119
wandelstok, waar hij vreeselijk zuinig op was. Na een uurtje vertrok moeder weer naar huis en ging Pietje met Martha en Jo naar Scheveningen. Voor het laatst beloofde hij nog eens aan zijn moeder, dat hij een voorbeeld van braafheid en fatsoen zou zijn en niet heel Scheveningen op stelten zetten, zooals hij thuis de heele stad deed. In de electrische tram babbelde Pietje honderd uit, tot groot vermaak van de overige passagiers. Hij vertelde aan Jo Velinga zoowat al zijn lotgevallen, maar iedereen in de tram kon hem verstaan.
‘ Het is wel prettig bij ons in de straat, ’ vertelde hij, ‘ maar Bet, de meid uit den manufactuur-winkel aan den overkant is nooit aardig. Ze ging laatst aan de deur kleedjes kloppen en dat mag niet van de politie. En toen zei ze: Pietje, kijk eens even naar 'n agent. En ja hoor, net stond er een op den hoek. Ik ging naar hem toe en ik zei: agent, daar staat een meid kleedjes te kloppen! En toen kreeg ze een bekeuring, maar waarom heeft ze mij nou te slaan? Ze was woedend, omdat ik 't aan den agent gezegd had. Maar ze had toch zelf gezegd, dat ik even naar 'n agent moest kijken? ’ De trampassagiers hadden buitengewoon veel pret om den leuken babbelaar en vonden 't jammer, dat zij hier of daar moesten uitstappen. En een oud heertje met grijs haar, die zich tranen lachte, reed heelemaal mee tot aan 't Kurhaus, ofschoon hij op den Ouden Weg had moeten uitstappen. Jo Velinga was met haar ouders in pension en
Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen