189
wel, dat ze hem niet vonden en had alweer een partij nieuwe sneeuwballen klaar. De eerste adresseerde hij aan een schoolkameraad, die juist zèlf een bal wou gooien, de tweede schoot een haastig kantoorbediende den hoed van 't hoofd, die tot algemeen gelach der voorbijgangers een winkel inrolde.
Piet kon er heusch niets aan doen, zóó had hij 't niet bedoeld. 't Is ondoenlijk, stuk voor stuk op te noemen, wat Pietje al met zijn sneeuwballen deed, maar het was meer, dan zes andere jongens met de hunne deden. Precies kwart over negen kwam hij in school en vertelde aan meester Ster, die vreeselijk boos was, dat hij 't zoo verschrikkelijk druk had gehad met die sneeuw en dat de meesters eigenlijk vacantie moesten geven om sneeuwballen te gooien. Had meester vanmorgen ook al sneeuwballen gehad? Nou, hij had reusachtig gekogeld, hoor, en nooit mis. Op één na. Dat was, toen hij Jan Brinkman wou raken. Maar de sneeuwbal was over hem heengevlogen in een sigarenwinkel, net tegen een hoogen toren sigarenkistjes en rommelebom! was de heele familie in elkaar geduikeld. Hè, 't waren niet eens èchte kistjes, allemaal leeg! En toen was de winkelier naar buiten gevlogen en had een vreemden jongen bij den kraag gepakt en aan een politieagent overgeleverd. Meester Ster had moeite genoeg, om zijn ernst te bewaren bij Pietje's verhaal, maar ten laatste gelukte het toch, hem zijn mond te doen houden en aan het werk te zetten. Alsof hij zijn te laat komen weer heelemaal goed wou maken, begon hij met meer dan
Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen