeeën 1). Het uitrekken veroorzaakte kleine scheurtjes in de huidcellen en doordat zich daarin nieuwe cellen vormden om de wondjes te dichten, werd de voorhuid langer. Dit duurde ongetwijfeld een tijdje, deed pijn en was niet altijd eenvoudig te verbergen, al droeg men in die tijd wijde kleren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kon hetzelfde resultaat worden bereikt met een operatie, al gaat de medische literatuur in de nazitijd vanzelfsprekend niet in op de details van de procedure.

In de kringen van het ondergrondse leven kende Jan de Walters hoogstwaarschijnlijk; het bleekmiddel en het recept die Antonina gebruikte, kunnen heel goed uit hun salon afkomstig zijn geweest. Mevrouw Walter en haar bejaarde echtgenoot verborgen vijf Joden tegelijkertijd in hun eigen huis en gaven tijdens de oorlog in hun salon een ‘eindeloze stroom’ mensen lessen over ‘uiterlijke schoonheid’. Later schreef mevrouw Walter dat ‘het toevallige gegeven dat geen van de tijdelijke bewoners van ons nest in oorlogstijd een ramp overkwam, aanleiding was voor een bijgeloof dat zorgde voor steeds meer gasten’. Ze legde uit dat haar activiteiten voortkwamen uit simpel medeleven: ‘Lijden van anderen bracht mij in een trance die alle verschillen tussen vrienden en onbekenden wegwiste.’